Overwegingen
1. [eiseres] is eigenaar van het pand. Zij wil dit laten gebruiken als supermarkt (door een vestiging van ‘discounter’ [bedrijf] ). Dit gebruik is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [plaats] - Heelsum 2013’ (hierna: bestemmingsplan). Daarom heeft [eiseres] op 2 juni 2016 gevraagd om verlening van een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
2. Verweerder vindt het gebruik van het pand voor detailhandel uit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt onwenselijk. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
3. Door het bezwaar is verweerder niet op andere gedachten gebracht. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit.
4. Eisers betogen allereerst dat de op 2 juni 2016 gevraagde vergunning van rechtswege is ontstaan en dat verweerder inmiddels niet langer bevoegd is om het door [eiseres] beoogde gebruik van het pand te verbieden. Overigens staan eisers op het standpunt dat verweerder de op 2 juni 2016 gevraagde vergunning niet mocht en mag weigeren. In dit kader stellen eisers dat a. het pand objectief bezien niet langer overeenkomstig de geldende bestemming kan worden gebruikt, b. de aanwezigheid van een discounter ( [bedrijf] ) in [plaats] past binnen de kaders van het gemeentelijk planologisch beleid en c. [eiseres] door de langdurige leegstand wordt benadeeld.
5. Eisers willen dat de rechtbank a. het beroep gegrond verklaart, b. het bestreden besluit vernietigt, c. voor recht verklaart dat de op 2 juni 2016 gevraagde vergunning van rechtswege is ontstaan en d. verweerder veroordeelt tot vergoeding van zowel het betaalde griffierecht als de gemaakte proceskosten.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden gronden of bouwwerken zonder omgevingsvergunning in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken.
7. De beslissing op een aanvraag tot het verlenen van zo’n vergunning moet worden voorbereid met behulp van de reguliere procedure van de Wabo, als die aanvraag betrekking heeft op een gebruik van een gebouw dat a. in strijd is met een bestemmingsplan en b. niet leidt tot een grotere oppervlakte of bouwmassa van het gebouw in kwestie. Dit vloeit voort uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo, bezien in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II die behoort bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
8. Artikel 3.9 van de Wabo bepaalt dat a. het bevoegd gezag binnen acht weken op de aanvraag moet beslissen (eerste lid), b. die termijn eenmaal met zes weken kan worden verlengd (tweede lid) en c. de gevraagde vergunning van rechtswege ontstaat als niet tijdig op de aanvraag is beslist (derde lid).
Is de op 2 juni 2016 gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan?
9. Aan het betoog van eiser dat de op 2 juni 2016 gevraagde vergunning van rechtswege is ontstaan (en dat verweerder inmiddels niet langer bevoegd is om het door [eiseres] beoogde gebruik van het pand te verbieden) ligt het argument ten grondslag dat het primaire besluit niet kan worden aangemerkt als een beslissing op de aanvraag van 2 juni 2016, omdat het niet aan [eiseres] is gericht. Dit betoog treft geen doel.
10. Het primaire besluit vormt immers een uitdrukkelijke reactie op de aanvraag van
2 juni 2016. [eiseres] heeft zich bij die aanvraag gesteld als gemachtigde van [eiseres] . Daarom is het primaire besluit gericht aan [eiseres] en verzonden aan [eiseres] . Dit wordt niet anders door de enigszins verwarrende formulering van het primaire besluit.
11. Verweerder heeft binnen acht weken na ontvangst van het door [eiseres] namens [eiseres] ingezonden aanvraagformulier – en daarmee tijdig – op de aanvraag beslist.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de op 2 juni 2016 gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege is verleend.
13. De beroepsgrond faalt.
14. Uit het voorgaande volgt verder dat [eiseres] geen persoonlijk belang heeft bij een oordeel over de weigering van verweerder om [eiseres] een omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand als supermarkt te verlenen.
Mocht verweerder de op 2 juni 2016 gevraagde omgevingsvergunning weigeren?
15. Verweerder beschikt bij het beslissen op de aanvraag van 2 juni 2016 over een ruime mate van beleidsvrijheid. De bestuursrechter toetst het gebruik van die vrijheid terughoudend.
16. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit die toets doorstaan. Hierbij neemt zij in aanmerking dat verweerder gemotiveerd – en onder verwijzing naar relevante beleidsdocumenten – heeft gesteld dat de gemeente er naar streeft om winkelvoorzieningen, zoals supermarkten, zoveel mogelijk te concentreren in de Dorpsstraat en om sociaal-maatschappelijke voorzieningen in de [locatie] te clusteren. Het past niet binnen dit gemeentelijke beleid, als een discounter zich buiten het door verweerder beoogde ‘winkelhart’ van [plaats] vestigt. Dit beleid is op zichzelf niet onredelijk.
17. Het is aannemelijk dat [eiseres] door de langdurige leegstand van het pand nadeel ondervindt. Dit betekent echter niet dat verweerder redelijkerwijs meer gewicht had moeten toekennen aan het belang van [eiseres] bij het laten gebruiken van het pand als supermarkt dan aan het algemeen belang dat gemoeid is bij het streven naar een dorpscentrum waarin de leefbaarheid zo goed mogelijk wordt gewaarborgd.
18. De beroepsgrond faalt.
19. De rechtbank zal het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaren, onder verwijzing naar rechtsoverweging 14.
20. De beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom zal de rechtbank het beroep van [eiseres] ongegrond verklaren.
21. De rechtbank ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder.