ECLI:NL:RBGEL:2017:5103

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
05/760027-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens bedreiging met een mes en vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel

Op 2 oktober 2017 heeft de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland een militair uit Stramproy veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur wegens bedreiging van een collega met een mes. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak kwam aan het licht na een incident op 10 april 2017 in een legeringskamer op de Generaal Spoorkazerne te Ermelo, waar de verdachte de aangever met een mes bedreigde. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel, aangezien de verklaringen van getuigen uiteenliepen. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te verwonden, maar dat er wel sprake was van een dreigende situatie. De verdediging pleitte voor vrijspraak, terwijl de officier van justitie een werkstraf eiste. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf, waarbij de omstandigheden van het incident en de provocaties van de aangever in overweging werden genomen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de onderbouwing van de vordering onvoldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760027-17
Datum uitspraak : 2 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te Weert,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. W.D.M. de Boer, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2017 in een legeringskamer op de Generaal Spoorkazerne te Ermelo aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan de pink (doorsnijding van de diepe buigpees van de pink en/of doorsnijding van de vingerzenuw van de pink), heeft toegebracht door
meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand, die [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of te duwen en/of tegen een muur te duwen en/of te drukken
en/of
(vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het hoofd en/of hals, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te bewegen/steken en/of in diens pink te steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 april 2017 in een legeringskamer op de Generaal
Spoorkazerne te Ermelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen door
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand, die [slachtoffer] (met
kracht) heeft vastgepakt en/of geduwd en/of tegen een muur heeft geduwd en/of
gedrukt en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een mes, althans
een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het
hoofd en/of hals, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer]
heeft bewogen/gestoken en/of in diens pink heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2017 in een legeringskamer op de Generaal
Spoorkazerne te Ermelo [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand, die [slachtoffer] (met
kracht) in een stoel vastgepakt en/of geduwd en/of gedrukt en/of tegen een
muur geduwd en/of klem gezet en/of gedrukt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vrijspraak feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het letsel dat verdachte bij aangever heeft toegebracht, is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte had niet de bedoeling om aangever te verwonden waardoor er geen sprake van opzet kan zijn.
Beoordeling door de militaire kamer
Voor beantwoording van de vraag wat precies gebeurd is, acht de militaire kamer het volgende van belang.
Blijkens de verschillende verklaringen in het dossier, kunnen twee verschillende lezingen van het incident worden onderscheiden.
Enerzijds is er de lezing van aangever, die gesteund wordt door getuige [getuige 2] . Blijkens deze verklaringen heeft verdachte stekende bewegingen gemaakt met het mes richting het hoofd van aangever.
Anderzijds is er de lezing van verdachte, die steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard zeker te weten dat het mes niet gericht was op het hoofd of de hals van aangever. [getuige 1] heeft ook verklaard dat verdachte het mes vast had richting het bovenlichaam van aangever en dat aangever met zijn hand richting het mes bewoog. Deze verklaring ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij geen stekende bewegingen maakte met het mes.
De militaire kamer overweegt voorts dat [getuige 1] op consistente wijze heeft verklaard. Hij heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij sommige zaken niet meer zeker wist en dat hij niets heeft aangedikt. Daarnaast heeft hij verdachte niet gespaard in zijn verklaring. De militaire kamer acht dit een betrouwbare verklaring. De militaire kamer gaat derhalve uit van de navolgende lezing.
Aangever bevond zich op de legeringskamer van verdachte. Hij was verdachte al een tijdje aan het provoceren door onder meer te dreigen in diens frisdrank te urineren en door meermalen met een spuitbus luchtverfrisser in diens richting te spuiten. Op enig moment kwam verdachte uit bed en pakte hij een opengeklapt PGU-mes. Met zijn rechterarm duwde hij aangever in de stoel waarin hij zat en hield hij aangever in bedwang. In zijn linkerhand had verdachte het mes vast, op enige afstand gericht op het bovenlichaam van aangever en zonder stekende bewegingen te maken richting aangever. Aangever weerde zich af met zijn hand en raakte daardoor met zijn hand het PGU-mes. Het letsel dat daaruit voortvloeide is zonder meer fors te noemen.
De militaire kamer ziet echter in de handelingen van verdachte niet dat verdachte
opzettelijkzwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft toegebracht, noch dat hij dit
opzettelijk gepoogdheeft. Verdachte heeft weliswaar geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat aangever zijn hand zo zou bewegen dat hij daarmee het mes zou kunnen raken waardoor hij letsel op zou kunnen lopen. Maar verdachte hoefde hiermee naar het oordeel van de militaire kamer ook geen rekening te houden.
De militaire kamer kan, gelet op vorenstaande, niet concluderen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was, noch dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Doordat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, zal de militaire kamer verdachte vrijspreken voor zowel het primaire als het subsidiaire feit.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 44-46;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] p. 82-84;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 september 2017.
De militaire kamer overweegt dat verdachte, door het opengeklapte mes aan aangever te tonen en aangever met zijn arm in de stoel te duwen en te drukken, een zekere dreiging heeft gesuggereerd jegens aangever, die daardoor ook dreiging kon ervaren dat hij met het mes zou worden gestoken. De militaire kamer acht derhalve feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks10 april 2017 in een legeringskamer op de Generaal
Spoorkazerne te Ermelo [slachtoffer] heeft bedreigd
met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes,
althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig voorwerpin zijn hand, die [slachtoffer] (met
kracht) in een stoel vastgepakt en
/ofgeduwd en/of gedrukt
en/of tegen een
muur geduwd en/of klem gezet en/of gedrukt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake was van psychische overmacht aan de zijde van verdachte. Aangever provoceerde verdachte in hoge mate, zelfs nadat verdachte meermalen had verzocht te stoppen en weg te gaan. Aangever maakte voorts, door te verblijven op de kamer van verdachte, een ernstige inbreuk op de privacy van verdachte terwijl verdachte niet in de mogelijkheid was om weg te gaan.
De militaire kamer overweegt hieromtrent dat weliswaar aangever zich laakbaar heeft gedragen, maar dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de wilsvrijheid van verdachte daardoor in het gedrang is gekomen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 160 uren werkstraf subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van 6 uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht. Hieraan moeten bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport d.d. 13 april 2017 ten behoeve van de schorsing van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat indien een straf wordt opgelegd, een werkstraf gepast is en heeft verder geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 augustus 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland (rapport schorsing/raadkamer), gedateerd 13 april 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland (meervoudige kamer), gedateerd
24 augustus 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door een opengeklapt PGU-mes gericht op het bovenlichaam van aangever te houden.
De militaire kamer vindt dit een ernstig feit. Ook toen het kennelijke doel van verdachte bereikt was, namelijk het laten schrikken van aangever zodat hij zou stoppen met zijn provocaties, stopte verdachte niet onmiddellijk met de bedreiging. De militaire kamer rekent dit verdachte aan.
Anderzijds weegt de militaire kamer ook de omstandigheden waaronder de bedreiging is gepleegd mee. Aangever kwam ongevraagd in de legeringskamer van verdachte, alwaar verdachte ziek op bed lag. Aangever provoceerde verdachte op uiterst laakbare wijze en reageerde niet op verdachte’s verzoek om te stoppen en te vertrekken. Zo dreigde aangever om in de appelsap van verdachte te plassen en dreigde hij de tandenborstel van verdachte in zijn kont te stoppen. Verder pakte aangever een fles luchtverfrisser waarmee hij meermalen richting verdachte spoot. Ook nadat verdachte zei dat hij zich hierdoor misselijk voelde, het raam open had gedaan en zijn neus afdekte met de lakens van zijn bed, ging aangever door met het in de richting van verdachte spuiten van de luchtverfrisser.
De militaire kamer overweegt dat als aangever dit provocerende gedrag achterwege had gelaten of gehoor had gegeven aan het verzoek van verdachte om te vertrekken, er nu geen strafzaak aanhangig zou zijn.
Verdachte heeft hiervoor drie dagen in verzekering in een cel gezeten. Dit zal behoorlijke impact op hem hebben gehad, temeer omdat verdachte nimmer met justitie in aanraking is geweest. De rechter-commissaris heeft verdachte daarop onder voorwaarden geschorst. De militaire kamer overweegt dat deze voorwaarden, waaronder reclasseringscontact, ook op verdachte moeten hebben gedrukt en zijn bewegingsvrijheid hebben belemmerd. Dit neemt de militaire kamer eveneens mee in de strafoplegging.
Nu de militaire kamer tot een vrijspraak komt voor het in zwaarte overheersende feit, komt zij tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan geëist door de officier van justitie. De militaire kamer zal volstaan met een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur aan verdachte.
Ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen nog niet terug gegeven goed, te weten een zakmes (PL2700-17-030713-1) overweegt de militaire kamer dat dit moet worden terug gegeven aan de rechthebbende, te weten [getuige 1] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich desgevraagd ter terechtzitting gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.415,50, bestaande uit € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding is een bedrag van € 47,70 voor medische kosten gevraagd. Ter zitting is desgevraagd aangegeven dat voor de post ‘verzorgingskosten’ een bedrag van € 840,- wordt gevraagd en dat voor de post ‘reiskosten’ een bedrag van € 328,- wordt gevraagd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een gedeelte van het materiele deel van de vordering ad € 47,50 kan worden toegewezen. Het immateriële deel van de vordering dient te worden gematigd gelet op de eigen schuld aan de zijde van aangever. Een bedrag van € 1.000,- kan worden toegewezen, voor het overige dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor afwijzing, dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de vordering, gelet op de complexiteit en de onduidelijke onderbouwing van de vordering. Nu zij de vordering en onderbouwing daarvan pas kort vóór en ter zitting heeft ontvangen, kan verdachte zich in redelijkheid niet verweren.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer overweegt dat de stukken van de benadeelde partij pas op de dag van de terechtzitting aan partijen zijn toegezonden. Voorts heeft de benadeelde partij zich pas ter terechtzitting (mondeling) gevoegd. Ook zijn enkele (aanzienlijke) posten pas ter zitting genoemd. De militaire kamer constateert dat de gestelde schadeposten marginaal of zelfs onvoldoende zijn onderbouwd en dat de totstandkoming van genoemde bedragen niet duidelijk is.
De militaire kamer overweegt dat de voegingsprocedure aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civielrechtelijke procedure. De bepaling van artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering, verplicht de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voorzover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren (Hoge Raad 15-9-2006, ECLI:NL:HR:2006: AV2654). De militaire kamer is van oordeel dat hiervan sprake is in het onderhavige geval. De verdachte kan zich tegen deze vordering in onvoldoende mate verweren.
De militaire kamer zal derhalve de vordering niet-ontvankelijk verklaren nu deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit, zoals hierboven vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald, te weten:
- dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur werkstraf in mindering wordt gebracht;
 heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
 gelast de teruggave van het in beslag genomen goed, te weten een zakmes (PL2700-17-030713-1) aan de rechthebbende, te weten [getuige 1] .
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
 Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B.J. Driessen (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters, en kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, van de Koninklijke Marechaussee District Noord-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 17-001399, gesloten op 21 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.