ECLI:NL:RBGEL:2017:4094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3312
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het bewonen van een bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan

Op 2 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het bewonen van een bijgebouw. Verzoeker, een inwoner van Putten, had op 2 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke vergunning om een bijgebouw op zijn perceel te bewonen. Dit bijgebouw, aangeduid als pand 1A, grenst aan zijn woonhuis en is in het verleden bewoond door zijn grootouders. Verzoeker verhuurt het pand momenteel aan een werknemer van zijn bedrijf, dat ook op het perceel is gevestigd. Hij stelde dat het pand niet zelfstandig bewoond zou worden en dat hij de vergunning nodig had om de periode van 2,5 jaar te overbruggen totdat hij van plan was om een ander bedrijf over te nemen en samen te voegen met zijn eigen bedrijf.

De gemeente Putten, als verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied", dat slechts één bedrijfswoning op het perceel toestaat. De voorzieningenrechter oordeelde dat de zelfstandige bewoning van het pand 1A in strijd is met het bestemmingsplan, en dat de gemeente niet verplicht was om van het bestemmingsplan af te wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de redenen van de gemeente om de vergunning te weigeren goed onderbouwd en redelijk waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en benadrukte dat de toekomstplannen van verzoeker niet voldoende waren om de vergunning te rechtvaardigen.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3312

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2017

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[plaats] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2017 (hierna: het besluit) heeft verweerder een aanvraag van verzoeker om een tijdelijke omgevingsvergunning (hierna: vergunning) te verlenen afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Stokreef en mr. J. van den Heuvel.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) door verzoeker in te stellen beroep niet.
2. Verzoeker heeft een vergunning aangevraagd voor het tijdelijk mogen bewonen van een bijgebouw op het perceel [adres 2] te [plaats] (hierna: het perceel). Het bijgebouw op het perceel zal hierna worden aangeduid als het pand 1A. Het pand 1A grenst aan het woonhuis [adres 1] te [woonplaats] en staat daarmee via een deur in verbinding. In 1982 is vergunning verleend om een deel van het pand 1A te gebruiken voor inwoning van de grootouders van verzoeker. Bij zijn aanvraag om een nieuwe vergunning heeft verzoeker aangegeven dat hij het pand 1A verhuurt aan een werknemer van zijn bedrijf. Dit bedrijf is eveneens gevestigd op het perceel. Op het daarnaast gelegen perceel, [adres 3] , is een ander bedrijf gevestigd. Bij zijn aanvraag heeft verzoeker gezegd dat hij verwacht dat beide bedrijven ( [adres 1] en [adres 3] ) zullen worden samengevoegd tot één bedrijf.
3. In de eerste plaats stelt verzoeker dat pand 1A niet zelfstandig zal worden bewoond. Het pand staat immers in verbinding met het woonhuis [adres 1] . Hij wijst er op dat het pand 1A jarenlang bijna onafgebroken bewoond is geweest, eerst door zijn opa en oma, daarna door hemzelf en tot nu toe verhuurt hij het aan anderen. Met zijn aanvraag om een tijdelijke vergunning voor de duur van 2,5 jaar wil verzoeker deze periode overbruggen. Hij is namelijk van plan het bedrijf [adres 3] over te nemen en samen te voegen met zijn bedrijf op het perceel. Volgens verzoeker kan hij dan wel een vergunning krijgen om het pand 1A als bedrijfswoning te mogen bewonen.
4. Op het perceel is het bestemmingsplan “Westelijk Buitengebied” (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. In het bestemmingsplan heeft het perceel een bedrijfsbestemming.
Uit artikel 6.1 van het bestemmingsplan volgt dat op het perceel slechts één bedrijfswoning is toegestaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op het perceel sprake is van twee woningen. De woonruimte in het pand 1A wordt verhuurd. De huurder is niet betrokken bij de bewoning van het woonhuis [adres 1] . De omstandigheid dat tussen het woonhuis [adres 1] en het pand 1A een deur aanwezig is waardoor het pand 1A bereikbaar is, maakt dat niet anders. Door de zelfstandige bewoning van het pand 1A ontstaat een tweede woning op het perceel, naast het woonhuis [adres 1] . Het zelfstandig bewonen van het pand 1A is daarom in strijd met het bestemmingsplan. En dat is meestal reden genoeg om de aangevraagde vergunning te weigeren. Dat volgt uit artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
5. De Wabo biedt echter de mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Dat betekent dat in dat geval toch een vergunning kan worden verleend ook al is er sprake van strijd met het bestemmingplan. Let wel, het is een mogelijkheid. Verweerder hoeft niet van deze mogelijkheid gebruik te maken. Als er goede redenen zijn kan verweerder nog steeds weigeren een vergunning te verlenen. De voorzieningenrechter moet dan beoordelen of deze redenen goed genoeg zijn.
Verweerder heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om af te wijken. Hij heeft daarom de vergunning geweigerd. Hij heeft de volgende redenen aangevoerd. Als een vergunning zou worden verleend, wordt zelfstandige bewoning van pand 1A toegestaan. Nu is dat nog niet zo. Dat zou tot gevolg hebben dat het eigen bedrijf van verzoeker dat daar is gevestigd wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Ook zou er in pand 1A geen goed woon- en leefklimaat heersen omdat het heel dicht bij de twee aanwezige bedrijven (op [adres 1] en 3) is gelegen. Er bestaan richtafstanden tussen bedrijven en woningen en die zouden voor het pand 1A niet worden gehaald. Dat vindt verweerder een onwenselijke situatie. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2014 zijn in een aantal gevallen zelfstandige woningen die dicht in de buurt van bedrijven zijn gelegen toch toegestaan. Dat is gebeurd omdat het milieutechnisch acceptabel was. Dat was echter niet zo voor het pand 1A.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de redenen van verweerder om niet af te wijken van het bestemmingsplan goed genoeg zijn. Ze zijn goed te begrijpen en zeker niet onredelijk. De schaarse ruimte die er is, moet goed worden benut. Er is een begrijpelijke afweging gemaakt tussen het belang van een goede bedrijfsvoering en het belang van een goed leefklimaat voor een woning. De vergunning is daarom terecht door verweerder geweigerd. Verzoeker heeft er nog op gewezen dat hij van plan is de twee aanwezige bedrijven samen te voegen tot één bedrijf. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit toekomstmuziek is en dat het niet zeker is dat dat ook daadwerkelijk zal gebeuren. Met dergelijke plannen hoeft verweerder nu nog geen rekening te houden. Het is trouwens nog maar de vraag of in die nieuwe situatie zelfstandige bewoning van het pand 1A wel kan worden vergund.
6. Het verzoek om voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 2 augustus 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Uit artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) volgt dat het mogelijk is om een bouwwerk te gebruiken ook al is dat gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dat van het bestemmingsplan afwijkend gebruik kan dan worden vergund.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo worden drie mogelijkheden genoemd om zulk afwijkend gebruik te vergunnen. Van toepassing in deze zaak is de tweede mogelijkheid: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Het Besluit omgevingsrecht (hierna Bor) is de genoemde algemene maatregel van bestuur. In deze zaak is het geval aan de orde genoemd in artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II bij het Bor: een ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.