ECLI:NL:RBGEL:2017:4844

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
05/881343-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf voor openlijke geweldpleging tijdens Koningsdag in Arnhem

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die betrokken was bij openlijke geweldpleging op 27 april 2016 in Arnhem. Tijdens Koningsdag werd de verdachte, samen met meerdere medeverdachten, beschuldigd van het aanvallen van twee broers, [slachtoffer 1] (18 jaar) en [slachtoffer 2] (14 jaar). De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij enkel zijn vriend verdedigde. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van openlijk geweld, gepleegd in vereniging, en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een werkstraf van 40 uur op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op respectievelijk € 5723,24 en € 3367,08, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last ondervinden van de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881343-16
Datum uitspraak : 19 september 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor kinderstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ketelstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aanlopen en/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) vele malen slaan/stompen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en/of highkick en/of knietje geven en/of trappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 april 2016 liepen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] met elkaar in de Ketelstraat in Arnhem. [2] In de Ketelstraat liepen op dat moment ook de 18-jarige [slachtoffer 1] en zijn 14-jarige broertje [slachtoffer 2] . [3] Op enig moment liep [medeverdachte 5] hard tegen de hem tegemoetkomende [slachtoffer 1] aan. [4] Vervolgens werd er vanuit de groep “Hé kankerlijer, kom eens terug,” tegen [slachtoffer 1] geroepen. [5] Nadat [slachtoffer 2] om uitleg vroeg, ontstond er een vechtpartij tussen de groep en de beide broers [achternaam slachtoffers] . [slachtoffer 1] werd door [medeverdachte 6] in zijn gezicht geslagen. [6] Daarna werd [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] geslagen. [7] Hij werd geraakt in zijn gezicht, zijn rug en op zijn achterhoofd. [8] Ook werd hij door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] getrapt op zijn benen, tegen zijn linkerzijde en op zijn rechterzijde, op zijn borst en op heuphoogte. [9] Er zijn trapbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt en er is een highkick in zijn richting gegeven. [10] [slachtoffer 2] kreeg ondertussen een knietje op zijn rechterbovenbeen en werd bij zijn jas vastgepakt. Daarbij werd een slaande beweging naar zijn hoofd gemaakt. [11] Vervolgens werd [slachtoffer 2] geslagen door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . [12] Hij werd door hen op zijn hoofd en in zijn nek geraakt. [13] Door [medeverdachte 3] werd hij getrapt, waarbij hij met een karatetrap in zijn buik werd geraakt. [14] Het gevecht eindigde nadat [slachtoffer 1] door een omstander uit het gevecht werd getrokken. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] ten aanzien van [slachtoffer 1] dient te worden vrijgesproken, omdat hij slechts zijn vriend heeft verdedigd die op dat moment door [slachtoffer 2] werd geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat in de winkelstraat van Arnhem een gevecht heeft plaatsgevonden tussen meerdere personen. De rechtbank overweegt allereerst dat zij dit geweld definieert als openlijk geweld. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten overstaan van de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij in paniek raakte toen een goede vriend van hem werd geslagen. Hij heeft toen de oudere jongen, van de twee jongens waarmee gevochten werd, met zijn vuist op het hoofd geslagen. [16]
In de beschrijving van de camerabeelden staat beschreven dat [verdachte] richting [slachtoffer 2] is gelopen, die op dat moment in gevecht was met een andere verdachte. Te zien is dat [slachtoffer 2] met zijn rug naar [verdachte] stond. [verdachte] heeft [slachtoffer 2] tweemaal met zijn rechtervuist op diens hoofd geslagen. Daarna heeft hij met zijn linkervuist een klap op het hoofd van [slachtoffer 2] gegeven. Vervolgens is hij weggelopen uit het gevecht. [17]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Zijn bijdrage hieraan bestond uit het driemaal slaan op het hoofd van [slachtoffer 2] . De rechtbank merkt hierbij op dat uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte tijdens zijn verhoor door de politie bedoeld heeft te zeggen dat hij de jongere [slachtoffer 2] heeft geslagen in plaats van de oudere [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot het verweer dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging voor zover dat op [slachtoffer 1] ziet, overweegt de rechtbank het volgende. Dat [verdachte] alleen geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt en niet tegen [slachtoffer 1] , maakt niet dat hij dient te worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] . [verdachte] maakte immers deel uit van de groep die zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft aangevallen en daarbij geweld heeft gebruikt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ketelstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2]aanlopen en
/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en
/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en
/of;

(met meerdere verdachten tegelijkertijd
)vele malen slaan/stompen in
/op/tegen het gezicht en
/ofop/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en
/ofhighkick en
/ofknietje geven en
/oftrappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. [verdachte]
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het handelen van [verdachte] uitsluitend was gericht ter verdediging van een vriend van hem die op dat moment door [slachtoffer 2] werd geslagen. Het geven van één vuistslag was daarbij ook proportioneel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat [verdachte] bij het gevecht aanwezig was en heeft besloten om drie vuistslagen uit te delen.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat [verdachte] deel uitmaakte van een geroep die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangevallen. De eerste geweldshandeling is verricht door een lid van de groep. Andere leden van de groep zijn vervolgens een gevecht gestart met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Die laatsten hebben zich vervolgens geprobeerd te verdedigen tegen het geweld dat hun vanuit de groep trof. Dat een vriend van [verdachte] daarbij werd geslagen, maakt dan ook niet dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf. Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft verzocht om oplegging van een werkstraf, zoals ook door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van [verdachte] zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 juli 2017;
- een voorlichtingsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 31 augustus 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruik van fysiek geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een winkelstraat in Arnhem. Zij vormden een overmacht ten opzichte van de broers [achternaam slachtoffers] . De gebeurtenissen zijn voor de broers zeer bedreigend en beangstigend geweest, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Wat is begonnen als een nationale feestdag waarop iedereen plezier wilde hebben, is voor de broers geëindigd in een drama. Zij ondervinden hiervan nog steeds last. Beiden hebben sindsdien met een PTSS te kampen en ervaren de daarbij behorende klachten. Verder is door het geweld de neus van [slachtoffer 1] gebroken en zijn de duim en de ribben van [slachtoffer 2] gekneusd. Kwalijk vindt de rechtbank dat het geweld zonder enige aanleiding gestart lijkt te zijn. Daarnaast is kwalijk dat het geweld plaatsvond in een drukke winkelstraat waardoor veel mensen waaronder kinderen getuigen zijn geweest van het geweld. Er is hier sprake van een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Gezien de ernst van het feit lijkt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank ziet echter af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel een onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Eén van die omstandigheden betreft de duur van de periode die is verlopen tussen de eerste verdenking en het onderzoek ter terechtzitting. Het feit is al op 27 april 2016 gepleegd, de verdachten zijn in juli 2016 gehoord en eerst op 5 september 2017 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Vanwege de aard van het delict – het plegen van geweld tegen personen in de openbare ruimte – en vanwege het feit dat een aantal verdachten minderjarig was/is, is het zeer belangrijk dat dit soort feiten snel voor de rechter wordt gebracht. Dat is hier niet gebeurd.
Een andere omstandigheid betreft de inhoud van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Hieruit volgt dat [verdachte] een bekennende verdachte is, die zijn aandeel erkent en veel spijt heeft van wat hij heeft gedaan. In het functioneren van [verdachte] zijn weinig zorgen. Het gaat goed op school (examenjaar havo 5) en in de thuissituatie. Hij heeft een bijbaantje en lijkt om te gaan met een vriendengroep waarover geen zorgen bestaan. Daarnaast is hij het afgelopen jaar (tot voor kort) niet in beeld geweest bij de politie. Opvallend is wel dat hij zeer recent staande is gehouden door de politie, omdat er sprake leek van een verdachte situatie. De Raad vindt het daarom van belang dat ouders voldoende toezicht blijven houden op hem, zijn ouders worden daartoe voldoende in staat geacht.
De kans op herhaling wordt gericht geacht. Om die reden is een leerstraf niet geïndiceerd. Begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt niet aan de orde geacht, omdat [verdachte] voor de eerste keer in aanraking komt met justitie en er geen concrete doelen zijn waar aan gewerkt kan worden.
De Raad vindt een taakstraf in de vorm van een werkstraf de meest passende straf om hem duidelijk te maken dat hij met zijn gedrag een grens heeft overschreden. Daarom wordt geadviseerd aan hem een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie dat betrekking heeft op [verdachte] volgt dat hij niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast is positief dat hij een excuusbrief heeft gestuurd aan de slachtoffers en dat hij zijn spijt heeft betuigd.
Gezien het voorgaande en het aandeel van [verdachte] in het openlijke geweld – het driemaal op het hoofd slaan van [slachtoffer 2] – acht de rechtbank oplegging van een straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank merkt hierbij op dat de strafrechtelijke veroordeling van [verdachte] geen nadelig effect hoeft te hebben op het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer 1] vordert € 25.288,41 ter zake van materiële schade en € 5000,- ter zake van immateriële schade. [slachtoffer 2] vordert € 947,- ter zake van materiële schade en €3500,- ter zake van immateriële schade. Beide benadeelde partijen vorderen ook de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met uitzondering van de toekomstige schade toe te wijzen inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 186 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot het bedrag van € 3867,-, inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 48 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [verdachte] vrijgesproken dient te worden van het geweld dat op [slachtoffer 1] is uitgeoefend. Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw gesteld dat deze gedeeltelijk dient te worden afgewezen. Dit omdat een onderbouwing van de kosten voor een iPhone, het brilmontuur en de reiskosten ontbreekt en de reiskosten bovendien moeten worden afgewezen, omdat deze door de ouders van [slachtoffer 2] zijn gemaakt. Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade is verzocht om matiging van het gevorderde bedrag.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 5723,24 schade heeft geleden, bestaande uit € 1223,24 aan materiële schade en € 4500,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank wijst de schadepost eigen risico deels toe. Uit het declaratieoverzicht van de zorgverzekeraar volgt dat over 2016 een bedrag van € 293,48 rechtstreeks te relateren is aan het bewezenverklaarde handelen. Over 2017 is een bedrag van € 359,35 rechtstreeks te relateren aan het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in het meerdere gevorderde over 2016 en 2017. De schade met betrekking tot het toekomstig eigen risico is nog niet gemaakt. Dus zal de rechtbank [slachtoffer 1] ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering met betrekking tot dit deel van de schade.
Wat betreft het verlies verdienvermogen, zijnde een gestelde materiële schade van € 23.563,- zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit omdat de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Immers, gebleken is dat cijfers van de jaarrekening over 2015 ten onrechte zijn opgenomen in de jaarrekening over 2016, terwijl bovendien een onderbouwing van de misgelopen omzet ontbreekt.
Met betrekking tot immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt deze schade in elk geval € 4500,-, waarvoor [verdachte] aansprakelijk is. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[verdachte] is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 3367,08 schade heeft geleden, bestaande uit € 367,08 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank wijst de schadepost directe schade toe ten aanzien het brilmontuur. Ten aanzien van de iPhone zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat onvoldoende onderbouwd is dat de iPhone beschadigd is ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen.
De immateriële schade is onderbouwd onder verwijzing naar onder andere een uitspraak in een niet geheel vergelijkbare zaak. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade schatten op € 3000,-. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[verdachte] is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan
.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart [verdachte] hiervoor strafbaar;
 veroordeelt [verdachte] wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 5723,24 (vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 5723,24 (vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor – gezien de leeftijd van verdachte gematigd tot – de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 3367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor – gezien de leeftijd van verdachte gematigd tot – de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. E.G. de Jong en mr. H. Broekhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016473162, gesloten op 5 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachten ter terechtzitting d.d. 5 september 2017; proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 390.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 394; proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 5] , p. 365.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 110; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 258; verklaring van verdachte [medeverdachte 6] ter terechtzitting d.d. 5 september 2017.
7.Processen-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 250, p. 252, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
8.Processen-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 111, proces-verbaal van bevindingen, p. 242, 250, 252 en 25; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
9.Processen-verbaal van bevindingen, p. 241, 242 p. 252 en 253, p. 258, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
10.Processen-verbaal van bevindingen, p. 258 en 261.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 241.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 246, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434
13.Processen-verbaal van bevindingen p. 242, 246 en 261; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 11.
16.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 413.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 246.