ECLI:NL:RBGEL:2017:4220

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
5693526/AZ VERZ 17-3
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in medische aansprakelijkheidskwestie met verzoek tot schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een deelgeschil betreffende medische aansprakelijkheid. De verzoekster, die optreedt als beheerder van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, heeft RadboudUMC aansprakelijk gesteld voor onzorgvuldige behandeling tijdens de ziekenhuisopname van haar echtgenoot in maart 2013. De verzoekster heeft een verzoek ingediend om voor recht te verklaren dat RadboudUMC aansprakelijk is voor de door de nalatenschap en door haar geleden schade. RadboudUMC heeft de aansprakelijkheid betwist en aangevoerd dat de zaak niet door de kantonrechter behandeld kan worden vanwege de waarde van de vordering, die mogelijk hoger is dan € 25.000,00.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster heeft aangegeven de vordering te willen beperken tot € 25.000,00 en afstand te doen van het meerdere. Hierdoor is de kantonrechter bevoegd om de zaak te behandelen. De rechter heeft vervolgens de feiten en omstandigheden die door de verzoekster zijn aangevoerd, beoordeeld. De kantonrechter concludeert dat de verzoekster onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar claims, met name door het ontbreken van deskundige medische opinies. Hierdoor is het verzoek volstrekt onnodig geacht, wat leidt tot de afwijzing van het verzoek en het niet toekennen van de gevraagde kosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat het verzoek wordt afgewezen, en dat er geen plaats is voor begroting van de kosten op basis van artikel 1019aa Rv, omdat het verzoek volstrekt onnodig is ingesteld. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter op de zittingsplaats Nijmegen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 5693526 \ AZ VERZ 17-3 \ 495 \ 413
uitspraak van 30 mei 2017
beschikking
in de zaak van
[verzoekster]
pro se en in hoedanigheid van beheerder van de nalatenschap van
[verzoeker]
wonende te Nijmegen
verzoekende partij
gemachtigde F. Krougman
en
de stichting
Stichting Katholieke Universiteit
handelend onder de naam
Radboud Universitair Medisch Centrum
gevestigd te Nijmegen
verwerende partij
gemachtigde mr. drs. P. Bergkamp
Partijen worden hierna [verzoekster] en RadboudUMC genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 30 januari 2017 met bijlagen
- de brief met bijlagen van de zijde van [verzoekster] van 24 februari 2017
- de brief van de zijde van [verzoekster] van 6 april 2017, houdende een aanvullend verzoekschrift met bijlagen
- het faxbericht van de rechtbank van 21 april 2017
- het verweerschrift met bijlagen van 24 april 2017
- de brief met bijlage van de zijde van [verzoekster] van 24 april 2017
- de brief met bijlagen van de zijde van [verzoekster] van 24 april 2017
- de brief van de zijde van RadboudUMC van 26 april 2017
- de brief van de zijde van [verzoekster] gedateerd op 24 april 2017 maar verzonden op 1 mei 2017
- het faxbericht van de rechtbank van 1 mei 2017
- de mondelinge behandeling van 3 mei 2017 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [verzoekster] en de gemachtigde van RadboudUMC.

2.De feiten

2.1.
[naam echtgenoot] voornoemd was de echtgenoot van [verzoekster]. In maart 2000 is bij [naam echtgenoot] een hersentumor geconstateerd. De tumor is zo veel mogelijk operatief verwijderd in het ziekenhuis dat RadboudUMC exploiteert. In 2008 is daar vastgesteld dat de resttumor niet meer stabiel was en is [naam echtgenoot] bestraald. Na toename van klachten in de loop van 2010, verschillende ziekenhuisopnames elders en verdere verslechtering van zijn gezondheid is [naam echtgenoot] op 8 maart 2013 opgenomen in het ziekenhuis van RadboudUMC. Op 29 maart 2013 is [naam echtgenoot] in dit ziekenhuis overleden. In de notariële verklaring van erfrecht van 15 juli 2013 staat dat [verzoekster] enig erfgenaam is van [naam echtgenoot] en voorts als enige bevoegd is om alle tot de ontbonden gemeenschap en de nalatenschap behorende vorderingen te innen en om voor die inning kwijting te verlenen.
2.2.
Bij e-mail van 31 maart 2015 heef [verzoekster] RadboudUMC aansprakelijk gesteld voor, kort gezegd, onzorgvuldige behandeling van [naam echtgenoot] door RadboudUMC tijdens en voorafgaand aan de ziekenhuisopname van 8 tot en met 29 maart 2013. RadboudUMC heeft aansprakelijkheid niet aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek, waarvan de gronden bij brief van 6 april 2017 zijn aangevuld, sterkt ertoe dat de kantonrechter op de voet van art. 1019w e.v. Rv voor recht zal verklaren dat RadboudUMC aansprakelijk is voor de door de nalatenschap en door [verzoekster] geleden letsel-, vermogens-, materiële en immateriële schade.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [naam echtgenoot] tijdens de opname van 8 tot en met 29 maart 2013 in het ziekenhuis van RadboudUMC onzorgvuldig is behandeld. [verzoekster] maakt RadboudUMC de volgende concrete verwijten: door toedoen van RadboudUMC is [naam echtgenoot] te laat opgenomen, er heeft geen medicatieverificatie plaatsgevonden, aan [naam echtgenoot] is slaap- en pijnmedicatie toegediend waar [naam echtgenoot] niet tegen kon terwijl RadboudUMC daarvan wist, een epileptische aanval van [naam echtgenoot] is niet tijdig behandeld, ten onrechte is niet nogmaals een MRI gemaakt, de bespreking van de situatie van [naam echtgenoot] in de zogenoemde TumorWerkGroep had eerder moeten plaatsvinden, RadboudUMC heeft niet met medicatie voorkomen dat [naam echtgenoot] last had van angst, pijn, onrust, of benauwdheid, [naam echtgenoot] is in de terminale fase onnodig verplaatst tussen de afdeling Intensive Care en de afdeling Neurologie, een insult is niet tijdig behandeld, RadboudUMC heeft de wensen van [naam echtgenoot] tijdens de palliatieve sedatie niet eerbiedigd, anders dan afgesproken heeft RadboudUMC ook anders dan via [verzoekster] met de familie van [naam echtgenoot], waarmee hij een zeer gecompliceerde relatie had, gecommuniceerd en aldus niet voorkomen dat familieleden toegang hadden tot [naam echtgenoot], de medicatielijsten zijn onvolledig en deels onjuist, de sedatiemedicatie is ondergedoseerd geweest en ook onjuist want in strijd met de Richtlijn Palliatieve sedatie, de wens van [naam echtgenoot] om thuis te sterven is niet gehonoreerd, de medicatielijsten voldoen niet aan de eisen van de Richtlijn Medicatieoverdracht, en RadboudUMC heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar of behandeling gestart voor het cavernoom waaraan [naam echtgenoot].
3.3.
RadboudUMC voert verweer, waaronder het verweer dat het verzoek, gelet op de waarde die de vordering vertegenwoordigt, dient te worden behandeld door een rechter uit een kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
3.4.
De kantonrechter zal de standpunten van partijen hierna bespreken voor zover deze voor de beslissing van belang zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zake van de bevoegdheid van de kantonrechter om deze zaak te behandelen en te beslissen geldt het volgende.
4.2.
Een verzoek als het onderhavige wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. (Art. 1019x lid 1Rv)
4.3.
Niet in geschil is dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat de vordering ten principale een beloop heeft van ten hoogste € 25.000,00. Ook bestaan er thans geen duidelijke aanwijzingen dat deze vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. [verzoekster] heeft de kantonrechter echter laten weten dat zij een eventuele vordering ten principale op RadboudUMC tot € 25.000,00 wenst te beperken en voorts dat zij nadrukkelijk en zonder reserve afstand doet van het meerdere. [verzoekster] heeft aldus prijsgegeven hetgeen zij uit hoofde van de rechtsverhouding die in geschil is meer van RadboudUMC te vorderen heeft. Met het onherroepelijk worden van een eindvonnis in de zaak te principale zal het vorderingsrecht van [verzoekster] ter zake van deze rechtsverhouding zijn uitgeput voor zover dit vorderingsrecht een bedrag van € 25.000,00 te boven gaat. De rechtstitel waarover de kantonrechter gelet op de betwisting van die titel ten principale moet oordelen vertegenwoordigt dan geen hogere waarde meer dan het in artikel 93 aanhef en onder a Rv bepaalde maximum. Bij deze stand van zaken dient de zaak ten principale vermoedelijk door de kantonrechter te worden behandeld en beslist. De kantonrechter is dan ook bevoegd het onderhavige verzoek te behandelen en te beslissen. Het verweer slaagt niet.
4.4.
Inhoudelijk is in geschil of de feiten en omstandigheden die [verzoekster] aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd juist zijn. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of op basis van deze, althans de in rechte vast te stellen feiten en omstandigheden, geconstateerd dient te worden dat RadboudUMC [naam echtgenoot] onzorgvuldig heeft behandeld op een of meer van de vele door [verzoekster] gestelde wijzen. Ook bestaan en omvang van schadelijke gevolgen van eventueel onzorgvuldig handelen staan tussen partijen ter discussie. Ter zake van immateriële schadevergoeding, waaronder tevens de door [verzoekster] gestelde inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van [naam echtgenoot] is te scharen, is nog van belang dat partijen erover twisten of [naam echtgenoot] zelf heeft laten blijken dat hij vergoeding van deze schade wenste. Nu volgens de wetgever voor vererving van een vordering tot immateriële schadevergoeding vereist is dat de benadeelde zelf heeft laten blijken dat hij immateriële schadevergoeding wenst (zie art. 6:106 lid 2 BW in samenhang met Parlementaire Geschiedenis Nieuw BW, Boek 6 Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Kluwer 1981, pp, 378, 381 en 383), kan deze omstandigheid voor de beoordeling relevant zijn. Zonder nadere instructie, mogelijk in de vorm van getuigenverhoren maar in ieder geval door middel van deskundigenonderzoek, kan de kantonrechter over deze geschilpunten geen oordeel geven. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoekster] haar verzoekschrift weliswaar uitvoerig heeft gedocumenteerd, maar dat RadboudUMC de volledigheid en op onderdelen ook de juistheid van de overgelegde stukken gemotiveerd heeft betwist en ook de gevolgtrekkingen die [verzoekster] eraan verbindt. Zonder deskundige duiding van deze stukken is een beoordeling van het verzoek niet mogelijk.
4.5.
De met de hiervoor bedoelde instructie gepaard gaande tijd en moeite staan naar het oordeel van de kantonrechter niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] zich over de omvang van de schade niet heeft uitgelaten, anders dan dat zij deze heeft gemaximeerd op € 25.000,00. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.
4.6.
Ter zake van de kosten van deze procedure, die [verzoekster] vastgesteld wenst te zien op een bedrag van € 9.900,00 (45 uur aan werkzaamheden van haar gemachtigde tegen een uurtarief van € 220,00) geldt het volgende.
4.7.
Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek. “Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12.)
4.8.
Ten tijde van het instellen van de onderhavige procedure was [verzoekster] bekend met het verweer van RadboudUMC. Van de zijde van [verzoekster] is niettemin ervoor gekozen een groot aantal verwijten aan haar verzoek ten grondslag te leggen, zonder onderbouwing daarvan met een deskundige medische opinie, bijvoorbeeld afkomstig van een medisch adviseur of in de vorm van een gezamenlijk ingewonnen of door de rechtbank gelast voorlopig deskundigenbericht. Zodoende lag zo zeer voor de hand dat de voorgelegde vragen niet konden worden beantwoord zonder uitgebreide instructie als genoemd onder 4.4., dat op voorhand duidelijk moest zijn dat het verzoek zou afstuiten op art. 1019z Rv. Bij deze stand van zaken is de conclusie gerechtvaardigd dat het verzoek volstrekt onnodig is ingesteld. Voor begroting van kosten op de voet van art. 1019aa Rv is dan ook geen plaats.

5.De beslissing

De kantonrechter wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.