ECLI:NL:RBGEL:2017:5211

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
6090820
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekende partij], en zijn werkgever, Centraal Bureau Bouwbegeleiding (CBB). De werknemer was op 10 april 2000 in dienst getreden bij CBB, maar na een periode van ziekte en een arbeidsconflict, werd hij op 1 mei 2017 op staande voet ontslagen. De werknemer verzocht de rechtbank om het ontslag te vernietigen en om betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De rechtbank oordeelde dat het ontslag op staande voet onterecht was, omdat de werknemer niet had geweigerd om te werken, maar om een gesprek met een mediator bij te wonen. De rechtbank stelde vast dat CBB onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de werknemer en dat het ontslag een te zware maatregel was. De werknemer kreeg recht op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 9.000,- bruto. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 6090820 \ HA VERZ 17-135 \ 25115 \ 499
uitspraak van 15 september 2017
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.E. Doornbos
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Centraal Bureau Bouwbegeleiding
gevestigd te Arnhem
verwerende partij
gemachtigde mr. A.S. van Woudenberg
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en CBB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 21 juni 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek;
- een brief van 18 augustus 2017 van de zijde van [verzoekende partij] met producties;
- de mondelinge behandeling van 25 augustus 2017 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [verzoekende partij] en de gemachtigde van CBB.
1.2.
Ter zitting heeft [verzoekende partij] zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij berust in het gegeven ontslag op staande voet op 1 mei 2017. Om die reden heeft BCC haar zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst laten vallen.

2.De feiten

2.1.
CBB is een onafhankelijk en zelfstandig adviesbureau gespecialiseerd in bouwbegeleiding en kwaliteitszorg. CBB richt zich op de voorbereiding en begeleiding van utiliteits- en woningbouwprojecten, bij nieuwbouw, renovatie en onderhoud voor zowel de publieke als private sector.
2.2.
[verzoekende partij] is op 10 april 2000 bij CBB in dienst getreden en deze arbeidsovereenkomst is per 31 januari 2013 met wederzijds goedvinden beëindigd vanwege bedrijfseconomische redenen.
2.3.
Op 8 april 2013 is [verzoekende partij] opnieuw in dienst getreden bij CBB in de functie van bouwkundig opzichter tegen een salaris van € 2.924,- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in eerste instantie tot 3 mei 2013. Nadien is de arbeidsovereenkomst, telkens voor bepaalde tijd, verlengd.
2.4.
[verzoekende partij] heeft tot 30 september 2013 werkzaamheden verricht ten behoeve van het project IJDock te Amsterdam. Per 1 oktober 2013 is [verzoekende partij] ingezet voor werkzaamheden ten behoeve van de renovatie van een kantoorgebouw in Den Haag.
2.5.
Op 10 mei 2015 meldt [verzoekende partij] zich ziek en is sindsdien (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt voor het verrichten van werkzaamheden.
2.6.
De ziekmelding van [verzoekende partij] is op 11 mei 2015 bij de arbodienst gemeld en op 12 mei 2015 heeft de heer [persoon A] (hoofd administratie van CBB) aan de arbodienst daarover per e-mail onder meer als volgt bericht.
De heer [verzoekende partij] heeft zich op advies van zijn huisarts met overspannenheid ziek gemeld. Hij heeft door de telefoon aangegeven dat de afgelopen twee jaren de twee door hem begeleidde projecten de nodige lichamelijke inspanning heeft gevergd. Niet alleen qua uren, maar ook qua reistijd.
2.7.
Bij brief van 21 mei 2015 bericht CBB aan [verzoekende partij] dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat het salaris tijdens ziekte zal worden doorbetaald.
2.8.
Vervolgens ontstaat tussen partijen een discussie over de arbeidsvoorwaarden van [verzoekende partij]. Partijen hebben gepoogd de onderlinge discussie op te lossen in overleg met een mediator, maar dat is niet gelukt. [verzoekende partij] is nadien een juridische procedure gestart, waarin op 15 februari 2017 een tussenvonnis is gewezen door de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem (zaak-/rolnummer 5010465 \ CV EXPL 16-6335).
2.9.
Op 30 november 2016 rapporteert de bedrijfsarts, de heer [naam bedrijfsarts], dat [verzoekende partij] naar verwachting op 1 februari 2017 weer volledig hersteld zal zijn.
2.10.
Op 7 december 2016 heeft de heer [persoon B] (technisch directeur van CBB, hierna: [persoon B]) overleg gevoerd met [verzoekende partij] over de geplande betermelding op 1 februari 2017. [persoon B] uit zijn zorgen over het gekozen tijdspad en geeft aan dat [verzoekende partij] nog niet optimaal functioneert.
2.11.
Op 11 januari 2017 rapporteert de bedrijfsarts onder meer dat de relatie met de werkgever moeizaam blijft. Voorts bericht hij:
Ik ga er – min of meer nog steeds- van uit, dat betrokkene per 6 februari normaal hersteld gemeld kan worden op medische gronden. Voor de arbeidsrelatie op de langere termijn zie ik helaas weinig perspectief: mogelijk is een vaststellingsovereenkomst op termijn een betere oplossing.
2.12.
Op 17 januari 2017 spreken [verzoekende partij] en [persoon B] opnieuw met elkaar. [verzoekende partij] geeft aan bij CBB te willen werken als bouwopzichter en [persoon B] geeft wederom aan twijfels te hebben en wijst op de door de bedrijfsarts genoemde optie van een vaststellingsovereenkomst.
2.13.
Op 6 februari 2017 rapporteert de bedrijfsarts dat [verzoekende partij] naar verwachting op 13 maart 2017 volledig hersteld zal zijn.
2.14.
Op 13 februari 2017 is [verzoekende partij] gestart met zijn werkzaamheden op een project in Alkmaar. Voorafgaande aan dit project heeft [verzoekende partij] zich meerdere malen kritisch uitgelaten over onder meer de lange reisafstand naar Alkmaar in relatie tot zijn re-integratie-schema. CBB heeft daarop aangegeven dat, indien [verzoekende partij] niet zal werken, dit wordt opgevat als werkweigering en sancties zullen worden getroffen.
2.15.
Eind februari 2017 vindt tussen partijen overleg plaats over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst, maar zij komen er onderling niet uit.
2.16.
Hoewel [verzoekende partij] per 13 maart 2017 volledig hersteld zou worden verklaard, heeft hij zich op 28 februari 2017 opnieuw ziekgemeld.
2.17.
In een e-mail van 28 februari 2017 bericht [persoon B] aan [verzoekende partij] dat zijn ziekmelding wordt opgevat als een werkweigering nu hij in staat wordt geacht te kunnen werken.
2.18.
De bedrijfsarts rapporteert op 3 maart 2017 onder meer als volgt.
Er zijn momenteel geen medische oorzaken voor arbeidsongeschiktheid. Er is sprake van een ervaren arbeidsconflict, en onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst (VSO) zin gaande. Ik adviseer partijen om eventueel een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen.
2.19.
In een e-mail van 6 maart 2017 bericht [persoon B] aan [verzoekende partij] onder meer dat hij per 13 maart 2017 volledig arbeidsgeschikt zal worden gemeld. Er wordt aangedrongen op werkhervatting in Alkmaar en aangegeven wordt dat, als hij geen werkzaamheden zal verrichten, zijn salaris wordt opgeschort.
2.20.
In e-mails van 6 maart, 9 maart, 10 maart, 12 maart en 13 maart 2017 vraagt [persoon B] aan [verzoekende partij] om contact op te nemen en de werkzaamheden te hervatten.
2.21.
In een e-mail van 12 maart 2017 reageert [verzoekende partij] dat ‘
er nog steeds contact is hetzij met mij of rechtstreeks via DAS’ en schrijft:
‘U weet wat er allemaal speelt en heeft gespeeld. Alles ligt vast in achterliggende mail wisseling. Het UWV zal een deskundigenoordeel geven zoals dat per omgaande aan u in een aangetekende brief is bevestigd.’
2.22.
Op 14 maart 2017 bericht de gemachtigde van [verzoekende partij] (de heer [persoon C]) aan [persoon B] dat het standpunt van de bedrijfsarts wordt betwist en dat [verzoekende partij] zich volledig arbeidsongeschikt acht. De gemachtigde van [verzoekende partij] geeft aan dat het deskundigenoordeel van het UWV moet worden afgewacht en dat pas daarna kan worden gezocht naar een oplossing.
2.23.
In e-mails van 20 maart, 29 maart, 30 maart en 31 maart aan (de gemachtigde van) [verzoekende partij] dringt [persoon B] aan op overleg met [verzoekende partij] over te verrichten werkzaamheden, omdat een lopende aanvraag voor een deskundigenoordeel geen vrijstelling van werk inhoudt.
2.24.
Op 5 april 2017 heeft het UWV een deskundigenoordeel gegeven waarin, onder meer, het volgende is overwogen.
Gezien bovenstaande bevindingen is er sprake van een arbeidsconflict (naast ook veel privé spanningen) wat heeft geleidt tot spanningsklachten. Dit betekent echter niet dat er sprake is van een medische oorzaak voor arbeidsongeschiktheid, waardoor de herstel melding op 13-03 plausibel is te achten.
De UWV-arts concludeert als volgt.
Client is per geschildatum 13-03-2017 niet vanwege medische redenen ongeschikt te achten voor het eigen werk. Een conflict tussen werkgever en werknemer heeft geleid tot (fysiologische) klachten bij werknemer en een afwachtende houding bij werkgever. Medicalisering (handhaving ziekmelding) is gecontra-indiceerd. De oplossing ligt in handen van werkgever en werknemer.
2.25.
Op 11 april 2017 bericht de heer [persoon D] (algemeen directeur van CBB, hierna: [persoon D]) per e-mail en per brief aan [verzoekende partij] dat hij [verzoekende partij] op 12 april 2017 op kantoor verwacht om werkzaamheden te verrichten en deelt hem mede dat het loon met ingang van 13 maart 2017 is opgeschort.
2.26.
In een e-mail van 11 april 2017 schrijft de gemachtigde van [verzoekende partij] (de heer [persoon E]) aan [persoon D] onder meer als volgt.
Laat ik vooropstellen dat cliënt geen werk wil weigeren. Cliënt voelt zich echter niet in staat om morgen per direct werkzaamheden te hervatten. Tussen partijen is immers sprake van een arbeidsconflict welke heeft geleid tot vergaande klachten bij cliënt. Die conclusie volgt ook uit het oordeel van de arbeidsdeskundige. Partijen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de oplossing van het conflict. Hervatting van werk, zeker onder deze hoge druk, zal alleen maar leiden tot toename van de klachten en escalatie van het arbeidsconflict. Daar heeft niemand baat bij.
Cliënt benadrukt te willen werken aan een oplossing voor het arbeidsconflict. Cliënt stelt voor om contact daarover te laten verlopen via gemachtigden (…). Een andere optie is dat partijen zich bereid verklaren tot mediation onder begeleiding van een erkend mediator.’
2.27.
In een e-mail van 12 april 2017 bericht [persoon D] aan de gemachtigde van [verzoekende partij] onder meer als volgt.
De bedrijfsarts en UWV hebben bevestigd dat de heer [verzoekende partij] in staat is te werken. Geen gevolg geven aan een redelijk verzoek om te komen werken, gegeven de situatie dat de heer [verzoekende partij] hier wel toe in staat is, kan niet anders worden uitgelegd dan werkweigering. (…)
U stelt dat de heer [verzoekende partij] zich niet in staat acht om werkzaamheden te hervatten. De reden is, zoals u het stelt, een arbeidsconflict, wat tot vergaande klachten heeft geleid. (…)
De heer [verzoekende partij] is het niet eens met de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft een en ander aanhangig gemaakt en naar verwachting zal de rechter hier binnenkort over oordelen. Deze procedure was tot op heden geen belemmering voor re-integratie, het werken. Het zou dan ook vreemd zijn als deze procedure, iets wat al langer loopt, nu ineens wel de reden is voor het gestelde arbeidsconflict.
Er zijn, voor zover mij bekend, geen andere zaken voorgevallen die mogelijk tot een conflict hebben geleid. De heer [verzoekende partij] wordt correct behandeld. Re-integratie is, conform het advies van de bedrijfsarts, verlopen. (…)
Uw collega [persoon C] heeft herhaaldelijk aangegeven dat het oordeel van UWV moet worden afgewacht en ‘Als uit het deskundigenoordeel blijkt dat re-integratie weer aan de orde is, de gesprekken tussen werkgever en werknemer worden hervat.”
Nu het oordeel van UWV duidelijk is kunnen de gesprekken tussen werknemer en werkgever dan ook worden hervat. Dat is wat anders dan hetgeen u nu voorstelt, dat advocaten met elkaar in gesprek gaan of als alternatief, mediation. Wat is er veranderd waardoor op een normale manier met de werkgever over werk praten blijkbaar niet meer mogelijk is?
(…) Om te kunnen werken aan een oplossing voor het gestelde probleem zou ik graag van u of de heer [verzoekende partij] willen horen wat liet probleem precies is. Als we dat weten kunnen we bepalen of, wat en door wie het kan worden opgelost.
2.28.
In een brief van 12 april 2017 bericht [persoon D] aan [verzoekende partij] onder meer het volgende.
Ik heb je verzocht om vandaag (12-04-2017) tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor te komen voor werk. Ik moet constateren dat je hier geen gevolg aan hebt gegeven. Ben je in staat om te werken, wat door de bedrijfsarts en UWV is bevestigd, dan is niet gehoor geven aan een oproep tot werk, waar jij voor kiest, werkweigering. Ik zal je blijven oproepen voor werk. Geef je hier geen gevolg aan dan houdt het op enig moment op en heeft het consequenties voor jouw dienstverband. (…)
Hierbij herhaal ik mijn oproep. Ik verwacht je morgen 13 april 2017 tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor voor werk. (…)
In de mail vraag ik uitleg over een gesteld arbeidsconflict, iets wat volgens de heer [persoon E] de reden is waarom jij je niet in staatvoeltom per direct weet aan het werk te gaan. Gegeven het feit dat je in staatbentte werken, wat je ook hebt laten zien in de periode van re-integratie, kan de aanhangig gemaakte zaak over de arbeidsvoorwaarden nu niet ineens de reden zijn voor een gesteld arbeidsconflict. Ik verzoek je mij, bij voorkeur in een persoonlijk gesprek, uit te leggen wat het conflict precies is. Alleen dan kunnen we het mogelijk oplossen.
Ik acht het buitengewoon vreemd dat iedere vorm van overleg tot op hebben wordt gemeden en je er voor kiest om via je advocaat te werken aan een oplossing voor een probleem wat ons onduidelijk is.
Ik verwacht een antwoord op mijn vraag over het gestelde arbeidsconflict of dat je een afspraak maakt om het mij persoonlijk uit te leggen. Los daarvan verwacht ik je morgen (13-04-2017) op kantoor voor werk.
2.29.
Op 13 april 2017 bericht [persoon D] per e-mail en per brief aan [verzoekende partij] als volgt.
Ik heb je verzocht om vandaag (13-04-2017) tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor te komen voor werk. Ik moet constateren dat je hier wederom geen gevolg aan hebt gegeven. (…) Hierbij herhaal ik mijn oproep. Ik verwacht je morgen 14 april 2017 tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor voor werk. Je kunt je bij [persoon F] of bij mij melden.
Ik heb je verzocht uit te leggen waarom je niet komt werken. Ik heb hier nog niets van mogen ontvangen en je hebt geen contact opgenomen voor een afspraak. (…) Ook jouw advocaat heeft geen contact meer opgenomen.(…)
2.30.
Op 14 april 2017 bericht [persoon D] per e-mail en per brief aan [verzoekende partij] als volgt.
Ik heb je verzocht om vandaag (14-04-2017) tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor te komen voor werk. Ik moet constateren dat je hier wederom geen gevolg aan hebt gegeven.
Hierbij herhaal ik mijn oproep. Ik verwacht je dinsdag 18 april a.s. tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor voor werk. (…)
2.31.
In een e-mail van 18 april 2017 schrijft [persoon D] aan [verzoekende partij] als volgt.
Ik heb je verzocht om vandaag (18-04-2017) tussen 8:00 en 8:15 uur bij ons op kantoor te komen voor werk. Ik moet constateren dat je hier wederom geen gevolg aan hebt gegeven.
Ik nodig je uit voor een gesprek in de week van 24 april 2017. Ik stel je in de gelegenheid het gesprek in bijzijn van jouw gemachtigde of een mediator te voeren. Om agenda’s af te kunnen stemmen kan het gesprek op iedere dag van die week worden gepland. Verneem ik niets van je dan verwacht ik je 25 april as. om 10:00 uur bij ons op kantoor Arnhem eventueel met jouw gemachtigde.
(…)
Samengevat ben je herhaaldelijk opgeroepen te komen werken, daar heb je geen gevolg aan gegeven je bent herhaaldelijk gewezen op consequenties, je bent herhaaldelijk verzocht aan te geven wat precies het probleem - een gesteld conflict - is, je hebt vanaf 28 februari jl. niet meer met je werkgever gecommuniceerd, je hebt geen legitieme reden opgegeven om niet op het werk te verschijnen, jouw gemachtigde heeft, ondanks herhaalde verzoeken geen nadere uitleg over een gesteld probleem gegeven.
2.32.
In een e-mail van 20 april van [verzoekende partij] zelf geeft hij aan dat hij mediation zou willen inzetten, waarbij hij heeft gevraagd om een bevestiging dat CBB bereid is de kosten te betalen.
2.33.
In een e-mail van 20 april 2017 reageert [persoon D] aan [verzoekende partij] als volgt.
Jouw gemachtigde, de heer [persoon C], heeft mij op 18 april jl. per mail verzocht de zaak ‘on hold’ te zetten. Hij zou zo snel mogelijk met onze advocaat contact opnemen. Dat is ook gedaan. Wat wij hebben begrepen, uit het overleg tussen jouw gemachtigde en onze advocaat, is dat je hebt aangegeven dat nog werken bij CBB, wat jou betreft, is uitgesloten. De kaders voor beëindiging van de arbeidsrelatie zijn wederom besproken.
Het ‘on hold’ verzoek van jouw gemachtigde plus het hervatten van gesprekken over hoe de arbeidsrelatie kan worden beëindigd, die twee zaken zijn moeilijk te plaatsen in relatie tot jouw mail.
Je bent uiteraard van harte welkom. Dat je nu communiceert en een gesprek wenst waardeer ik zeer. Wat ik relevant acht is dat je me op voorhand aangeeft waar we het in een gesprek over gaan hebben.
Is het nu, in afwijking van hetgeen de heer [persoon C] met onze advocaat heeft besproken, de bedoeling om het over het gestelde conflict te hebben, dat op te lossen met als doel weer gewoon aan het werk te gaan? Zo ja, dan kan mediation daar uiteraard bij helpen en kunnen de kaders, waaronder de keuze van een mediator en kosten, worden afgesproken.
Ik zie vooralsnog geen reden de loonopschorting ongedaan te maken.
2.34.
In een e-mail van 24 april 2017 bericht [persoon D] aan [verzoekende partij] onder meer als volgt.
Op dit moment staan wij met onze rug tegen de muur. We bieden jou alle kansen en gelegenheid - en bieden zelfs mediation aan - om nader tot elkaar te komen. Ondanks het feit dat jij hardnekkig blijft weigeren aan het werk te gaan of met ons in gesprek te gaan. Je wilt zelfs de reden voor mediation niet kenbaar maken. (…)
Kort en goed verzoek ik je mij te laten weten met welk doel je een mediationtraject wilt starten. Dan kunnen we een gecertificeerde mediator zoeken en kan zo snel als mogelijk een gesprek worden ingepland. Indien je niet meer bij CBB aan het werk wilt, dan verwacht ik je morgenochtend 25 april 2017 om 10.00 uur bij ons op kantoor teneinde tot een oplossing te komen. Daarvoor ben je inmiddels al meerdere malen opgeroepen. Je mag jouw gemachtigde meenemen indien je dat wenst.
2.35.
In een e-mail van 24 april 2017 schrijft [verzoekende partij] aan de heer [persoon D] onder meer als volgt:
(…) ik sta open voor mediation.
Echter geef ik de voorkeur aan een mediationgesprek met mijn gemachtigde daarbij aanwezig. Ik wil werken aan het herstel van vertrouwen en sta open voor alle mogelijke opties.
Omdat ik geen vertrouwen meer heb in DAS zal ik opzoek gegaan naar een andere advocaat. Deze zal zich eerst ook in moeten lezen.
De mediator kan met mij contact opnemen voor het inplannen van een afspraak.
2.36.
In een e-mail op 25 april 2017 schrijft [persoon D] aan [verzoekende partij] onder meer als volgt.
Ik heb je gevraagd vandaag om 10:00 uur hier op gesprek te komen. Je bent echter wederom niet verschenen, zonder iets van je te laten horen. Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag over wat jouw doel van mediation is. Ik heb je uitgelegd waarom een antwoord noodzakelijk is. (…)
In jouw mail van gisteren 24 april jl. geef je aan dat je geen vertrouwen meer in DAS hebt en je de zaak gaat overdragen naar een andere advocaat.
Het resultaat van de melding is dat je inhoudelijk overleg blijft vermijden, je voortgang traineert en steeds maar weer geen duidelijkheid wil geven over een gesteld probleem, je gaat niet aan het werk. (…) Er is sprake van een patstelling: CBB doet alles wat in haar mogelijkheid ligt om jou te bewegen mee te werken aan mediation, hervatting van de werkzaamheden of het treffen van een regeling in der minne indien je niet meer bij ons wilt werken, maar je werkt nog altijd nergens aan mee. We komen niet verder en zitten met onze handen in het haar. Je dient als goed werknemer mee te werken aan het zoeken naar een oplossing. Daarvoor bieden wij jou nu echt een allerlaatste kans. Meer kan CBB in deze niet doen.
Ik verwacht je derhalve op maandag 1 mei as. om 10:00 uur bij ons op kantoor met als doel met elkaar tot een oplossing te komen. Je kunt mij dan uitleggen hoe jij jouw toekomst bij CBB voor je ziet en wat je ziet als een mogelijke oplossing. Jouw gemachtigde is tevens welkom.
Ben je er maandag 1 mei as. niet om 10.00 uur, dan is CBB genoodzaakt andere (rechts)maatregelen te treffen.
2.37.
In een e-mail van 25 april 2017 schrijft [verzoekende partij] aan [persoon D] onder meer als volgt.
Ik denk dat er sprake is van een misverstand.
Ik heb u aangegeven dat ik 25-04-2017 niet aanwezig zou zijn en dat ik bezig ben met het zoeken van een nieuweadvocaat. Inmiddels heb ik contact kunnen leggen voor een afspraak, de eerste gelegenheid hiervoor is begin volgende week. Hij zal ook in de gelegenheid moeten worden gesteld zich in te lezen.
Ik begrijp niet helemaal waarom u zelf met een datum van 1 mei komt terwijl we u hadden gevraagd dit met ons af te stemmen.
Ik wel graag even benadrukken dat de door uw gekozen datum van 1 mei dan ook geen doorgang kan vinden.
Kunt u mij een aantal data geven voor week 19 zodat we de agenda’s op deze wijze op elkaar kunnen afstemmen.
2.38.
In een e-mail van 26 april 2017 schrijft [persoon D] aan [verzoekende partij] onder meer als volgt.
Naar aanleiding van jouw verzoek om mediation heb ik je gevraagd om kenbaar te maken waarover je het tijdens mediation wilt hebben. Het lijkt mij evident dat wij willen weten met welk doel mediation wordt gestart. De reden voor mijn vraag over een gesprek heb ik ook reeds in mijn eerdere e-mails aan jou toegelicht. Ik krijg echter geen antwoord op deze vraag. Je komt eveneens niet op gesprek op 25 april jl. ondanks dat je daarvoor meerdere malen bent opgeroepen en je meldt alvast dat je ook op 1 mei a.s. niet op gesprek gaat komen. Dit kan zo natuurlijk niet.
Ook zonder van jou te vernemen met welk doel jij een mediationtraject wilt starten, hebben wij in het kader van goed werkgeverschap een gecertificeerde mediator gevonden die maandag 1 mei a.s. om 12.00 uur bij ons op kantoor kan zijn, zodat wij een mediationtraject kunnen starten als laatste mogelijkheid tot het vinden van een mogelijke oplossing voor jouw weigering om aan het werk te gaan of alleen met ons in gesprek te gaan. (…) Teneinde jou in de gelegenheid te stellen eventueel vooraf contact op te nemen met de mediator, tref je hierbij de contactgegevens aan (…). Ik verwacht je derhalve op maandag 1 mei a.s. om 12:00 uur (in plaats van 10.00 uur) bij ons op kantoor te Arnhem met als doel een laatste poging te wagen hier samen uit te komen middels mediation.
Ben je er maandag 1 mei a.s. niet om 12:00 uur, dan is CBB - zoals gezegd - genoodzaakt andere
(rechts)maatregelen te treffen. Ik hoop dat je het niet zover laat komen en deze allerlaatste kans om er samen uit te komen aangrijpt.
2.39.
In een e-mail van 28 april 2017 bericht [verzoekende partij] aan [persoon D] onder meer als volgt.
Het spijt me dat bij u niet duidelijk is doorgekomen waarom ik aangaf dat 1 mei niet mogelijk is.
Ik heb een nieuwe advocaat in de arm genomen. Hiermee ga ik volgende week om tafel, hij gaat zich inlezen en daarom ook dat ik om data in week 19 heb gevraagd. Door deze e-mail geef ik nogmaals te kennen dat ik 1 mei niet aanwezig zal zijn omdat ik mijn gemachtigde ook aanwezig wil hebben.
2.40.
In een brief van 1 mei 2017 van [persoon D] wordt [verzoekende partij] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is onder meer als volgt vermeld.
(…) Zoals jou welbekend, hebben de bedrijfsarts en het UWV geoordeeld dat jij met ingang van 13 maart 2017 arbeidsgeschikt bent en derhalve je werkzaamheden bij CBB kunt hervatten. Vanaf dat moment heb je echter geen werkzaamheden meer verricht. Eerst heb je in dat kader niets van je laten horen, ondanks alle (dagelijkse) oproepen van CBB om op het werk te verschijnen. In die oproepen hebben wij jou ook uitgenodigd om, al dan niet met jouw gemachtigde, op gesprek te komen indien je jouw werkzaamheden niet wilde hervatten. Ook naar aanleiding daarvan kregen wij van jou geen enkele reactie. Uiteindelijk waren wij genoodzaakt om jouw loon op te schorten/stop te zetten, omdat je hardnekkig bleef weigeren om op het werk te verschijnen. Sterker nog, je weigerde om überhaupt met ons in gesprek te gaan.
Helaas bood ook deze maatregel geen soelaas. Na een periode van radiostilte van jouw kant, maakte je uiteindelijk per e-mail van 20 april 2017 kenbaar dat je niet kon komen werken, omdat je vindt dat sprake is van een arbeidsconflict. Je stond alleen open voor een gesprek middels mediation, indien CBB de kosten daarvan zou vergoeden en jij zelf de mediator zou kunnen uitkiezen. Naar aanleiding van jouw verzoek heeft CBB jou aangegeven dat de kosten voor mediation uit voor haar rekening zijn. Voorts heeft CBB jou gevraagd om haar te verwittigen over het doel van mediation. Het is evident dat CBB wilde weten met welk doel een mediationtraject zou worden gestart. Daarbij kwam dat er zijdelings gesprekken plaatsvonden tussen de gemachtigden over een beëindiging van de arbeidsrelatie met wederzijds goedvinden. Derhalve had mediation alleen zin indien je het zou willen hebben over een voortzetting van jouw dienstverband bij CBB.
Voorts stond het jou vrij om, wanneer je niet meer bij CBB aan het werk wilde, jouw arbeidsovereenkomst - met inachtneming van de opzegtermijn - op te zeggen. Uit coulance waren wij echter bereid om met jou te overleggen over een mogelijke minnelijke regeling, teneinde jouw recht op een WW-uitkering zoveel als mogelijk veilig te stellen. Ook daarvan wilde je niets weten.
Derhalve had CBB jou opgeroepen om op 25 april 2017 om 10.00 uur op het werk te verschijnen, nu je niet gereageerd had op onze vraag met welk doel mediation diende te worden gestart. CBB wilde met jou in gesprek om de ontstane situatie te bespreken. Bij dat gesprek mocht jouw gemachtigde ook aanwezig zijn. Helaas verscheen je wederom niet op 25 april 2017 om 10.00 uur bij CBB en gaf je dus geen gehoor aan de zoveelste oproep om met elkaar in gesprek te gaan teneinde tot een oplossing te komen.
Uiteindelijk had CBB nog een laatste poging ondernomen om middels mediation tot een oplossing te komen. In dat kader hadden wij een gecertificeerde mediator gezocht en werd zo snel als mogelijk een gesprek ingepland, te weten op 1 mei 2017 om 12.00 uur. Voor dat gesprek werd je tijdig, per e-mails van 25 en 26 april 2017, opgeroepen. Ook hadden wij jou de gegevens van de mediator verstrekt, zodat je op voorhand contact met de mediator kon opnemen. Ook mocht je jouw gemachtigde meenemen indien gewenst. Zelfs zonder van jou te vernemen met welk doel jij het mediationtraject wilde starten, heeft CBB in het kader van goed werkgeverschap toch haar best gedaan om jou tegemoet te komen. Daarnaast was in de oproep duidelijk gemaakt dat dit jouw allerlaatste kans was om alsnog mee te werken aan het zoeken naar een oplossing. Indien je niet van deze gelegenheid gebruik zou maken, zou dat consequenties hebben voor jouw dienstverband met CBB.
Tot onze grote spijt ben jij ook vandaag, maandag 1 mei 2017 om 12.00 uur, niet bij CBB verschenen en heb je aan onze allerlaatste oproep wederom geen gehoor gegeven.
Op dit moment houdt het voor CBB op: CBB staat met haar rug tegen de muur en kan met jou niet meer verder. CBB heeft jou meerdere malen gewaarschuwd en alle kansen en gelegenheid geboden om nader tot elkaar te komen. Dit ondanks het feit dat jij hardnekkig bleef weigeren jouw werkzaamheden te hervatten of met ons in gesprek te gaan. Je wilde zelfs de reden voor mediation niet vermelden en hebt uiteindelijk ook niet meegewerkt aan het oplossen van het door jou ervaren arbeidsconflict. Een gesprek onder leiding van een onafhankelijke mediator stond immers vandaag gepland. Zoals ik ook al in mijn eerdere e-mails en brieven aan jou kenbaar heb gemaakt, is CBB als goed werkgever verplicht om het advies van de bedrijfsarts op te volgen. Daar moet jij je echter als werknemer ook aan houden, Omdat je dat niet deed, bood CBB jou de kans om je alsnog aan het advies van de bedrijfsarts te conformeren, dan wel in het bijzijn van een mediator of gemachtigde met CBB in gesprek te gaan over een mogelijke oplossing. Ook daaraan heb je bewust niet meegewerkt.
Om te beginnen neemt CBB het zeer hoog op dat je hardnekkig blijft weigeren om je te conformeren aan de redelijke opdrachten en bevelen van CBB, zoals een goed werknemer betaamt. Verzwarende omstandigheden daarbij zijn voor CBB het feit dat CBB jou meerdere malen de kans heeft geboden om alsnog mee te werken aan een oplossing, jou heeft aangesproken op jouw gedrag, maar nog altijd geen medewerking van jou krijgt. Zie daarvoor onder andere de meest recente brieven en e-mails die door CBB aan jou zijn verzonden op 11 april 2017, 12 april 2017 (twee maal), 13 april 2017, 14 april 2017, 18 april 2017, 20 april 2017, 24 april 2017 (twee maal), 25 april 2017 en 26 april 2017. Voorts ben je diverse malen gewaarschuwd voor de gevolgen voor jouw dienstverband wanneer je blijft weigeren om je werkzaamheden te hervatten of mee te werken aan een oplossing voor de ontstane situatie. Eerder doorgevoerde loonsancties hebben ook niet het gewenste effect gehad.
Het moge volstrekt helder zijn dat CBB er als werkgever op moet kunnen vertrouwen dat haar werknemers - en zeker iemand in jouw functie- zich coöperatief opstellen en als goed werknemer gedragen. Het zonder reden hardnekkig weigeren om aan het werk te gaan of met CBB in gesprek te gaan, al dan niet met behulp van mediation en/of een gemachtigde, is zonder meer in strijd met jouw verplichtingen uit hoofde van jouw dienstverband.
Dit alles heeft gemaakt dat jij het vertrouwen van CBB onwaardig bent geworden. Bovendien levert jouw handelwijze een dringende reden op die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Jij hebt immers op grove wijze jouw verplichtingen uit hoofde van jouw arbeidsovereenkomst met CBB veronachtzaamd door de hierboven omschreven gedragingen. Om die (dringende) reden zegt CBB hiermee met onmiddellijke ingang jouw arbeidsovereenkomst op. Bij het besluit van CBB om jou op staande voet te ontslaan, heeft CBB een belangenafweging gemaakt waarbij zij zich rekenschap heeft gegeven van alle overige bij CEB bekende omstandigheden, waaronder de duur van jouw dienstverband, het verloop daarvan en jouw persoonlijke omstandigheden (voor zover CBB bekend).
Echter kan CBB in deze situatie niet anders. (…)

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van verzoek, om:
Primair
a. a) CBB te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van het salaris vanaf 13 maart 2017 tot en met 1 mei 2017 ad € 4.621,81 exclusief 8% vakantietoeslag, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificaties;
b) CBB te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke verhoging ad 50%, dan wel een door de kantonrechter te bepalen percentage, ex art. 7:625 BW over het bedrag zoals genoemd is onder sub a;
c) CBB te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de bedragen zoals genoemd zijn onder sub a en b vanaf iedere datum van verschuldigdheid tot aan het moment van algehele voldoening;
d) CBB te veroordelen om aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van de beschikking te betalen de transitievergoeding ter grootte van € 4.210,56 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
e) CBB te veroordelen om aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking te betalen een billijke vergoeding conform art. 7:681 BW ter grootte van € 50.000,-- bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
f) CBB te veroordelen om aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking te betalen de gefixeerde schadevergoeding ter grootte van twee bruto maandsalarissen inclusief vakantietoeslag, een bedrag van € 6.315,84 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
g) CBB te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke verhoging ad 50%, dan wel een door de kantonrechter te bepalen percentage, ex art. 7:625 BW over het bedrag zoals genoemd onder sub f;
h) CBB te veroordelen tot betaling aan [verzoekende partij] van de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de bedragen zoals genoemd zijn onder sub f en g, vanaf iedere datum van verschuldigdheid tot aan het moment van algehele voldoening;
Subsidiair:
i. i) CBB te veroordelen om aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking te betalen de transitievergoeding ter grootte van € 4.210,56 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
Zowel primair als subsidiair:
j) CBB te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) ad € 745,-, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot en aan de dag der algehele voldoening toe;
k) CBB te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief salaris gemachtigde en nakosten.
3.2.
[verzoekende partij] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Volgens [verzoekende partij] is het ontslag op staande voet ten onrechte gegeven. Van hardnekkig weigeren om redelijke instructies en bevelen van CBB op te volgen, is geen sprake. [verzoekende partij] maakt daarom aanspraak op betaling van het achterstallige loon over de periode van opschorting, te weten vanaf 13 maart 2017 tot en met 1 mei 2017, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente. Tevens verzoekt [verzoekende partij], op grond van artikel 7:681 BW, om toekenning van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto. Ook maakt hij aanspraak op een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 4.210,56 bruto. Daarnaast vordert [verzoekende partij] een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 9 BW van € 6.315,84 bruto, nu de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd. Tevens vordert [verzoekende partij] een veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten en nakosten.
3.3.
CBB voert gemotiveerd verweer, waarop hierna, voor zover relevant, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat, nu [verzoekende partij] alsnog berust in het gegeven ontslag op staande voet, alleen nog een oordeel wordt gevraagd over het door [verzoekende partij] gevorderde achterstallige loon en de door hem verzochte vergoedingen.
4.2.
[verzoekende partij] heeft de verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door CBB is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW), zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek.
Ontslag op staande voet
4.3.
Het geschil van partijen spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of het ontslag op staande voet van 1 mei 2017 rechtsgeldig is gegeven.
4.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Artikel 7:678 lid 1 BW bepaalt dat voor CBB als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij], die ten gevolge hebben dat van CBB niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.5.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 1 mei 2017 dat [verzoekende partij] - kort gezegd – het vertrouwen van CBB ernstig heeft beschaamd door hardnekkig te (blijven) weigeren de redelijke instructies en bevelen van CBB op te volgen. [verzoekende partij] zou meerdere malen hebben geweigerd met CBB in gesprek te gaan. [verzoekende partij] wilde niet aangeven met welk doel mediation diende te worden gestart en zou ten onrechte niet zijn komen opdagen voor een gesprek met de mediator op maandag 1 mei 2017. [verzoekende partij] heeft dan ook hardnekkig geweigerd aan het werk te gaan danwel het gesprek aan te gaan met CBB, al dan niet met behulp van mediation en/of een gemachtigde, aldus CBB.
4.6.
De directe aanleiding op grond waarvan [verzoekende partij] op staande voet is ontslagen, is dat hij niet zou willen meewerken aan een gesprek met de mediator op 1 mei 2017. CBB omschrijft dit incident als ‘de druppel die de emmer deed overlopen’. Dat CBB haar geduld had verloren en naar eigen zeggen ‘met de rug tegen de muur’ stond en daarom op zeer korte termijn wilde aandringen op een gesprek is duidelijk en voorstelbaar, maar mediation werkt slechts als beide partijen vertrouwen hebben in een mediator. Het had op de weg van CBB gelegen om in onderling overleg met [verzoekende partij] een mediator in te schakelen die beider goedkeuring zou hebben. Bovendien had [verzoekende partij] aangekondigd dat hij op de geplande datum niet kon komen omdat hij een nieuwe gemachtigde mee wilde nemen naar het gesprek, die zich eerst zou moeten inlezen. Van CBB had mogen worden verwacht dat zij rekening zou houden met dit op zichzelf redelijke verzoek. Dat dit niet de eerste wisseling van gemachtigde was, doet daar onvoldoende aan af. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een redelijke instructie of opdracht door CBB dan ook geen sprake geweest.
4.7.
De kantonrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat CBB op dat moment ten onrechte naar het zwaarste middel, ontslag op staande voet, heeft gegrepen. Dat is in de
gegeven omstandigheid een stap te ver geweest. Het had, alle omstandigheden in aanmerking genomen, meer voor de hand gelegen [verzoekende partij] - hoewel partijen zich al geruime tijd in een patstelling bevonden - nog enige tijd te gunnen om een nieuwe gemachtigde te vinden, die zich kon inlezen in het dossier en hem kon begeleiden bij de mediation. De kantonrechter komt aldus tot het oordeel dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven.
Vergoeding onregelmatige opzegging
4.8.
Nu [verzoekende partij] berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, kan de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging (op grond van artikel 7:672 lid 10 BW) kan worden toegewezen. Een dringende reden voor onverwijlde opzegging is immers niet aangetoond, zodat CBB de geldende opzegtermijn in acht had moeten nemen. Door dat na te laten is CBB de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Hoewel [verzoekende partij] in zijn berekening is uitgegaan van een opzegtermijn van twee maanden, is ter zitting door CBB aangevoerd dat een wettelijke opzegtermijn van een maand geldt, gelet op zijn datum van indiensttreding van 8 april 2013, hetgeen niet door [verzoekende partij] is betwist. Aldus heeft [verzoekende partij] recht op een vergoeding van één bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag, te weten € 3.157,92 bruto.
4.8.
De gevorderde wettelijke verhoging over de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging daarvan, nu het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven. De door [verzoekende partij] gevorderde wettelijke rente hierover wordt, nu hier onvoldoende verweer tegen is gevoerd, toegewezen zoals hierna vermeld.
Loonvordering
4.9.
[verzoekende partij] maakt aanspraak op doorbetaling van zijn loon vanaf de datum van zijn ziekmelding (13 maart 2017) tot aan de datum van het ontslag op staande voet (1 mei 2017).
-
artikel 7:628 BW (geen arbeid, wel loon)
5.7.
[verzoekende partij] baseert zijn vordering tot betaling van loon op grond van artikel 7:628 BW. Hij stelt daartoe dat hij niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten omdat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en CBB een groot aandeel had in het ontstaan en voortduren daarvan.
4.10.
Op grond van artikel 7:628 BW heeft een werknemer recht op loondoorbetaling indien hij situatief arbeidsongeschikt is als gevolg van arbeidsomstandigheden waarvan de oorzaak in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen en deze voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. De werknemer moet alle medewerking verlenen aan het wegnemen van de oorzaak (HR 27 juni 20108, LJN BC7669, JAR 2008/188, Mak/SGBO). De kantonrechter overweegt in dit kader als volgt.
4.11.
Hoewel een arbeidsconflict mogelijk in de weg stond aan het verrichten van werkzaamheden, had [verzoekende partij] alle mogelijke inspanningen moeten verrichten om de bestaande impasse zo snel mogelijk te verhelpen. Dat [verzoekende partij] daartoe alle medewerking heeft verleend, is onvoldoende gebleken. Hoewel hij in de periode van 13 maart 2017 tot
6 april 2017 aan CBB steeds duidelijk heeft gemaakt dat hij het oordeel van het UWV wilde afwachten voordat hij kon praten over hervatting van zijn werkzaamheden bij CBB, bleek ook ná ontvangst van het deskundigenoordeel op 6 april 2017 overleg met [verzoekende partij] erg moeilijk. De vele verzoeken van CBB tot werkhervatting zijn grotendeels onbeantwoord gebleven, terwijl [verzoekende partij] niet duidelijk maakte wat hij nodig had om weer aan de slag te kunnen gaan. Het had op de weg van [verzoekende partij] gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen. Dit geldt temeer omdat CBB telkens om opheldering vroeg. In plaats daarvan heeft [verzoekende partij] CBB teveel in het ongewisse gelaten over de reden van zijn afwezigheid. Ook de opschorting van loon heeft [verzoekende partij] daar niet toe kunnen bewegen. Onder die omstandigheden heeft [verzoekende partij] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende meegewerkt aan het wegnemen van factoren die zijn werkhervatting kennelijk in de weg stonden. Aldus heeft [verzoekende partij] geen recht op loondoorbetaling op grond van artikel 7:628 BW.
-
artikel 7:627 BW (geen arbeid, geen loon)
4.12.
Op grond van artikel 7:627 BW is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Nu [verzoekende partij] zowel door de bedrijfsarts als door de verzekeringsarts van het UWV arbeidsgeschikt is geacht voor het verrichten van werkzaamheden, maar dat, ondanks het herhaaldelijk verzoek van CBB daartoe, niet heeft gedaan, is CBB over die periode geen loon verschuldigd. De vordering van [verzoekende partij] tot doorbetaling van loon over de periode van 13 maart 2017 tot 1 mei 2017 wordt dan ook afgewezen.
Transitievergoeding
4.13.
Op grond van artikel 7:673 BW heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd. Geen transitievergoeding is verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding is verschuldigd. CBB verwijt [verzoekende partij] in dit opzicht dat hij heeft geweigerd om zijn werkzaamheden te hervatten en om in gesprek te gaan en tot een oplossing te komen. Echter, hoewel [verzoekende partij] zich ten onrechte niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden en minimaal met CBB heeft gecommuniceerd, stond hij wel open voor mediation met steun van een gemachtigde. Die gelegenheid is hem uiteindelijk, ten onrechte, niet geboden. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoekende partij] is dan ook geen sprake, zodat de verzochte transitievergoeding van € 4.210,56 bruto, waarvan de hoogte niet is betwist, zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.14.
[verzoekende partij] heeft tot slot verzocht hem een billijke vergoeding toe te kennen ten bedrage van € 50.000,00 bruto, gelet op zijn leeftijd, zijn dienstverband van 17 jaar, zijn reputatieschade en de wijze waarop CBB met hem is omgegaan. Ter zitting heeft hij voorts gesteld dat hij veel stress heeft ondervonden en nog steeds ondervindt als gevolg van het gegeven ontslag op staande voet. Ook heeft hij nog geen nieuwe baan gevonden.
4.15.
Nu aan het gegeven ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt, bestaat er reeds een rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW (zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 4, p. 61 en Kamerstukken I 2013/14, 33818, nr. C, p. 113). De verwijzing van CBB naar een uitspraak van rechtbank Noord-Holland (ECLI: NL: RBNHO: 2016:2843) waaruit zou blijken dat een ongeldig ontslag op staande voet niet zonder meer tot het toekennen van een billijke vergoeding leidt, gaat niet op. Deze uitspraak heeft namelijk betrekking op een verzoek om toekenning van een billijke vergoeding in het kader van een ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW en niet, zoals in onderhavig geval, op grond van artikel 7:681 BW.
4.16.
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding zal de kantonrechter rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij volgens de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie (het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) ook acht mag worden geslagen op de gevolgen van het verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever voor de werknemer, dus op de gevolgen van het verlies van de arbeidsovereenkomst. Tevens wordt het handelen van [verzoekende partij] meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding.
4.17.
Hoewel [verzoekende partij] in de aanloop naar het ontslag op staande voet steken heeft laten vallen in de communicatie en ten onrechte onvoldoende heeft meegewerkt aan het wegnemen van factoren die zijn werkhervatting in de weg stonden, valt aan CBB te verwijten dat zij [verzoekende partij] uiteindelijk heeft ontslagen zonder dat daarvoor een dringende reden was. Zij is dus verantwoordelijk voor het feit dat [verzoekende partij] plotsklaps zonder werk en zonder inkomen is komen te zitten. Om de waarde van de arbeidsovereenkomst te bepalen kan een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie zonder vernietigbare opzegging en de situatie waarin [verzoekende partij] zich nu bevindt. Als [verzoekende partij] in gesprek zou zijn gegaan met CBB onder leiding van een mediator, acht de kantonrechter het desondanks niet aannemelijk dat hij weer zonder meer tot werkhervatting zou zijn overgegaan en hij steeds recht op loon zou hebben gehad. Immers, [verzoekende partij] gaf al eerder aan dat hij niet wilde werken onder dezelfde arbeidsomstandigheden als voorheen en de kans van slagen van mediation gericht op werkhervatting was daarom gering. Indien CBB alsdan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben ingediend, acht de kantonrechter het, gelet op het hiervoor overwogene, niet onaannemelijk dat dit verzoek zou zijn toegewezen op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van CBB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Niet aannemelijk wordt geacht dat hieraan een vergoeding verbonden zou worden, nu [verzoekende partij] onvoldoende heeft geconcretiseerd op grond waarvan de verhoudingen verstoord zijn geraakt en dat de oorzaak van die verstoring in overwegende mate aan CBB te wijten was. Dit neemt echter niet weg dat er in dit geval wel enige vergoeding op zijn plaats is, omdat [verzoekende partij] ten onrechte aan de kant is gezet, met alle gevolgen van dien. De kantonrechter zal de billijke vergoeding derhalve vaststellen op € 9.000,- bruto.
Bruto-/nettospecificaties
4.18.
In verband met de veroordelingen (tot betaling van vergoedingen) dient CBB aan [verzoekende partij] deugdelijke bruto-/netto-specificaties over te leggen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat onvoldoende concreet is gesteld en onderbouwd dat aanmaning overeenkomstig de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Proceskosten en nakosten
4.20.
Gelet op de aard van de verhouding tussen partijen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt CBB tot betaling aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking van de gefixeerde schadevergoeding van € 3.157,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan het moment van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt CBB tot betaling aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking van de transitievergoeding ter grootte van € 4.210,56 bruto, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.3.
veroordeelt CBB tot betaling aan [verzoekende partij] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking van een billijke vergoeding van € 9.000,- bruto, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.