ECLI:NL:RBGEL:2017:4855

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
05/881349-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf voor openlijke geweldpleging tijdens Koningsdag in Arnhem

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 april 2016, tijdens Koningsdag, openlijk geweld heeft gepleegd in Arnhem. De verdachte, samen met meerdere medeverdachten, heeft twee broers, [slachtoffer 1] (18 jaar) en [slachtoffer 2] (14 jaar), aangevallen. De feiten vonden plaats in een winkelstraat waar de broers op dat moment aanwezig waren. De verdachte heeft, volgens de rechtbank, een significante bijdrage geleverd aan het geweld door [slachtoffer 1] meerdere keren in het gezicht te slaan en [slachtoffer 2] te trappen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van openlijke geweldpleging, gepleegd in vereniging, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 180 uren werkstraf, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881349-16
Datum uitspraak : 19 september 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [naam] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aanlopen en/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) vele malen slaan/stompen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of;
(met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en/of highkick en/of knietje geven en/of trappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 april 2016 liepen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] met elkaar in de [naam] in Arnhem. [2] In de [naam] liepen op dat moment ook de 18-jarige [slachtoffer 1] en zijn 14-jarige broertje [slachtoffer 2] . [3] Op enig moment liep [medeverdachte 6] hard tegen de hem tegemoetkomende [slachtoffer 1] aan. [4] Vervolgens werd er vanuit de groep “Hé kankerlijer, kom eens terug,” tegen [slachtoffer 1] geroepen. [5] Nadat [slachtoffer 2] om uitleg vroeg, ontstond er een vechtpartij tussen de groep en de beide broers [slachtoffers] . [slachtoffer 1] werd door [medeverdachte 7] in zijn gezicht geslagen. [6] Daarna werd [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] en [verdachte] en [medeverdachte 6] geslagen. [7] Hij werd geraakt in zijn gezicht, zijn rug en op zijn achterhoofd. [8] Ook werd hij door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] getrapt op zijn benen, tegen zijn linkerzijde en op zijn rechterzijde, op zijn borst en op heuphoogte. [9] Er zijn trapbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt en er is een highkick in zijn richting gegeven. [10] [slachtoffer 2] kreeg ondertussen een knietje op zijn rechterbovenbeen en werd bij zijn jas vastgepakt. Daarbij werd een slaande beweging naar zijn hoofd gemaakt. [11] Vervolgens werd [slachtoffer 2] geslagen door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . [12] Hij werd door hen op zijn hoofd en in zijn nek geraakt. [13] Door [verdachte] werd hij getrapt, waarbij hij met een karatetrap in zijn buik werd geraakt. [14] Het gevecht eindigde nadat [slachtoffer 1] door een omstander uit het gevecht werd getrokken. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Door [verdachte] is geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat in de winkelstraat van Arnhem een gevecht heeft plaatsgevonden tussen meerdere personen. De rechtbank overweegt allereerst dat zij dit geweld definieert als openlijk geweld. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten overstaan van de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij de jongen heeft geslagen die zijn broertje
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 8] )vasthield. Hij heeft verklaard dat hij alleen geweld heeft gebruikt om zijn broertje te bevrijden. [16] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het klopt dat hij [slachtoffer 1] vier klappen, waarvan drie in het gezicht, heeft gegeven en dat hij [slachtoffer 2] tweemaal getrapt heeft. [17]
In de beschrijving van de camerabeelden staat beschreven dat [verdachte] naar [slachtoffer 1] is toegelopen en dat hij met zijn rechtervuist een klap heeft gegeven op de linker gezichtshelft van [slachtoffer 1] . Daarna is hij met hoge snelheid in de richting van [slachtoffer 2] gerend en is hij met beide benen van de grond opgesprongen. [verdachte] heeft zijn rechtervoet gestrekt en deze is terechtgekomen tegen de buik of de borst van [slachtoffer 2] . Later is [verdachte] weer naar [slachtoffer 2] gelopen. [slachtoffer 2] heeft viermaal geprobeerd hem te slaan. Tegelijkertijd heeft [verdachte] teruggeslagen. Een omstander heeft vervolgens geprobeerd [verdachte] uit het gevecht te halen. Hij is daarna het gevecht weer ingelopen en heeft met zijn rechtervuist een klap op de neus van [slachtoffer 1] gegeven. Daarna heeft hij [slachtoffer 1] met zijn rechtervuist op de rug geslagen en heeft hij [slachtoffer 1] nog een keer een klap in het gezicht gegeven. Vervolgens is [slachtoffer 1] op de grond gevallen. [verdachte] is doorgelopen naar [slachtoffer 2] en heeft hem met zijn rechterbeen een trap ter hoogte van zijn benen gegeven. [18]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Zijn bijdrage hieraan bestond uit het drie keer in het gezicht en één keer op de rug slaan van [slachtoffer 1] en uit het in de buik en op de benen trappen en het slaan van [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [naam] ,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2]aanlopen en
/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en
/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en
/of;

(met meerdere verdachten tegelijkertijd
)vele malen slaan/stompen in
/op/tegen het gezicht en
/ofop/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en
/ofhighkick en
/ofknietje geven en
/oftrappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdachte
[verdachte] heeft zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting verklaard, dat hij zich in het gevecht heeft gemengd om zijn broertje [medeverdachte 8] te bevrijden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat [verdachte] het gevecht op eigen initiatief weer is in gerend.
Beoordeling door de rechtbank
Voor zover de verklaring van [verdachte] moet worden opgevat als een beroep op noodweer(exces), merkt de rechtbank het volgende op. Vaststaat dat [verdachte] deel uitmaakte van een groep die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangevallen. De eerste geweldshandeling is verricht door een lid van de groep. [medeverdachte 8] heeft zich op eigen initiatief gemengd in het gevecht dat op de eerste geweldshandeling volgde en heeft daarbij geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zichzelf tegen dit geweld hebben verdedigd en daarbij een klap hebben uitgedeeld aan [medeverdachte 8] , maakt niet dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte 8] waardoor [verdachte] genoodzaakt zou zijn om zijn broertje te verdedigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier geen sprake was van een noodweer-situatie.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straffen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 180 uren werkstraf, te vervangen door 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van [verdachte] zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 juli 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 23 augustus 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] en [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruik van fysiek geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een winkelstraat in Arnhem. Zij vormden een overmacht ten opzichte van de broers [slachtoffers] . De gebeurtenissen zijn voor de broers zeer bedreigend en beangstigend geweest, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Wat is begonnen als een nationale feestdag waarop iedereen plezier wilde hebben, is voor de broers geëindigd in een drama. Zij ondervinden hiervan nog steeds last. Beiden hebben sindsdien met een PTSS te kampen en ervaren de daarbij behorende klachten. Verder is door het geweld de neus van [slachtoffer 1] gebroken en zijn de duim en de ribben van [slachtoffer 2] gekneusd. Kwalijk vindt de rechtbank dat het geweld zonder enige aanleiding gestart lijkt te zijn. Daarnaast is kwalijk dat het geweld plaatsvond in een drukke winkelstraat waardoor veel mensen waaronder kinderen getuigen zijn geweest van het geweld. Er is hier sprake van een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Gezien de ernst van het feit lijkt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank ziet echter af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel een onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Eén van die omstandigheden betreft de duur van de periode die is verlopen tussen de eerste verdenking en het onderzoek ter terechtzitting. Het feit is al op 27 april 2016 gepleegd, de verdachten zijn in juli 2016 gehoord en eerst op 5 september 2017 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Vanwege de aard van het delict – het plegen van geweld tegen personen in de openbare ruimte – en vanwege het feit dat een aantal verdachten minderjarig was/is, is het zeer belangrijk dat dit soort feiten snel voor de rechter wordt gebracht. Dat is hier niet gebeurd.
Een andere omstandigheid betreft de inhoud van het advies van de reclassering. Hieruit volgt dat [verdachte] erkent impulsief te hebben gehandeld en daardoor een onjuiste beslissing te hebben genomen. Hij stelt niet beïnvloed te zijn geweest door derden. Mogelijk dat alcoholgebruik in onderhavige situatie van invloed is geweest. Er is overigens niet gebleken dat er sprake is van problemen met alcoholgebruik. De reclassering is van mening dat [verdachte] in staat is kritisch naar zichzelf en zijn gedrag te kijken en daarnaar te handelen. Hij heeft geleerd van de onderhavige situatie. Hij wordt in staat geacht in de toekomst dergelijk grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en zich te beheersen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet nodig. Geadviseerd wordt een werkstraf op te leggen.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Daarnaast is positief dat [verdachte] bij de politie zijn medewerking heeft verleend, ter terechtzitting zijn excuses aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangeboden en zijn spijt heeft betuigd.
Gezien het voorgaande en het aandeel van [verdachte] in het openlijke geweld – het drie keer in het gezicht en één keer op de rug slaan van [slachtoffer 1] en uit het in de buik en op de benen trappen en het slaan van [slachtoffer 2] – acht de rechtbank oplegging van een straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer 1] vordert € 25.288,41 ter zake van materiële schade en € 5000,- ter zake van immateriële schade. [slachtoffer 2] vordert € 947,- ter zake van materiële schade en €3500,- ter zake van immateriële schade. Beide benadeelde partijen vorderen ook de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met uitzondering van de toekomstige schade toe te wijzen inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 186 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot het bedrag van € 3867,-, inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 48 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 5723,24 schade heeft geleden, bestaande uit € 1223,24 aan materiële schade en € 4500,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank wijst de schadepost eigen risico deels toe. Uit het declaratieoverzicht van de zorgverzekeraar volgt dat over 2016 een bedrag van € 293,48 rechtstreeks te relateren is aan het bewezenverklaarde handelen. Over 2017 is een bedrag van € 359,35 rechtstreeks te relateren aan het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in het meerdere gevorderde over 2016 en 2017. De schade met betrekking tot het toekomstig eigen risico is nog niet gemaakt. Dus zal de rechtbank [slachtoffer 1] ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering met betrekking tot dit deel van de schade.
Wat betreft het verlies verdienvermogen, zijnde een gestelde materiële schade van € 23.563,- zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit omdat de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Immers, gebleken is dat cijfers van de jaarrekening over 2015 ten onrechte zijn opgenomen in de jaarrekening over 2016, terwijl bovendien een onderbouwing van de misgelopen omzet ontbreekt.
Met betrekking tot immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt deze schade in elk geval € 4500,-, waarvoor [verdachte] aansprakelijk is. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[verdachte] is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 3367,08 schade heeft geleden, bestaande uit € 367,08 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank wijst de schadepost directe schade toe ten aanzien het brilmontuur. Ten aanzien van de iPhone zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat onvoldoende onderbouwd is dat de iPhone beschadigd is ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen.
De immateriële schade is onderbouwd onder verwijzing naar onder andere een uitspraak in een niet geheel vergelijkbare zaak. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade schatten op € 3000,-. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[verdachte] is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart [verdachte] hiervoor strafbaar;
 veroordeelt [verdachte] wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen, alsmede tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald:
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 5723,24 (vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 5723,24 (vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 63 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 3367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 43 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. E.G. de Jong en mr. H. Broekhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016473162, gesloten op 5 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachten ter terechtzitting d.d. 5 september 2017; proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 390.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 394; proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 6] , p. 365.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 110; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 258; verklaring van verdachte [medeverdachte 7] ter terechtzitting d.d. 5 september 2017.
7.Processen-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 250, p. 252, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
8.Processen-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 111, proces-verbaal van bevindingen, p. 242, 250, 252 en 25; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
9.Processen-verbaal van bevindingen, p. 241, 242 p. 252 en 253, p. 258, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
10.Processen-verbaal van bevindingen, p. 258 en 261.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 241.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 246, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434
13.Processen-verbaal van bevindingen p. 242, 246 en 261; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 11.
16.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] , p. 347-348.
17.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 5 september 2017.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255-256,