ECLI:NL:RBGEL:2017:4843

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7268
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over Wajong-uitkering en duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

Op 18 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, die een Wajong-uitkering aanvroeg. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld na een eerdere tussenuitspraak van 28 juni 2017, waarin verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de gelegenheid kreeg om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde T.J.M. Sijbers, stelde dat zij door haar beperkingen blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts J.H.N. Verheijen had in zijn rapportage van 12 juli 2017 slechts in algemene termen aangegeven dat er bij eiseres ontwikkeling te verwachten was, zonder dit voldoende te onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam was. De rechtbank concludeerde dat de rapportage van Verheijen niet voldeed aan de eisen die gesteld worden aan de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat verweerder niet had aangetoond dat haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich konden ontwikkelen. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiseres met ingang van 8 juni 2016 recht heeft op een uitkering.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/7268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: T.J.M. Sijbers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de zitting op 1 juni 2017 verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover is vermeld in de tussenuitspraak van 28 juni 2017.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Bij brief van 13 juli 2017 heeft verweerder het besluit nader gemotiveerd door toezending van een rapportage van 12 juli 2017 van verzekeringsarts bezwaar en beroep J.H.N. Verheijen. Eiseres heeft hierop bij brief van 20 juli 2017 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak het volgende overwogen:
“ De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd waarom het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is. Verzekeringsarts Verheijen heeft slechts in algemene zin overwogen dat er bij eiseres ontwikkeling te verwachten is omdat de verstandelijke beperking licht van aard is. Uit deze overweging blijkt in de eerste plaats niet dat hij het stappenplan uit het Compendium heeft gevolgd en welke de conclusies waren bij de afzonderlijke stappen. Uit het stappenplan volgt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bij het zetten van de derde stap in kaart hadden moeten brengen over welke bekwaamheden eiseres ten tijde van belang beschikte en welke ontwikkeling daarin eventueel te verwachten was. In het bijzonder had verweerder moeten onderbouwen waarom hij van oordeel is dat eiseres in de toekomst kan voldoen aan de vier criteria uit artikel 1 a, eerste lid, van het Schattingsbesluit. Hierbij is van belang dat namens eiseres is aangevoerd dat zij vanwege haar beperkingen blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.

Verder hebben de verzekeringsartsen geen (kenbare) aandacht besteed aan de structurele gedragsproblematiek van eiseres en de vraag of eiseres door deze problematiek, al dan niet in combinatie met haar verstandelijke beperking, mogelijk blijvend niet beschikt over arbeidsmogelijkheden. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat uit het dossier blijkt dat eiseres in het verleden werkzaam is geweest waarbij vanwege eiseres’ gedragsproblematiek vaker problemen zijn ontstaan in de samenwerking met anderen. Verder blijkt niet of verweerder de indicatiestelling door het CIZ heeft betrokken bij de voorbereiding van het besluit. Eiseres is aangewezen op hulp en begeleiding bij haar persoonlijke zorg, het regelen van zaken, het invullen van de dag en het uitvoeren van praktische handelingen. Er is sprake van 24 uurs toezicht in eiseres’ nabijheid. Daarnaast is eiseres niet zelf in staat om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. In het dossier is vermeld dat eiseres vaak of continu behoefte heeft aan hulp, toezicht of sturing en dat zij van haar omgeving grote alertheid vraagt vanwege manipulatief en dwangmatig gedrag. De indicatie is voor onbepaalde tijd geldig, omdat eiseres, volgens CIZ, blijvend is aangewezen op deze zorg. Desgevraagd heeft de bewindvoerder tijdens de zitting verklaard dat de situatie van eiseres ernstig is. Eiseres heeft voortdurend problemen in de omgang met anderen. Zij kan niet met spanningen omgaan en zij negeert gesprekspartners. Volgens hem is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat eiseres zich in sociaal opzicht verder zal ontwikkelen. Volgens hem zal eiseres altijd intensieve begeleiding nodig hebben en kan zij niet zelfstandig wonen, werken of haar eigen zaken regelen.”

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er, met de nadere rapportage van Verheijen, niet in is geslaagd het motiveringsgebrek te herstellen. In de eerste plaats heeft Verheijen in het rapport van 12 juli 2017 niet voldoende concreet in kaart gebracht over welke bekwaamheden eiseres ten tijde van belang beschikte en welke ontwikkeling daarin eventueel te verwachten was. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen had verweerder dit moeten doen aan de hand van de vier criteria uit artikel 1 a, eerste lid, van het Schattingsbesluit. Dat heeft Verheijen nagelaten. Verheijen heeft slechts in algemene zin overwogen dat de belastbaarheid van eiseres kan verbeteren door het doen van dagactiviteiten hetgeen ook geldt voor haar vaardigheden. Verheijen heeft verder in algemene zin geconcludeerd dat niet is uit te sluiten dat eiseres in de toekomst daadwerkelijk ten minste een uur aaneengesloten kan werken en tenminste vier uur per dag belastbaar is en over basale werknemersvaardigheden zal beschikken. In het bijzonder heeft Verheijen in zijn rapportage vermeld dat er goede hoop is dat eiseres basale werknemersvaardigheden zal ontwikkelen. Tegen de achtergrond van de uitvoerige uiteenzetting van eiseres dat zij blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden heeft Verheijen met de nadere motivering onvoldoende concreet gemotiveerd waarom het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij eiseres niet duurzaam is.
3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal vernietigd worden.
4. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Nu verweerder er niet in geslaagd is om te onderbouwen dat eiseres’ mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich kunnen ontwikkelen, houdt de rechtbank het er voor dat niet het geval is. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat aan eiser met ingang van 8 juni 2016 een uitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong wordt toegekend.
5. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiseres met ingang van 8 juni 2016 een uitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 46 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H. Peters, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 september 2017.
Griffier
Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak alsmede tegen de tussenuitspraak van 28 juni 2017 kan binnen
zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de
Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter
van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening
of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.