ECLI:NL:RBGEL:2017:4396

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
05/881025-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor zware mishandeling met een glas tijdens een uitgaansincident

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 24 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige militair, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte had op 31 mei 2015 in Arnhem een andere man, [slachtoffer 1], met een glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in snijverwondingen en blijvende littekens. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn beroep op noodweer en putatief noodweer, dat werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling en legde een gevangenisstraf van 5 dagen en een werkstraf van 200 uren op. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de militaire kamer onvoldoende informatie had om de schade te beoordelen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de verantwoordelijkheden van een militair in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881025-15
Datum uitspraak : 24 april 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudig militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. M. Bakhuis, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2016 en 10 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2015, te Arnhem, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (snij)verwondingen en/of een of meer blijvende littekens in het gezicht, heeft toegebracht door toen aldaar die [slachtoffer 1] met een (drink)glas (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan of te stoten;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 mei 2015, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met een (drink)glas op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 mei 2015, te Arnhem, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door toen aldaar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk met een (drink)glas op/tegen het gezicht/hoofd te slaan of te stoten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten snijverwondingen en/of een
of meer blijvende littekens in het gezicht, althans enig lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 mei 2015 in Arnhem heeft de verdachte [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht geslagen. Hierdoor heeft [slachtoffer 1] snijverwondingen in zijn gezicht opgelopen. [slachtoffer 1] heeft aan die verwondingen littekens overgehouden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de militaire kamer
Zwaar lichamelijk letsel
Door het slaan met het glas in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 1] meerdere littekens in zijn gezicht opgelopen. De militaire kamer gaat gelet op de wijze waarop verdachte zegt te hebben geslagen en het feit dat daarbij het glas is gebroken, ervan uit dat door de verdachte met kracht is geslagen.
De plastisch chirurg heeft verklaard dat de littekens nog steeds zichtbaar zijn en dat deze altijd zichtbaar zullen blijven. [3] Gelet op de inhoud van de medische verklaring is de militaire kamer van oordeel dat sprake is van blijvend en ontsierend letsel en dat daarmee het bij het [slachtoffer 1] ontstane letsel aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
De vraag die de militaire kamer vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich ervan bewust was dat hij een glas in zijn hand had toen hij [slachtoffer 1] in het gezicht sloeg. [4] De verklaring van de verdachte later ter terechtzitting dat hij zich hier niet van bewust was en dat dit verkeerd is geverbaliseerd, acht de militaire kamer ongeloofwaardig. De militaire kamer gaat er dan ook van uit dat de verdachte, op het moment van het slaan, wist dat hij het glas in zijn linkerhand had. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het slaan met een glas tegen iemands gezicht ernstig letsel kan ontstaan. Door op een wijze zoals beschreven te slaan, heeft de verdachte naar het oordeel van de militaire kamer willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte als opzettelijk moet worden aangemerkt.
Conclusie
De militaire kamer heeft op grond van de genoemde bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer 1] , zoals primair ten laste is gelegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks31 mei 2015, te Arnhem, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (snij)verwondingen en
/of een of meerblijvende littekens in het gezicht, heeft toegebracht door toen aldaar die [slachtoffer 1] met een (drink)glas (met kracht) in
/tegenhet gezicht
/hoofdte slaan
of te stoten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer, dan wel noodweerexces, dan wel putatief noodweer.
Ten aanzien van het beroep op noodweer (exces) heeft de verdediging aangevoerd dat tijdens een avond stappen in een drukke kroeg een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte heeft plaatsgevonden. Hierna heeft [slachtoffer 1] de verdachte tegen de borst geduwd en een klap op zijn kaak gegeven. In reactie heeft de verdachte [slachtoffer 1] geslagen met het glas in zijn hand. [slachtoffer 1] heeft zich als eerste agressief opgesteld door de verdachte te duwen en op de kaak te slaan. De verdachte heeft reflexmatig gereageerd zoals hij als militair getraind was. Het was voor de verdachte niet mogelijk om weg te lopen en conflictontwijkend gedrag kon niet van de verdachte worden verlangd, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces is aangevoerd dat door de agressieve houding van [slachtoffer 1] en de kaakslag, sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. Als gevolg van de hevige gemoedsbeweging, is de verdachte verder gegaan in zijn verdediging dan geboden.
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer heeft de verdediging aangevoerd dat gelet op het plotseling omslaande gedrag van [slachtoffer 1] , het duwen en de kaakslag, de verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zich moest verdediging op de wijze waarop hij dit heeft gedaan. De verdachte heeft zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd ingeschat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces.
Beoordeling door de militaire kamer
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging geboden is.
Gelet op de verklaring van [getuige1] op pagina 69 van het procesdossier, dat de verdachte is geraakt door [slachtoffer 1] , acht de militaire kamer het wel aannemelijk dat [slachtoffer 1] de verdachte als eerste heeft geduwd.
De verklaring van de verdachte dat hij daarna ook nog op zijn kaak is geslagen door [slachtoffer 1] , acht de militaire kamer echter onaannemelijk nu enkel verdachte hierover heeft verklaard en dit niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Naar het oordeel van de militaire kamer zou door de duw van [slachtoffer 1] kunnen worden gesproken van een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’. De militaire kamer is echter van oordeel dat een enkele duw na een woordenwisseling niet een aanval is waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Hierbij merkt de militaire kamer op dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2] (op pagina 78 van het procesdossier) volgt dat [slachtoffer 1] door [getuige1] is vastgepakt en vastgehouden en pas daarna door de verdachte met het glas in zijn gezicht is geslagen.
De militaire kamer verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Noodweerexces
Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een noodweersituatie. Nu de militaire kamer van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie in de zin dat verdediging geboden was, moet ook dit verweer worden verworpen. Ten overvloede merkt de militaire kamer op dat de enkele duw in de onderhavige situatie niet volstaat om een ‘hevige gemoedsbeweging’ te veroorzaken.
Putatief noodweer
Onder bepaalde omstandigheden kan een beroep worden gedaan op putatief noodweer indien men abusievelijk in de veronderstelling verkeert zich te moeten verdedigen: het (dreigend) gevaar is ingebeeld, maar wel op goede en rechtens aanvaardbare gronden ingebeeld.
De militaire kamer is van oordeel dat een duw na een woordenwisseling onvoldoende is om aan te nemen dat de verdachte mocht denken dat sprake was van een dreigend gevaar en dat daarmee eveneens geen noodzaak tot verdediging bestond. Door de verdediging is daarnaast niet naar voren gebracht wat het gevaar zou zijn dat verdachte zich had ingebeeld. De militaire kamer verwerpt ook het beroep op putatief noodweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de feiten en verdachte strafbaar, nu ook geen andere straf- of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

6.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met een werkstraf. Daarnaast heeft de verdediging verzocht geen geldboete op te leggen, gelet op de financiële situatie van de verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 februari 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 27 januari 2016;
- een voorlichtingsrapport van [naam 1] , forensisch maatschappelijk werk, gedateerd 7 april 2017.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft tijdens een avond stappen [slachtoffer 1] met een glas in het gezicht geslagen. De militaire kamer neemt het verdachte kwalijk dat hij zo’n ernstig geweld heeft toegepast tijdens een avond stappen. Een avond die juist in het teken behoort te staan van plezier. De littekens die door de klap zijn ontstaan, zijn blijvend. Het slachtoffer zal dus voor de rest van zijn leven getekend zijn door deze litteken in zijn gezicht en daarmee altijd herinnerd worden aan het geweld dat hem door verdachte is aangedaan. De militaire kamer neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij als militair geweld heeft gebruikt, terwijl juist van een militair geweldshantering en dus zelfbeheersing mag worden verwacht. De militaire kamer houdt er anderzijds ook rekening mee dat beide mannen aandeel hebben gehad in het ontstaan van het incident en dat verdachte zich heeft laten provoceren door het slachtoffer.
Alles afwegend zal de militaire kamer de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 5 dagen. Dat is gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De militaire kamer acht daarnaast een forse werkstraf voor de duur van 200 uur passend en geboden. Dat is een lagere werkstraf dan is geëist door de officier van justitie nu de militaire kamer meer rekening houdt met het feit dat het slachtoffer ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van het incident. Nu de militaire kamer de indruk heeft dat het een eenmalig incident betreft, acht de militaire kamer een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur niet noodzakelijk.

7. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 36.959,20.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaring nu hiernaast nog een civiele procedure zal worden gestart. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering gematigd dient te worden gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij. Daarnaast heeft de verdediging de kostenposten van het inkomensverlies, de studievertraging en het smartengeld betwist.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het met betrekking tot het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van onder andere inkomensverlies, studievertraging en immateriële schade. De militaire kamer heeft onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of en in hoeverre de studievertraging (en verandering van studie) is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Daarnaast is de militaire kamer van oordeel dat sprake is van eigen schuld en dat dit dient te worden meegewogen in de beoordeling van de vordering. De militaire kamer heeft echter onvoldoende informatie om te kunnen bepalen in welke mate dit dient te worden meegewogen in de beoordeling. De benadeelde partij heeft daarnaast ter terechtzitting aangegeven tevens een aparte civiele procedure te starten ter verkrijging van vergoeding van geleden schade. Het is de militaire kamer onduidelijk wat de verhouding is tussen die civiele schadevergoedingsprocedure en de in deze strafzaak aanhangig gemaakte vordering.
Gelet op het voorgaande, is de militaire kamer van oordeel dat nader onderzoek naar de hoogte van de gestelde schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De militaire kamer zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 22b, 22c, 22d, 27 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) dagen.

beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
 veroordeelt verdachte voorts tot het verrichten van een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren.

Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.

Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Steltdeze vervangende hechtenis vast op
100 (honderd) dagen.

Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij
niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. C. van Linschoten, rechter, en
kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 2] , verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27NV/15-002443, gesloten op 25 juli 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 32-34, 36; de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 september 2016.
3.Brief Vakgroep Plastische Chirurgie d.d. 10 januari 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 57