ECLI:NL:RBGEL:2017:4935

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
05/881017-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens openlijk geweld en vrijspraak van seksuele handelingen

Op 25 september 2017 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 41-jarige militair veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren voor openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 mei 2016, waarbij de verdachte samen met zijn partner zijn ex-partner op straat heeft mishandeld. De ex-partner werd meerdere keren geschopt en geslagen, wat leidde tot lichamelijk letsel. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van seksuele handelingen met de ex-partner terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, mede door fouten in het forensisch onderzoek en de onbetrouwbaarheid van het bewijs. De militaire kamer heeft de ernst van het geweld tegen de ex-partner in aanmerking genomen bij het opleggen van de straf, maar ook de omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn baan bij defensie. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen, met een totaalbedrag van € 912,67, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881017-15 + 05/760077-16 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 26 september 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. Th.H. Meeuwis, advocaat te Dronten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

In de zaak met parketnummer 05/881017-15is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 8 april 2015 tot en met 9 april 2015 te Dronten, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het, terwijl die [slachtoffer] sliep, het naar beneden doen en/of trekken van het slipje van die [slachtoffer] en/of het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
In de zaak met parketnummer 05/760077-16is aan verdachte ten laste gelegde dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Dronten met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kruizemunt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen tegen het linker(bovenbeen), in ieder geval tegen het lichaam, en/of de buik, in ieder geval tegen het lichaam, en/of tegen het borstbeen, in ieder geval tegen het lichaam, en/of het met de
vlakke hand en/of vuist en/of handpalm slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval tegen het lichaam,
waarbij hij, verdachte, heeft geschopt en/of getrapt tegen het linker(bovenbeen), in ieder geval tegen het lichaam, en/of de buik, in ieder geval tegen het lichaam, en/of tegen het borstbeen, in ieder geval tegen het lichaam, en/of het met de vlakke hand en/of vuist en/of handpalm heeft geslagen en/of gestompt tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval tegen het lichaam, van die [slachtoffer] , welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel en/of pijn voor die [slachtoffer] ten gevolg heeft gehad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/881017-15
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken. Hiertoe heeft de officier van justitie enerzijds aangevoerd dat wat hem betreft vast staat dat verdachte seksuele handelingen (gemeenschap) heeft gepleegd met [slachtoffer] terwijl zij op dat moment sliep. Maar de officier van justitie acht anderzijds niet bewezen dat de verdachte met opzet heeft gehandeld nu niet uitgesloten kan worden dat de verdachte deze handelingen heeft verricht onder invloed van een slaapstoornis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken.
Beoordeling van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 9 april 2015 ’s ochtends wakker werd, met haar zoontje van 5 jaar aan haar ene zijde in bed en verdachte, haar toenmalige echtgenoot, aan haar andere zijde in bed. Ze voelde op dat moment een plakkerige substantie tussen haar benen, waarvan het voor haar duidelijk was dat dit sperma was, en de ingang van haar vagina voelde beurs en pijnlijk. Volgens aangeefster betekende dit dat verdachte haar daarvóór met zijn penis had gepenetreerd waarbij hij ook was klaargekomen. Zij wist hier zelf niets van omdat zij sliep. Verdachte heeft verklaard niet te weten of er die nacht geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden omdat hij sliep.
Nu aangeefster niet zeker wist wat er was gebeurd, maar slechts vermoedde dat verdachte tijdens haar slaap met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen, terwijl ook verdachte niet wist of dit was gebeurd, zijn verschillende sporen veilig gesteld. Deze sporen zijn nader forensisch-technisch onderzocht om uitsluitsel te krijgen over de vraag wat de aard was van genoemde plakkerige substantie en over de vraag of die nacht daadwerkelijk geslachts-gemeenschap heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster.
De militaire kamer overweegt met betrekking tot het forensisch-technische onderzoek het navolgende.
Op 10 april 2015 heeft aangeefster ten behoeve van het forensisch-technisch onderzoek een washandje, waarmee zij in de ochtend van 9 april 2015 de substantie heeft afgeveegd, en een mintgroen slipje, dat zij kennelijk droeg in de nacht van 8 op 9 april 2015, ingeleverd bij de recherche van de Koninklijke Marechaussee (verder: KMar). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat dit washandje en dit slipje niet nader zijn onderzocht op sporen van sperma en/of DNA-materiaal. Dat laatste geldt ook voor een in beslag genomen urinemonster van aangeefster (SIN aabz1259nl; pag. 434).
Een dag eerder, op 9 april 2015, heeft aangeefster een roze, gebloemde onderbroek ingeleverd bij de KMar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat onbekend is op welke wijze deze gebloemde onderbroek als mogelijke sporendrager is veilig gesteld. Wel heeft later forensisch-technisch onderzoek plaatsgevonden aan deze onderbroek, waarover door TMFI/DNalysis is gerapporteerd op 30 juli 2015.
Ook heeft op 9 april 2015 bij aangeefster een inwendig onderzoek plaatsgevonden, waarbij vaginale monsters zijn veilig gesteld (zogenaamde zedenset). Deze monsters zijn in een papieren zak gedaan en in een kamer neergezet, die alleen voor forensisch medewerkers toegankelijk was. Uit het proces-verbaal d.d. 21 mei 2015 (pag. 501) volgt dat deze papieren zak niet op de voorgeschreven wijze was afgesloten. Pas ruim een maand later is de zak met de monsters op juiste wijze verzegeld. Ook aan deze zedenset is later forensisch-technisch onderzoek uitgevoerd, waarover door TMFI/DNalysis op verschillende data is gerapporteerd.
De militaire kamer is van oordeel dat door de beschreven gang van zaken met betrekking tot de zedenset een doorbreking van de ‘chain of custody’ is ontstaan, die zodanig lang heeft geduurd dat niet langer kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van het sporen-materiaal.
Nu voorts onbekend is gebleven op welke wijze is gehandeld met de gebloemde onderbroek, komt de militaire kamer eveneens tot de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van deze mogelijke sporendrager.
De resultaten van het nadere forensisch-technisch onderzoek van zowel de zedenset als de gebloemde onderbroek zullen dan ook worden uitgesloten van het bewijs, zodat alleen al om die reden vrijspraak zal volgen.
Overweging ten overvloede
Ten overvloede overweegt de militaire kamer nog dat het nadere forensisch-technisch onderzoek aan alle mogelijke sporendragers onvoldoende overtuigend bewijs heeft opgeleverd om tot de conclusie te komen dat sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Daartoe overweegt de militaire kamer allereerst dat het forensisch-technisch onderzoek niet meer dan een aanwijzing voor de mogelijke aanwezigheid van sperma heeft opgeleverd.
In de diverse deskundigenverslagen van TMFI/DNalysis wordt niet vermeld dat sperma is aangetroffen in het onderzochte sporenmateriaal. Dat de plakkerige substantie, die aangeefster heeft beschreven, daadwerkelijk sperma betrof, kan dan ook niet worden geconcludeerd.
Voorts overweegt de militaire kamer dat slechts van aangeefster een volledig DNA-profiel is aangetroffen in het onderzochte sporenmateriaal. Een volledig autosomaal DNA-profiel van verdachte is niet aangetroffen.
Na onderzoek via de ‘differentiële lysis-methode’ is nog wel een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen, welk profiel is vergeleken (overigens zonder dat uit het dossier blijkt van een expliciete opdracht door de officier van justitie) met een Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte. In het deskundigenverslag van TMFI/DNalysis d.d. 20 januari 2016 wordt vermeld dat dit ‘matcht’ met de verdachte [naam 1] . Maar in het verslag wordt niet vermeld wat in dit verband wordt verstaan onder ‘matcht’. De toelichting bij deze conclusie vermeldt woordelijk: “Het Y-chromosoom erft over van vader op zoon. Dat betekent dat in de mannelijke lijn het Y-chromosomale DNA-profiel gelijk is. Daarnaast kunnen ook niet verwante personen hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben” (pag. 553).
De militaire kamer concludeert hieruit dat aan een ‘match’ met het Y-chromosomaal DNA-profiel onvoldoende redengevende bewijskracht kan worden toegekend.
Gelet op het voorgaande komt de meervoudige militaire kamer tot het oordeel dat het onder parketnummer 05/881017-15 ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
Verdachte zal van dit feit geheel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 05/760077-16 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk en in vereniging geweld plegen tegen aangeefster [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 11 mei 2016 tegen het lichaam heeft geschopt. Ook heeft hij haar geduwd in het gezicht, maar hij heeft haar niet geslagen.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 11 mei 2016 aan [adres 2] door [medeverdachte] en verdachte is mishandeld. [adres 2] betreft een openbare weg. Zij heeft verklaard dat verdachte haar met zijn vlakke hand met kracht op haar voorhoofd sloeg en dat hij haar met de palm van zijn hand raakte. Door die klap vloog de zonnebril van haar hoofd. In totaal heeft zij van verdachte vijf klappen in haar gezicht, tegen haar neus en gehele linkerzijde van het gezicht, gekregen. Dit was met de vlakke hand, vuist en handpalm. Daarnaast heeft zij van verdachte drie trappen kregen tegen haar bovenbeen, linkerflank van haar buik en haar borstbeen. In de tussentijd is zij ook door [medeverdachte] in het gezicht geslagen. [2] Aangeefster heeft verklaard dat zij pijn had in haar buik en dat zij schrammen op haar arm had, een schaafplek en blauwe plek boven haar heup en dat de linkerkant van haar neus en linker jukbeen blauw waren. [3] Door een arts is op 11 mei 2016 onder andere een afdruk van een schoen op de buik van aangeefster waargenomen. [4]
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] twee keer te hebben geduwd in haar gezicht en twee keer een afhoudtrap in haar buik te hebben gegeven. [5] [medeverdachte] heeft verklaard [slachtoffer] met de vlakke hand in haar gezicht te hebben geslagen. [6]
De militaire kamer acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte en [medeverdachte] op de openbare weg samen geweld hebben gebruikt tegen aangeefster en komt daarmee tot het oordeel dat sprake is van het openlijk in vereniging plegen van geweld.
De militaire kamer heeft op basis van de verklaring van aangeefster de overtuiging dat wat verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting ‘duwen’ heeft genoemd, moet worden begrepen als slaan. Een duw in het gezicht kan hard aankomen en [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hiervan pijn ondervond. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat verdachte [slachtoffer] ook geslagen heeft.
Met betrekking tot de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheden (artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht) heeft de militaire kamer – gelet op de medische verklaring [7] – de overtuiging dat de verdachte door te trappen tegen de buik van aangeefster bij haar tevens letsel heeft veroorzaakt. De militaire kamer is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte letsel aan het gezicht van aangeefster heeft veroorzaakt, omdat zowel verdachte als [medeverdachte] aangeefster in het gezicht hebben geslagen en [medeverdachte] het letsel dus ook zou kunnen hebben veroorzaakt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de zaak met
parketnummer 05/760077-16het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 mei 2016 te Dronten met een ander
of anderen, op
of aande openbare weg,
de Kruizemunt,
in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen
tegen het linker(bovenbeen), in ieder gevaltegen het lichaam,
en/of de buik, in ieder geval tegen het lichaam, en/of tegen het borstbeen, in ieder geval tegen het lichaam, en/
ofhet met de
vlakke hand
en/of vuist en/of handpalmslaan
en/of stompentegen het gezicht
en/of hoofd, in ieder geval tegen het lichaam,
waarbij hij, verdachte, heeft geschopt en/of getrapt
tegen het linker(bovenbeen), in ieder gevaltegen het lichaam,
en/of de buik, in ieder geval tegen het lichaam, en/of tegen het borstbeen, in ieder geval tegen het lichaam, en/of het met de vlakke hand en/of vuist en/of handpalm heeft geslagen en/of gestompt tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval tegen het lichaamvan die [slachtoffer] , welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel
en/of pijnvoor die [slachtoffer]
ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 05/760077-16 levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen van tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/760077-16 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de zaak ook had kunnen worden afgedaan met een transactie, zoals bij [medeverdachte] , of een strafbeschikking. Daarnaast heeft de verdediging, wijzend op de oriëntatiepunten straftoemeting ter zake openlijke geweldpleging tegen personen, verzocht om gezien het geringe letsel geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 juli 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 23 augustus 2017.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met zijn partner zijn ex-partner mishandeld door haar meermalen te schoppen en te slaan. Hierbij heeft verdachte zijn ex-partner zo hard getrapt dat een schoenafdruk op haar buik was te zien. De militaire kamer neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich op straat, in de buurt van een school, zo heeft gedragen. Op dat moment was het niet alleen zichtbaar voor iedereen die in de buurt was, maar hebben hun kinderen ook moeten toezien hoe hun vader en zijn partner hun moeder hebben geslagen en geschopt. Bovendien heeft aangeefster door het handelen van verdachte letsel bekomen.
De militaire kamer is van oordeel dat gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken en op de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. De militaire kamer houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast houdt de militaire kamer er rekening mee dat verdachte inmiddels zijn baan bij defensie is verloren.
De militaire kamer heeft uit het procesdossier afgeleid dat aan de partner van verdachte voor het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] een transactie (betaling van een geldsom) is aangeboden. De militaire kamer dient evenwel een zelfstandig oordeel te vormen over een passende afdoening in de zaak van verdachte en is daarbij niet gebonden aan de afdoening in de zaak van [medeverdachte] . Naar het oordeel van de militaire kamer is de aangeboden transactie evenwel onbegrijpelijk en doet dit geen recht aan de ernst van het feit.
Alles afwegend acht de militaire kamer voor verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/760077-16 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.654,31.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.033,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit schadebedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt van in totaal € 482,36 en dat zij een bedrag van € 800,- aan verdienvermogen heeft verloren. Daarnaast is niet duidelijk of de zonnebril, die tijdens de mishandeling kapot is gegaan, dezelfde zonnebril betreft als waarvan de factuur is overgelegd. De verdediging heeft verzocht dit deel van de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Bovendien kan de aanschafwaarde niet gelijk worden gesteld met de waarde van de bril ten tijde van de mishandeling. Tot slot heeft de verdediging verzocht om de immateriële schade te matigen.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 05/760077-16 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De militaire kamer neemt hierbij in aanmerking dat de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/760077-16 en het ten laste gelegde onder parketnummer 05/881017-15. Verdachte zal van dit laatste feit worden vrijgesproken.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting niet kunnen specificeren welke schade te herleiden is tot welk ten laste gelegd feit. De militaire kamer is van oordeel dat zij dit zelf op grond van de huidige stukken niet kan beoordelen. Een nader onderzoek daarnaar zal echter leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering kan dan ook enkel worden toegewezen voor zover deze op eenvoudige wijze te herleiden is tot de door de benadeelde partij geleden schade ten gevolge van het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/760077-16. In het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Zonnebril
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de schade aan de zonnebril. Volgens de benadeelde partij is deze op de grond gevallen toen zij is geslagen, hetgeen ook de verdachte heeft verklaard. De schadepost is naar het oordeel van de militaire kamer voldoende onderbouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat deze zonnebril een andere zonnebril is dan degene waarvan de factuur is overgelegd. Nu de zonnebril gezien de factuur slechts een maand oud was, kan naar het oordeel van de militaire kamer bij het vaststellen van de hoogte van de te vergoeden schade van de nieuwwaarde worden uitgegaan en kan dit deel van de vordering tot een bedrag van € 283,- worden toegewezen.
Medische informatie
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd voor de kosten van het opvragen van de medische informatie. Deze informatie had zij nodig ter onderbouwing van haar vordering en is naar het oordeel van de militaire kamer voldoende onderbouwd. Deze schadepost is door de verdediging ook niet betwist. De vordering kan tot een bedrag van € 38,05 worden toegewezen.
Reiskosten
Ten behoeve van de behandeling van de strafzaak ter zitting en een gesprek met de officier van justitie heeft de benadeelde partij reiskosten gemaakt. Naar het oordeel van de militaire kamer is deze kostenpost voldoende onderbouwd en kan deze tot een bedrag van € 96,62 worden toegewezen.
Verlies aan inkomsten
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd voor de inkomsten die zijn ten gevolge van het strafbare feit is misgelopen. De militaire kamer is van oordeel dat het begrijpelijk is dat zij op de dag van het incident (11 mei 2016) niet heeft gewerkt. De militaire kamer is van oordeel dat ten aanzien van de andere dagen waarop de benadeelde partij niet heeft gewerkt, onvoldoende onderbouwd is waarom zij niet heeft gewerkt en of dit in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat slechts het deel van de vordering, dat ziet op het verlies aan verdienvermogen op 11 mei 2016, kan worden toegewezen. Dit betreft, gelet op de door de benadeelde partij gevoegde onderbouwing, een brutobedrag van € 126,55. Overeenkomstig de ter zitting gegeven onderbouwing door de benadeelde partij, zal dit bedrag netto € 95 bedragen (75% van € 126,55). Dit deel van de vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft door het slaan en schoppen door verdachte lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal een smartengeld van € 400,- worden toegekend. De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
De gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en de zonnebril is toewijsbaar vanaf 11 mei 2016. De gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de overige schade is toewijsbaar vanaf 11 september 2017, zijnde datum van de terechtzitting.
De militaire kamer ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 05/881017-15;

verklaart bewezendat verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 05/760077-16, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 80 (tachtig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende hechtenis vast op
40 (veertig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] , te betalen € 912,67 (negenhonderdtwaalf euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 683,00 vanaf 11 mei 2016 en met de wettelijke rente over € 229,67 vanaf 11 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer aan [slachtoffer] , te betalen € 912,67 (negenhonderdtwaalf euro en zevenenzestig eurocent), wettelijke rente over € 683,00 vanaf 11 mei 2016 en met de wettelijke rente over € 229,67 vanaf 11 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaaltdaarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen, rechters, en kapitein
ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in tegenwoordigheid van
mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee [naam 2] , Koninklijke Marechaussee, Staf commandant, Kabinet – Cluster integriteit, Sectie Interne Onderzoeken opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27AZ/16-000113, gesloten op 31 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 14-15.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 39.
4.Verslag bezoek spoedeisende hulp, p. 84.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 80.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring van de huisarts d.d. 24 mei 2016, pag. 84