In deze zaak heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 11 september 2017 uitspraak gedaan in een tuchtzaak tegen een marinier der eerste klasse. De marinier, aangeduid als 'gestrafte', had een beklagschrift ingediend tegen een uitspraak van de commandant, maar dit beklagschrift was niet tijdig ingediend. De beklagmeerdere had op 2 mei 2017 het beklag niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de gestelde termijn van vijf dagen na de uitreiking van de uitspraak van de commandant was ingediend. De gestrafte voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, waaronder de afwezigheid van zijn vertrouwensman op het moment van de uitreiking van de uitspraak.
De militaire kamer heeft de zaak op 5 september 2017 ter openbare zitting behandeld, waarbij de gestrafte en zijn vertrouwensman het beroepschrift hebben toegelicht. De gestrafte stelde dat hij niet op de hoogte was van de korte termijn van vijf dagen en dat hij door zijn werkzaamheden en de afwezigheid van zijn vertrouwensman niet in staat was om tijdig beklag in te dienen. De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, was van mening dat het beklag niet tijdig was ingediend en dat de uitspraak van de beklagmeerdere bevestigd moest worden.
De militaire kamer oordeelde dat de gestrafte zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het beklagschrift en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat hij in verzuim was geweest. De kamer bevestigde dat de termijn van vijf dagen voor het indienen van een beklagschrift in het militair tuchtrecht een bewuste keuze was van de wetgever en dat deze termijn niet in strijd was met het recht op een eerlijk proces. De militaire kamer verklaarde zich bevoegd om kennis te nemen van het beroep en bevestigde de beslissing van de beklagmeerdere.