ECLI:NL:RBGEL:2017:4167

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
291787
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar benadeling bij paulianeuze verkoop van onroerend goed

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 19 juli 2017 een vonnis uitgesproken in een civiele procedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Mouthaan, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub1], [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3], die werden bijgestaan door advocaat mr. W.M. Bijloo. De kern van de zaak betreft een deskundigenonderzoek naar de vrije verkoopwaarde en executiewaarde van onroerende zaken, in het bijzonder bedrijfsgebouwen en agrarische percelen, die in het verleden zijn verkocht. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 januari 2017 vastgesteld dat er behoefte is aan deskundigen om de waarde van de onroerende zaken vast te stellen, omdat partijen hierover van mening verschillen. De eiser heeft ingestemd met het deskundigenonderzoek, terwijl de gedaagden bezwaar hebben gemaakt tegen de noodzaak ervan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om drie deskundigen te benoemen, waaronder J.P. Hettinga van AgriTeam Makelaars, J.M.M. Hermens van Hermens Vastgoed Advisering en J.C.G. Oomen van Oomen Makelaardij & Taxaties. De rechtbank heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en bepaald dat de eiser deze kosten moet voorschieten. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht, dat voor 1 oktober 2017 moet worden ingediend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/291787 / HA ZA 15-606 / 172 / 1328
Vonnis van 19 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Mouthaan te Renswoude,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub2],
wonende te Aalst, gemeente Zaltbommel,
3.
[gedaagde sub3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk wordt [gedaagden] aangeduid met [gedaagde sub1] , [gedaagde sub2] en [gedaagde sub3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 januari 2017 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte na tussenvonnis van [eiser] van 1 februari 2017
  • de antwoordakte na tussenvonnis [gedaagden] van 1 maart 2017
  • de akte overlegging productie [gedaagden] van 15 maart 2017
  • de akte van [eiser] van 29 maart 2017
  • de antwoordakte [gedaagden] van 12 april 2017
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat voor een verdere beoordeling van het geschil vast moet komen te staan wat de vrije verkoopwaarde en de executiewaarde is van de bedrijfsgebouwen met ondergrond, het woonhuis in aanbouw en de agrarische percelen aan/nabij de [adres] , oftewel Gedeelte I en Gedeelte II zoals nader omschreven onder 2.3 van het tussenvonnis (hierna: de onroerende zaken), en dat daarvoor een deskundigenonderzoek noodzakelijk is.
2.2.
Uit zijn akte van 1 februari 2017 blijkt dat [eiser] instemt met het voorgenomen deskundigenonderzoek.
2.3.
[gedaagden] heeft in zijn aktes van 15 maart 2017 en 12 april 2017 medegedeeld dat volgens hem geen enkele reden bestaat om het voorgenomen deskundigenonderzoek doorgang te laten vinden. Volgens [gedaagden] blijkt uit het door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen tussenarrest van 7 maart 2017 (met zaaknummer 200.165.072) dat een belangrijk deel van de verweren van [eiser] in die zaak is verworpen en dat [eiser] moet bewijzen dat hij 1.400 uren aan de woning heeft besteed. [gedaagden] geeft verder aan dat hij [eiser] maandelijks € 500,- betaalt en dat het hoger beroep wellicht nog meer dan een jaar duurt. Indien hij aan [eiser] op grond van een te wijzen arrest zou moeten betalen dan zou die betaling tegen die tijd waarschijnlijk al zijn uitgevoerd, aldus [gedaagden] Het benoemen van deskundigen zou in het licht van de door [eiser] in het geding gebrachte stukken zinloos zijn en teveel kosten met zich meebrengen in relatie tot het belang van de zaak. [gedaagden] verzoekt de rechtbank dan ook terug te komen van de beslissing een deskundigenonderzoek te gelasten.
2.4.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Er bestaat naar aanleiding van het tussenarrest van het gerechtshof geen aanwijzing dat het gerechtshof de vordering van [eiser] op [gedaagden] volledig zal afwijzen. Ook is nog niet in te schatten hoe hoog de vordering van [eiser] op [gedaagden] zal zijn, mocht het gerechtshof een deel de vordering na bewijslevering door [eiser] alsnog toewijzen. De tussen partijen overeengekomen betalingsregeling maakt dit niet anders, nu het bedrag dat [gedaagden] mogelijkerwijs nog aan [eiser] moet betalen immers nog niet te begroten valt. Het is daarom nog steeds aan de rechtbank om zich uit te laten over de vraag of de schuldeisers van [gedaagden] , in het bijzonder [eiser] , benadeeld zijn door de gewraakte transacties en of [gedaagde sub1] en [gedaagde sub3] met die benadeling bekend waren of behoorden te zijn. Deze vraag kan de rechtbank enkel met behulp van het voorgenomen deskundigenonderzoek beantwoorden, nu partijen van mening verschillen over de vrije verkoop- en executiewaarde van de onroerende zaken op 28 januari 2015 en over en weer de overgelegde taxatierapporten betwisten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in dit verband in het tussenvonnis onder 4.6 heeft overwogen.
2.5.
Ten aanzien van het aantal te benoemen deskundigen merkt [eiser] op dat er volgens hem drie deskundigen moeten worden benoemd. Hiertoe voert hij aan dat er in de procedure door beide partijen een taxatierapport is overgelegd en dat beide rapporten door partijen over en weer zijn betwist. Aan een volgend deskundigenrapport moet meer gewicht worden toegekend, aldus [eiser] . Daartoe is het benoemen van drie deskundigen noodzakelijk. In dit kader voert [gedaagden] aan dat kan worden volstaan met de benoeming van slechts één deskundige, gezien het beperkte financiële belang van de zaak. Ook zou het volgens [gedaagden] juist in het belang van [eiser] zijn de kosten van het deskundigenonderzoek te beperken, nu [eiser] als eisende partij het voorschot van de deskundigen zal moeten voldoen.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat, juist omdat eerdere taxatierapporten over en weer worden betwist, aan het op te stellen deskundigenrapport meer gewicht moet worden toegekend, en dat dit deskundigenrapport daarom moet worden opgesteld door drie deskundigen. Het (mogelijkerwijs beperkte) financiële belang van de zaak speelt hierbij geen rol van betekenis, nu, zoals onder 2.4 overwogen, nog niet in te schatten is of het gerechtshof de vordering van [eiser] zal toewijzen en zo ja, hoe hoog deze vordering dan zal zijn. De rechtbank zal daarom drie deskundigen benoemen ter beantwoording van de vragen, zoals in het dictum vermeld.
2.7.
[eiser] heeft in zijn akte van 1 februari 2017 een vijftal vragen geformuleerd, die hij aan de deskundigen wenst voor te leggen. Deze vragen luiden:
1.
Wat was de waarde van het onderhavige onroerend goed op 28 januari 2015 indien het onroerend goed vrij van enige beperking verkocht zou worden? Met andere woorden, wat was destijds de marktwaarde?
2.
Is het mogelijk om een executiewaarde te bepalen van het onderhavige onroerend goed gezien de Taxatie richtlijn Agrarisch Vastgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de executiewaarde op 28 januari 2015?
3.
Bij brief d.d. 24-02-2014 heeft de Deutsche Bank het krediet opgezegd per 10-03-2014 (productie 3 bij conclusie van antwoord). Wat was de verkoopwaarde indien [gedaagde sub1] na de kredietopzegging had meegewerkt aan de onderhandse verkoop van het onroerend goed, rekening houdend met het feit dat [gedaagde sub1] van 10 maart 2014 tot 28 januari 2015 de mogelijkheid heeft gehad het vastgoed vrijwillig te verkopen?
4.
De percelen met nummer [kadastrale aanduiding] met de zich daarop bevindende opstallen zijn op 28 januari 2015 verkocht aan [gedaagde sub3] maar zullen pas 1 april 2018 worden geleverd. Is een dergelijke uitgestelde levering gebruikelijk?
5.
Is het gebruikelijk om in het geval van een uitgestelde leveringsverplichting een clausule op te nemen voor waardestijgingen of waardedalingen? Zo ja, wat zou de waarde op 1 april 2018 van deze percelen met opstallen kunnen zijn?
2.8.
[gedaagden] maakt in zijn antwoordakte bezwaar tegen alle voornoemde vragen die [eiser] voorstelt. Deze bezwaren luiden als volgt. Vraag 1 over de marktwaarde is niet aan de orde volgens [gedaagden] omdat [gedaagde sub1] destijds niet in de gelegenheid was om de onroerende zaak vrij van enige beperking te verkopen; hij bevond zich in een noodsituatie en executie van de onroerende zaken dreigde. Volgens [gedaagden] is daarom enkel de executiewaarde relevant. Voor het bepalen van deze executiewaarde is de taxatierichtlijn Agrarisch Vastgoed volgens [gedaagden] niet van belang, omdat het erom gaat dat de deskundige de vragen van de rechtbank beantwoordt. Vraag 2 moet daarom buiten beschouwing worden gelaten. Vraag 3 is volgens [gedaagden] niet relevant omdat de onroerende zaken niet na 10 maart 2014 zijn verkocht. [gedaagden] heeft het naar eigen zeggen laten aankomen op executie door de bank alvorens de onroerende zaken aan [gedaagde sub3] te verkopen. Ook vraag 4 en 5 kunnen volgens [gedaagden] buiten beschouwing worden gelaten, omdat het niet aan een deskundige is om te bepalen of een uitgestelde levering al dan niet gebruikelijk is en deze kwestie voor de te beantwoorden rechtsvraag niet relevant is.
2.9.
[gedaagden] stelt vervolgens voor om enkel de navolgende vraag ter beantwoording aan de deskundigen voor te leggen:
Wat was op 28 januari 2015 de executiewaarde van de navolgende onroerende zaken: de bedrijfsgebouwen met ondergrond en bijbehorend woonhuis in aanbouw, plaatselijk bekend [adres] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] alsmede de agrarische percelen, plaatselijk bekend nabij [adres] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] ?
2.10.
De rechtbank stelt ten aanzien van de door partijen voorgestelde vragen voorop dat het in het deskundigenonderzoek erom gaat dat de vrije verkoopwaarde en de executiewaarde van de onroerende zaken op 28 januari 2015 door de deskundigen wordt vastgesteld, nu partijen hierover van mening verschillen.
2.11.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door partijen voorgestelde vragen als volgt. [gedaagden] voert terecht aan dat het voor de beantwoording van voornoemde vragen niet relevant is of het mogelijk is om een executiewaarde te bepalen gezien de taxatierichtlijn Agrarisch Vastgoed. Het wordt aan de deskundigen overgelaten om hun handelwijze ten aanzien van het vaststellen van de executiewaarde en de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken te bepalen. De rechtbank merkt in dit kader op dat partijen hun visies hieromtrent te zijner tijd aan de deskundigen kenbaar kunnen maken, waarna het aan de deskundigen wordt overgelaten om daarop te reageren. Voor de beantwoording van de voornoemde vraag is tevens niet van belang of een uitgestelde levering al dan niet gebruikelijk is en of in een uitgestelde leveringsverplichting gebruikelijk een clausule voor waardestijgingen of waardedalingen wordt opgenomen. [gedaagden] betoogt dat enkel de executiewaarde van de onroerende zaken van belang is. De rechtbank is van oordeel dat naast de executiewaarde ook de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken met gedeeltelijk uitgestelde levering door de deskundigen dient te worden vastgesteld, omdat ook deze vrije verkoopwaarde relevant kan zijn voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van benadeling van schuldeisers van [gedaagde sub1] (waaronder in het bijzonder [eiser] ) en of [gedaagde sub1] en [gedaagde sub3] daarvan op de hoogte waren of behoorden te zijn.
2.12.
Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank vast aan de bij tussenvonnis door haar geformuleerde vraagstelling en zal zij de door [gedaagden] en [eiser] voorgestelde vragen en aanvullingen niet overnemen.
2.13.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft [eiser] een voorstel voor de personen van de drie te benoemen deskundigen gedaan. De door hem voorgestelde deskundigen zijn: Oomen Makelaardij & Taxaties, Drieklomp Makelaars en Rentmeesters en AgriTeam Makelaars. Deze deskundigen staan, aldus [eiser] , niet in enige relatie tot hem en zijn niet betrokken geweest bij de woning met percelen van [gedaagde sub1] . In zijn akte van 1 maart 2017 maakt [gedaagde sub1] c.s. bezwaar tegen het benoemen van zowel Drieklomp Makelaars en Rentmeesters als Oomen Makelaardij & Taxaties. Omdat Drieklomp Makelaars en Rentmeesters te ver van de te taxeren objecten is gevestigd, is deze volgens [gedaagden] onvoldoende deskundig op het gebied van agrarisch vastgoed in de betreffende regio. Verder zou niet zijn gebleken dat Oomen Makelaardij & Taxaties al enige ervaring heeft als rechtbankdeskundige. Dit zou volgens [gedaagden] wel vereist zijn, gezien de vele voorschriften die gelden voor een dergelijke deskundige.
2.14.
Gelet op het door [gedaagden] geuite bezwaar tegen de benoeming van Drieklomp Makelaars en Rentmeesters heeft de rechtbank een andere deskundige op het gebied van agrarisch onroerend goed aangezocht. Dit betreft dhr. J.M.M. Hermens van Hermens Vastgoed Advisering te Ledeacker. Hij heeft desgevraagd aan de rechtbank bevestigd bereid en in staat te zijn de bovenvermelde vragen te beantwoorden en vrij te staan ten opzichte van partijen. De rechtbank heeft naar aanleiding van het bezwaar jegens de benoeming van Oomen Makelaardij & Taxaties contact gezocht met dhr. J.C.G. Oomen en uit dit contact is genoegzaam gebleken dat hij weliswaar geen ervaring heeft als rechtbankdeskundige maar ruime ervaring heeft met het taxeren van agrarisch onroerend goed voor bijvoorbeeld de Belastingdienst en woningstichtingen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het bezwaar van [gedaagden] tegen de benoeming van Oomen Makelaardij & Taxaties. Tegen de benoeming van AgriTeam Makelaars als deskundige heeft [gedaagden] geen bezwaar geuit. Vanuit AgriTeam Makelaars heeft dhr. J.P. Hettinga aangegeven als deskundige te kunnen optreden in deze zaak. Oomen Makelaardij & Taxaties en AgriTeam Makelaars hebben desgevraagd aan de rechtbank bevestigd bereid en in staat te zijn de bovenvermelde vragen te beantwoorden en vrij te staan ten opzichte van partijen. Voorts is nog van belang dat J.P. Hettinga van AgriTeam Makelaars, op verzoek van de rechtbank, heeft aangegeven de rol van voorzitter in het deskundigendriemanschap op zich te kunnen en willen nemen.
2.15.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dhr. J.P. Hettinga van AgriTeam Makelaars, dhr. J.M.M. Hermens van Hermens Vastgoed Advisering en dhr. J.C.G. Oomen van Oomen Makelaardij & Taxaties benoemen tot deskundigen ter beantwoording van de in het dictum geformuleerde vragen.
2.16.
De rechtbank zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen vaststellen op het in de beslissing vermelde bedrag, dat is gebaseerd op de opgave van de deskundigen. De rechtbank merkt in dit kader op dat indien het voorschot ontoereikend blijkt te zijn, de deskundigen om een aanvullend voorschot kunnen verzoeken. Indien na afronding van het definitieve rapport de uiteindelijke kosten van de deskundigen minder bedragen dan het vooraf betaalde voorschot, zal het teveel betaalde worden gerestitueerd.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser] moeten worden betaald.
2.18.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.19.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, moet zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.20.
In afwachting van het deskundigenbericht zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat was naar uw inschatting omstreeks 28 januari 2015 de vrije verkoopwaarde (de marktwaarde) van de bedrijfsgebouwen met ondergrond, met bijbehorend woonhuis in aanbouw aan de [adres] met uitgestelde levering per 1 april 2018 en van de agrarische percelen nabij [adres] met levering per 1 april 2015?
2. Wat was naar uw inschatting omstreeks 28 januari 2015 de executiewaarde van de bedrijfsgebouwen met ondergrond, met bijbehorend woonhuis in aanbouw en de agrarische percelen aan/nabij de [adres] ?
3.2.
benoemt tot deskundigen om dit onderzoek te verrichten:
1)
J.P. Hettinga
AgriTeam Makelaars, Peel-, Maas- en Rivierengebied
[contactgegevens]
,
2)
J.M.M. Hermens,
Hermens Vastgoed Advisering,
[contactgegevens]
3)
J.C.G. Oomen,
Oomen Makelaardij & Taxaties,
[contactgegevens]
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundigen zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundigen € 10.587,50 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen,
3.7.
bepaalt dat de deskundigen zich met vragen over het onderzoek kunnen wenden tot de rechter mr. N.W. Huijgen, via telefoonnummer [telefoonnummer] ,
3.8.
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.9.
bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 1 oktober 2017, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundigen,
3.10.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
3.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.