ECLI:NL:RBGEL:2017:5515

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
05/987763-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van milieuverontreiniging, veroordeling voor overtredingen Arbeidsomstandighedenwetgeving met betrekking tot asbest

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van milieuverontreiniging en overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde milieuverontreiniging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte hiervoor verantwoordelijk was. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het meermalen overtreden van de Arbeidsomstandighedenwetgeving door werknemers in een met asbest besmette ruimte te laten werken zonder de benodigde bescherming. De rechtbank legde een geldboete op van € 12.750,-. De zaak kwam voort uit een asbestinventarisatie en sanering in een gebouw in Lochem, waar de verdachte werkzaamheden had uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had gezorgd voor een volledige asbestinventarisatie en dat werknemers onbeschermd waren blootgesteld aan asbest. De rechtbank benadrukte de ernst van de situatie, gezien de gezondheidsrisico's van asbest, en concludeerde dat de verdachte had moeten weten dat er gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestond. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een vermindering van de geldboete.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/987763-15
Datum uitspraak : 17 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het functioneel parket
tegen
[verdachte]
gevestigd te [adres 1]
vertegenwoordigd door haar (indirecte) bestuurder [vertegenwoordiger] ,
raadsman: mr. H.A. Pasveer, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 september 2016 en 3 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 29 september 2016 en op 3 oktober 2017 (deels) toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 23 mei 2013 tot en met 17 juni 2013, in de gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen:
asbesthoudende delen onvoldoende zorgvuldig en/of ondeskundig en/of onvolledig verwijderd uit het [gedeelte] , gelegen in het hoofdgebouw " [hoofdgebouw] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, waardoor en/of waarna asbest en/of asbestvezels, is/zijn vrijgekomen in het [gedeelte] , althans in de lucht van het [gedeelte] kon/konden vrijkomen en/of zich (verder) heeft/hebben verspreid in/door de lucht van dat hoofdgebouw, althans zich (verder) in/door de lucht van dat hoofdgebouw kon/konden verspreiden, waardoor in dat [gedeelte] en/of dat hoofdgebouw aanwezige personen, die
niet waren beschermd tegen de inademing van asbestvezels, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en longvlieskanker);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
het aan, verdachtes, schuld, te wijten is dat in of omstreeks de periode van 23 mei 2013 tot en met 17 juni 2013, in de gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op of in de bodem en/of in de lucht werd/werden gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen:
asbesthoudende delen onvoldoende zorgvuldig en/of ondeskundig en/of onvolledig verwijderd uit het [gedeelte] , gelegen in het hoofdgebouw " [hoofdgebouw] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, waardoor en/of waarna asbest en/of asbestvezels, is/zijn vrijgekomen in het [gedeelte] , althans in de lucht van het [gedeelte] kon/konden vrijkomen en/of zich (verder) heeft/hebben verspreid in/door de lucht van dat hoofdgebouw, althans zich (verder) in/door de lucht van dat hoofdgebouw kon/konden verspreiden, waardoor in dat [gedeelte] en/of dat hoofdgebouw aanwezige personen, die niet waren beschermd tegen de inademing van asbestvezels, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels, terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en longvlieskanker);
2.
zij in of omstreeks de periode van 25 februari 2013 tot en met 17 juni 2013, in de gemeente Lochem, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk handelingen heeft/hebben verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s), toen daar in het hoofdgebouw " [hoofdgebouw] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de
Arbeidsomstandighedenwet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten [werknemer 1] en/of [werknemer 2] en/of [werknemer 3] en/of [werknemer 4] en/of [werknemer 5] en/of [werknemer 6] en/of [werknemer 7] en/of [werknemer 8] , arbeid doen verrichten, bestaande uit het saneren van verschillende met asbest besmette ruimten, terwijl niet was/werd voldaan aan:
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) niet gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de hiervoor bedoelde werknemer(s) die werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende producten)
- artikel 4.54a lid I van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) niet voldaan aan de verplichting in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig te inventariseren voordat werd aangevangen met het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit het hiervoor genoemde gebouw,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding asbestinventarisatieonderzoek
Stichting [stichting] (hierna te noemen: [stichting] ) is onder meer eigenaar van een aantal gebouwen gevestigd op de [adres 2] te Lochem. Eén van die gebouwen betreft [hoofdgebouw] , ook wel [naam 1] genoemd. In [hoofdgebouw] zijn leslokalen ondergebracht, waaronder een restaurant, een keuken en lokalen waarin les wordt gegeven in textielbewerking en kapperswerkzaamheden. Ook zijn daar magazijnen.
In het najaar van 2012 waren er plannen om in het gebouw [hoofdgebouw] het sportgedeelte te renoveren, en dan met name de kleedkamers en de douches. In 2008 was tijdens een verbouwing van het theoriedeel ontdekt dat sprake was van een asbesthoudend plafond. [naam 2] , manager vastgoed bij [stichting] , was ermee bekend dat in een aantal gebouwen asbest in het plafond aanwezig zou kunnen zijn. Begin november 2012 heeft [naam 2] een offerte opgevraagd bij het bedrijf [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ), gevestigd in Oldenzaal. Alle gebouwen van [hoofdgebouw] van vóór 1994 moesten worden geïnventariseerd op de mogelijke aanwezigheid van asbest, te weten de vier [paviljoens] , het administratiegebouw en het complete onderwijsgebouw. Gekozen was voor [naam 3] , omdat dit bedrijf vanuit het meerjaren onderhoudsplan (MJOP) bekend was met de panden en eerder inventarisaties had gedaan naar de staat van de panden. Voordat [naam 3] een offerte uitbracht, heeft [naam 4] , onderhoudsmonteur op de locatie aan de [adres 2] , [naam 2] in kennis gesteld van het feit dat hij een gat had gemaakt in het plafond in het projectmagazijn. [naam 4] vertelde [naam 2] toen dat er een voornemen was om in die ruimte een muurtje te verwijderen. In een hoekje had [naam 4] geprobeerd een klein plafondplaatje te verwijderen, waarna hij het vermoeden kreeg dat het plafond mogelijk asbesthoudend was. [naam 2] heeft tegen [naam 4] gezegd dat hij moest stoppen met de werkzaamheden aan het plafond en/of muur en hij heeft een mail naar de teamleiders van de locatie gestuurd, waarin hij onder meer heeft aangegeven dat geen bouwkundige en installatiekundige werkzaamheden mochten plaatsvinden. [naam 2] heeft op 20 november 2012 de offerte van [naam 3] voor het opstellen van een MJOP en asbestinventarisatie ondertekend en opdracht gegeven voor de asbestinventarisatie.
[naam 3] , op dat moment niet SC540 gecertificeerd, heeft [naam 5] B.V. (hierna te noemen: [naam 5] ), gevestigd in Hengelo, opdracht gegeven voor de asbestinventarisatie van de gebouwen op de [adres 2] te Lochem.
Op 18 december 2012 heeft [naam 5] een asbestinventarisatie type A uitgevoerd op de [adres 2] te Lochem. [naam 5] heeft op 10 januari 2013 het asbestinventarisatierapport verstuurd naar [naam 3] .
[naam 3] heeft het rapport op 23 januari 2013 samen met het MJOP aan [naam 2] gestuurd.
Uit het rapport van [naam 5] komt, voor zover van belang, naar voren dat in het hoofdgebouw ( [hoofdgebouw] ) monsters zijn genomen, waaruit blijkt dat sprake is van asbest in categorie 2 en (met name) in categorie 3. Ten aanzien van het hoofdgebouw is voor een aantal monsters aangegeven dat er geen direct risico is.
Wat betreft het kleefmonster magazijn keuken (risicoklasse 2) en het materiaalmonster plafondbeplating halletje en toilet hostel (risicoklasse 3) is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte moet worden gesloten en gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de plafondbeplating projectmagazijn is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte per direct is afgesloten, dat deze dient te worden gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd.
Vanaf 23 mei 2013 is een asbestsanering uitgevoerd door [verdachte] waarbij onder meer de van asbest verdachte plafonds zijn verwijderd en afgevoerd. Op dat moment was nog geen NEN 2991 onderzoek gedaan.
Na de voltooiing van de sanering van enkele ruimten en vrijgave van die ruimten door de onafhankelijke instantie [instantie] zijn op 13 juni 2013 de werkzaamheden stilgelegd op last van de arbeidsinspectie. Vervolgens is op 17 juni 2013 een NEN 2991 asbestbesmettingsonderzoek uitgevoerd door [naam 6] (hierna te noemen: [naam 6] ) en op 7 augustus 2013 een inventarisatieonderzoek naar vermoedelijke asbestbronnen door [naam 7] (hierna te noemen: [naam 7] ). In beide laatstgenoemde onderzoeken wordt een asbestbesmetting gerapporteerd.
Tijdlijn
  • 6 november 2012: aanvraag [stichting] voor een offerte van [naam 3] voor een MJOP en asbestinventarisatie;
  • In de periode van 6 tot en met 13 november 2012: [naam 2] neemt kennis van het gat in het plafond van het projectmagazijn;
  • 20 november 2012: [stichting] geeft opdracht aan [naam 3] tot het opstellen van een MJOP en een asbestinventarisatie;
  • 18 december 2012: in opdracht van [naam 3] voert [naam 5] een asbestinventarisatie type A uit;
  • 10 januari 2013: [naam 5] stuurt het asbestinventarisatierapport naar [naam 3] ;
  • 23 januari 2013: [naam 3] stuurt het asbestinventarisatierapport en het MJOP naar [naam 2] ;
  • 15 februari 2013: [naam 2] overweegt dat er drie ruimten zijn, waar hij wat mee moet doen;
  • 23 mei 2013: Begin asbestsanering door [verdachte] (hierna: [verdachte] );
  • 29 mei 2013: Inspectie door [instantie] en vrijgave van de locaties magazijn keuken en projectmagazijn;
  • 3 juni 2013: Inspectie door [instantie] en vrijgave van onder meer de locatie halletje en toilet hostel;
  • 12 juni 2013: [naam 8] , toezichthouder van de gemeente Lochem, gaat op controle op het adres [adres 2] Lochem;
  • 13 juni 2013: [naam 9] , arbeidsinspecteur bij Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid controleert de ruimten en besluit tot afsluiting van het gebouw;
  • 17 juni 2013: NEN 2991 besmettingsonderzoek door [naam 6] ;
  • 4 juli 2013: Voorlopige maatregel Openbaar Ministerie. Politie sluit hoofdgebouw af;
  • 5 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 10] (hierna te noemen : [naam 10] ) met betrekking tot de Ford [type] , waarmee materiaal uit een magazijn is vervoerd;
  • 7 augustus 2013: Inventarisatie vermoedelijke asbestbronnen door [naam 7] (rapport 30 augustus 2013);
  • 15 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 10] met betrekking tot een (woon)paviljoen op de [adres 2] te Lochem;
  • 21 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 10] met betrekking tot twee zeecontainers op het terrein, waarin goederen zijn opgeslagen;
  • 17 september 2013: Beoordeling door [naam 11] (hierna: [naam 11] ) van eerder opgemaakte rapporten;
  • 17 oktober 2013: Besmettingsonderzoek door [naam 10] met betrekking tot de theorielokalen, sport, werkplaats en opslag;
  • 26 maart 2014: Asbestinventarisatierapport type A door [naam 10] met betrekking tot twee kruipruimten onder het gebouw [hoofdgebouw] .
De feiten waarvan [verdachte] wordt verdacht liggen in de periode vanaf de ontvangst door [verdachte] van een aanvraag voor een offerte op 25 februari 2013, tot het uitvoeren van een besmettingsonderzoek door [naam 6] op 17 juni 2013.
Ten aanzien van het feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit: het opzettelijk in de lucht brengen van asbest(vezels), terwijl daardoor gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor personen te duchten was. Het gaat om asbest in het gebouw [hoofdgebouw] . Door het niet juist uitvoeren van de saneringswerkzaamheden door [verdachte] is er asbest achtergebleven in de gesaneerde ruimten. Dit blijkt uit de rapportages van [naam 6] , [naam 7] en [naam 11] . Dat de gesaneerde ruimten door [instantie] waren vrijgegeven, ontslaat [verdachte] niet van de eigen verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dat de gesaneerde ruimten geheel asbestvrij zijn, aldus de officier van justitie. In de periode vanaf de vrijgave van de gesaneerde ruimten tot aan de stillegging zijn er meerdere personen in de ruimten geweest waar later door [naam 6] en [naam 7] verhoogde concentraties asbest zijn aangetroffen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat door het handelen van [verdachte] gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar te duchten is geweest voor die personen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is onder meer aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het asbest dat na het stilleggen van de sanering werd aangetroffen daar door de saneringswerkzaamheden van [verdachte] is terechtgekomen. In tegendeel, dat is zeer onwaarschijnlijk. Het is niet goed denkbaar dat medewerkers van [verdachte] , drie verschillende medewerkers van [instantie] en ook [naam 6] de visueel zichtbare asbestresten, die pas maanden na de sluiting van [hoofdgebouw] door [naam 7] zijn aangetroffen, over het hoofd zouden hebben gezien. Het is waarschijnlijker dat voor de sanering een asbestbesmetting is ontstaan, er asbest in de vloerbedekking van de keuken buiten het containment is achtergebleven en de asbest na het afbreken van de containment weer tevoorschijn kwam.
Beoordeling door de rechtbank
[verdachte] heeft van 23 mei 2013 tot 12 juni 2013 in [hoofdgebouw] gesaneerd. De sanering heeft in fases plaatsgevonden. Medewerkers van [verdachte] hebben verklaard dat de containments na de sanering zijn gereinigd. Er is gestofzuigd en de vloeren zijn met een natte doek afgenomen.
Na de voltooiing van elke fase heeft [instantie] , een onafhankelijke instantie, in de gesaneerde ruimten een eindbeoordeling uitgevoerd. [instantie] inspecteerde of er nog asbest in de ruimten aanwezig was. Dit is visueel beoordeeld en ook door luchtmetingen.
De visuele inspectie leverde ten aanzien van de gesaneerde ruimten de volgende conclusie op:
‘Bij de uitgevoerde visuele inspectie zijngeenasbestverdachte en/of asbestbesmette materialen aangetroffen, voor zover deze onderdeel vormen van de sanering. Het saneringsgebied kan worden vrijgegeven voor vervolgwerkzaamheden en/of vrijgavemetingen.’
De luchtmeting leverde ten aanzien van alle ruimten die zijn gesaneerd de volgende conclusie op:
‘Op basis van bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de gemiddelde asbestiforme vezelconcentratie in de ruimte op het moment van de luchtmeting met een bovengrens van 95% betrouwbaarheidsinterval NIET de wettelijke norm van 0,01 vezels/cm³ lucht overschrijdt. In het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan de (sanerings)locatie worden vrijgegeven.’
Op 29 mei 2013 heeft [instantie] het magazijn keuken en het projectmagazijn vrijgegeven. Op 3 juni 2013 heeft [instantie] het halletje, de berging, de keuken en de toiletgroep (broncode 11, 20 en 21) en het halletje en toilet (broncode 19) vrijgegeven. Op 12 juni 2013 heeft [instantie] de hal, het restaurant en de keuken (broncode 12, 13 en 14) vrijgegeven. De eindbeoordelingen en vrijgaven zijn door drie verschillende medewerkers van [instantie] gedaan.
Op 13 juni 2013 is de sanering door [naam 9] , arbeidsinspecteur bij Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, stopgezet, omdat een NEN 2991 onderzoek ontbrak. [werknemer 5] , medewerker van [verdachte] heeft verklaard dat het keukencontainment op dat moment gedeeltelijk was afgebroken. [vertegenwoordiger] heeft ter terechtzitting namens [verdachte] verklaard dat de medewerkers van [verdachte] op dat moment het pand moesten verlaten vanwege een mogelijke asbestbesmetting en dat hun gereedschappen en de materialen daar vervolgens maandenlang hebben gestaan.
Op 17 juni 2013 is in [hoofdgebouw] een NEN 2991 besmettingsonderzoek uitgevoerd door [naam 6] , onder meer inhoudend een visueel onderzoek. [naam 6] rapporteerde dat zij in het gebouw visueel geen asbestverdacht materiaal heeft aangetroffen. Wel zijn bij de luchtmetingen door [naam 6] verhoogde concentraties asbest aangetroffen.
Pas bij de inventarisatie van [naam 7] op 7 augustus 2013 is visueel asbesthoudend materiaal aangetroffen. De visueel waargenomen deeltjes zijn voornamelijk in het restaurant en in de magazijnen aangetroffen. Zo werden in de wasbak van de werkkast visueel restanten asbestverdacht plaatmateriaal en glaswol waargenomen. In het restaurant is asbest(verdacht) materiaal gevonden op folie en ducktape – beide waarschijnlijk afkomstig van het containment – en restanten plaatmateriaal. Tot slot zijn ook in het magazijn deeltjes verdacht plaatmateriaal visueel waargenomen.
[naam 7] heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de visueel waargenomen losliggende asbestverdachte restanten en aangetroffen asbesthoudend materiaal de verhoogde vezelconcentratie tot gevolg hebben. Die conclusie wordt gedeeld door [naam 11] in het rapport van 17 september 2013. Daaraan voegt [naam 11] vervolgens toe dat de aangetroffen restanten en verontreinigingen
naar alle waarschijnlijkheidafkomstig zijn van een niet goed uitgevoerde sanering. Deze restanten en verontreinigingen hebben bij het afbreken van het containment en het gebruik van de reeds gesaneerde locaties mogelijk ook gezorgd voor de aangetroffen verontreinigingen buiten de saneringslocaties, aldus [naam 11] .
De rechtbank concludeert als volgt.
Nu achtereenvolgens de werknemers van [verdachte] , drie verschillende werknemers van [instantie] en ook [naam 6] visueel geen asbest(houdend dan wel verdacht) materiaal in de door [verdachte] gesaneerde ruimten hebben gezien, kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] verantwoordelijk is voor het door [naam 7] visueel aangetroffen asbestmateriaal. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de genoemde professionals allen de asbestresten over het hoofd gezien zouden hebben. Te meer, nu deze asbestresten gelet op de fotorapportage in het rapport van [naam 7] met het blote oog duidelijk zichtbaar waren. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat tussen het onderzoek van [naam 6] en het onderzoek van [naam 7] bijna twee maanden zijn verstreken en dat uit het dossier niet valt af te leiden dat er in die periode niemand in [hoofdgebouw] is geweest. Verder acht de rechtbank van belang dat [verdachte] haar werkzaamheden in de keuken niet kon afmaken gelet op de stopzetting van de werkzaamheden door [naam 9] en dat dit nu juist de ruimte is waar nog asbesthoudend materiaal is aangetroffen.
Dat [naam 11] heeft vastgesteld dat de aangetroffen restanten naar alle waarschijnlijkheid afkomstig zijn van een niet goed uitgevoerde sanering, maakt dit niet anders. Een feitelijke onderbouwing van deze stelling ontbreekt immers in het dossier en is ook door de officier van justitie niet gegeven.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] verantwoordelijk is voor het in de ruimten achtergebleven asbestmateriaal en volgens [naam 7] en [naam 11] juist dit materiaal voor de verhoogde asbestvezelconcentratie in [hoofdgebouw] heeft gezorgd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door de saneringswerkzaamheden van [verdachte] asbest in de lucht is gebracht.
De rechtbank zal [verdachte] daarom integraal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat het scenario dat door de verdediging is geschetst, te weten dat de door [naam 6] en [naam 7] gemeten verhoogde concentratie asbest reeds aanwezig was voorafgaand aan de sanering, ook niet aannemelijk wordt geacht. Dit verklaart immers nog steeds niet de visueel aangetroffen asbest door [naam 7] . Bovendien is niet vastgesteld dat voorafgaand aan de sanering in het projectmagazijn sprake was van een daadwerkelijke asbestbesmetting. Uit het rapport van [naam 5] kan hierover slechts worden afgeleid dat sprake was van een verdenking van een asbestbesmetting.
Ten aanzien van het feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte] haar werknemers opzettelijk asbestsaneringswerkzaamheden heeft laten verrichten in [hoofdgebouw] . [verdachte] heeft daarbij niet gezorgd voor persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) en er was geen sprake van een volledige asbestinventarisatie. Hierdoor was levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten. Voor de asbestbesmetting heeft de officier van justitie verwezen naar het rapport van [naam 5] . Het verwijt ziet volgens de officier van justitie niet op de periode tijdens de sanering, omdat de werknemers van [verdachte] toen PBM droegen. Het gaat om de periode voor en na de sanering. De asbestinventarisatie was niet volledig, omdat een NEN 2991 onderzoek en een asbestinventarisatierapport type B ontbraken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat voor de sanering door [verdachte] geen asbestinventarisatierapport type B nodig was. Een NEN 2991 onderzoek was evenmin nodig. [verdachte] heeft voldaan aan het gestelde in artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Er bestaat geen wettelijke verplichting dat zij een NEN 2991 onderzoek diende uit te (laten) voeren. In de toelichting bij SC 540 staat weliswaar dat een asbestinventarisatierapport zonder noodzakelijk NEN 2991 onderzoek niet volledig is, maar dit kan niet afdoen aan de (hogere) wettelijke bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Als het onderzoek al nodig is, dan is bij het laten uitvoeren daarvan geen rol weggelegd voor de saneerder. Het betreft een aangelegenheid tussen de inventariseerder en de opdrachtgever/eigenaar van het gebouw. Verder valt [verdachte] niet te verwijten dat zij in het asbestinventarisatierapport niet heeft gezien dat een NEN 2991 onderzoek moest worden uitgevoerd. Dit stond immers niet bij de aanbevelingen, maar in hoofdstuk 8 dat niet relevant is voor de saneerder. Daarbij is tekenend dat (de ervaren) inspecteur [naam 9] , de gemeente Lochem, [naam 12] en [naam 13] de aanbeveling om NEN 2991 onderzoek te laten uitvoeren – in eerste instantie – ook niet hebben gezien.
Beoordeling door de rechtbank
Saneren
Waar in de tenlastelegging wordt gesproken van ‘saneren’, is de rechtbank mede in het licht van het dossier, met de officier van justitie, van oordeel dat deze term in brede zin moet worden uitgelegd.
Dit betekent dat alle handelingen van [verdachte] vanaf de opname van de locatie voor het uitbrengen van een offerte tot en met het opleveren van de gesaneerde ruimten na de vrijgaven onder het ‘saneren’ vallen. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdediging dit ook zo heeft opgevat.
‘Met asbest besmette ruimten’
Verder overweegt de rechtbank dat artikel 173a (en b) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit) beide bescherming van de gezondheid van personen beogen. Echter, bij artikel 173a Sr dient sprake te zijn van een daadwerkelijke asbestbesmetting, aangezien het daar gaat om de vraag of asbest in de lucht of bodem is gebracht. Dat is anders bij de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Deze beoogt werknemers te beschermen tegen gevaarlijke stoffen waaraan zij worden of kunnen worden blootgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor voldoende dat sprake is van een redelijk vermoeden van een gevaarzetting. Dat betekent in dit geval dat, indien een inventariseerder vaststelt dat in een ruimte vermoedelijk sprake is van een asbestbesmetting, die ruimte volgens de Arbeidsomstandighedenwetgeving behandeld dient te worden als ‘een met asbest besmette ruimte’, terwijl er mogelijk nog geen sprake is van een overtreding van artikel 173a Sr. Of achteraf bezien ook daadwerkelijk sprake was van een asbestbesmetting, doet op dat moment dus niet ter zake om een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving vast te stellen. Het gaat immers om bescherming van werknemers tegen mogelijke gezondheidsrisico’s. Een beoordeling achteraf zou de ratio achter de Arbeidsomstandighedenwetgeving doen vervallen. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat waar in het ten laste gelegde feit wordt gesproken van ‘met asbest besmette ruimten’ dit gelezen dient te worden vanuit de ratio van de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Of in de voorliggende situatie in de zin van de Arbeidsomstandighedenwetgeving sprake was van ‘met asbest besmette ruimten’ moet worden afgeleid uit het rapport van [naam 5] , de inventariseerder.
Rapport [naam 5]
In het rapport van [naam 5] staat dat in het hoofdgebouw ( [hoofdgebouw] ) monsters zijn genomen, waaruit blijkt dat sprake is van asbest in categorie 2 en (met name) in categorie 3. Wat betreft het kleefmonster magazijn keuken (risicoklasse 2) en het materiaalmonster plafondbeplating halletje en toilet hostel (risicoklasse 3) is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte moet worden gesloten en gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de plafondbeplating projectmagazijn is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte per direct is afgesloten, dat deze dient te worden gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat het kleefmonster magazijn keuken (K2) ++ scoort, hetgeen volgens de uitleg betekent dat er veel asbest aanwezig is. [2]
De rechtbank concludeert dat ten aanzien van het magazijn keuken, het projectmagazijn en het halletje en toilet hostel sprake was van ‘met asbest besmette ruimten’ in de zin van de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Hebben werknemers mogelijk risico gelopen?
De vraag is vervolgens of werknemers van [verdachte] in een van deze ruimten zijn geweest. Indien daarop bevestigend wordt geantwoord, rijst de vraag of dit onbeschermd was en zonder volledige asbestinventarisatie.
[werknemer 8]
Op 25 februari 2013 heeft [werknemer 8] een mail van [naam 14] ontvangen met het verzoek om een offerte op te maken voor het hoofdgebouw [hoofdgebouw] . Als bijlage bij deze mail is een kopie van het asbestinventarisatierapport van [naam 5] gevoegd. [3] Op 21 maart 2013 heeft [verdachte] een offerte uitgebracht. Op de offerte staat onder meer als kostenpost opgevoerd ‘besmetting magazijn keuken’. De offerte is ondertekend door [werknemer 8] . [4]
[werknemer 8] heeft verklaard dat hij in maart 2013 in [hoofdgebouw] is geweest voor de opname (ten behoeve van de offerte). Indien hij had gelezen dat er aanvullend NEN 2991 onderzoek uitgevoerd had moeten worden, dan was hij het pand niet ingegaan. [5] [naam 4] heeft verklaard dat hij met [werknemer 8] is mee geweest. Hij is samen met [werknemer 8] in de projectruimte geweest. [6]
De rechtbank concludeert dat [werknemer 8] en [naam 4] in maart 2013 in ieder geval in de projectruimte zijn geweest. Gelet op de verklaring van [werknemer 8] dat hij het pand niet was ingegaan als hij gezien had dat er geen aanvullend NEN 2991 onderzoek was uitgevoerd, leidt de rechtbank af dat hij geen PBM droeg en hij dus niet voorzien was van doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid. [naam 4] is niet aan te merken als werknemer van [verdachte] en (zodoende) ook niet opgenomen in de tenlastelegging.
De verklaring van [werknemer 8] dat hij niet in de projectruimte is geweest en dat hij de foto’s van die ruimte van buitenaf heeft genomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit strookt immers niet met de foto’s, aangeduid met de nummers 4, 5, en 7 op pagina 106 van Persoonsdossier 5 – [werknemer 8] . [7] [werknemer 8] heeft over deze foto’s verklaard dat hij deze herkent en dat hij denkt dat hij deze foto’s op 19 maart 2013 heeft gemaakt. [8] Met name foto 5 is vanaf een hoek genomen, die gelet op afbeelding 57 op pagina 40 van het rapport van [naam 5] (pagina 144 van het dossier), niet van buitenaf genomen had kunnen worden. Het past voorts ook niet in vorenstaande verklaring van [naam 4] .
[werknemer 8] en [werknemer 4]
heeft verklaard dat hij samen met [werknemer 8] bij [stichting] een dag of drie voor de sanering – welke op 23 mei 2013 is gestart [9] – een rondgang in [hoofdgebouw] heeft gemaakt om te kijken welke toepassingen er waren en wat ze nodig hadden. Nadat hem door verbalisanten was medegedeeld dat er in één van de te saneren ruimten in november 2012 een gat in het plafond was gemaakt en dat er snippers onder dit gat lagen, heeft [werknemer 4] verklaard dat in die ruimte sprake was van een besmetting. Het plafond was immers van amosiet gemaakt en was niet-hechtgebonden. Hij verklaarde vervolgens dat hij door een besmette ruimte is gelopen. De deur van die ruimte was niet afgesloten en ook niet afgeplakt. Als hij van de besmetting had geweten, zou hij de ruimte niet ingegaan zijn. [10]
De rechtbank concludeert dat [werknemer 4] en [werknemer 8] tijdens hun rondgang omstreeks 20 mei 2013 in ‘een met asbest besmette ruimte’, namelijk het projectmagazijn, zijn geweest. Gelet op de verklaring van [werknemer 4] dat hij de ruimte niet zou zijn ingegaan als hij van de besmetting had geweten en ook hiervoor genoemde gelijke verklaring van [werknemer 8] , acht de rechtbank bewezen dat zij beiden geen PBM droegen en zij dus niet voorzien waren van doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid.
Volledige asbestinventarisatie
In artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet staat:
‘Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.’
In artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit staat:
‘Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.’
Artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt vervolgens dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig wordt geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met (onder meer) de sanering.
Vast staat dat voorafgaand aan de sanering geen aanvullend NEN 2991 besmettingsonderzoek is uitgevoerd en ook geen asbestinventarisatierapport type B is opgemaakt. Het ontbreken hiervan maakt echter niet dat het asbestinventarisatierapport type A van [naam 5] onvolledig was. De vraag is echter of de asbestinventarisatie volledig was, nu [naam 5] voor een drietal saneringsurgente ruimten aanvullend NEN 2991 besmettingsonderzoek had aanbevolen en dit onderzoek niet was uitgevoerd alvorens er door (de werknemers van) [verdachte] saneringswerkzaamheden werden uitgevoerd.
Volgens [naam 6] is het doel van het NEN 2991 onderzoek het bepalen van de actuele risico’s door middel van het nemen en het analyseren van stofmonsters en luchtmetingen. Aan de hand van de concentraties van asbest kan de actuele blootstelling aan asbest via de lucht bepaald worden. Het eventueel aanwezige gevaar met betrekking tot asbestvezels voor gebruikers/bezoekers van de ruimte kan middels een risicobepaling direct worden vertaald in concrete acties. [11]
[werknemer 8] verklaarde dat hij niet in het asbestinventarisatierapport van [naam 5] had gelezen dat NEN 2991 onderzoek was aanbevolen. Had hij dit wel gelezen dan was hij het pand niet ingegaan. Het zou kunnen zijn dat er een asbestbesmetting was. Volgens hem had dit onderzoek moeten plaatsvinden. [12]
De rechtbank is van oordeel dat het NEN 2991 onderzoek had moeten plaatsvinden alvorens [verdachte] haar werknemers saneringswerkzaamheden liet uitvoeren in [hoofdgebouw] . Nu dit onderzoek (of zo mogelijk een ander vergelijkbaar besmettingsonderzoek) niet was uitgevoerd ten tijde van de aanvang van de saneringswerkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een volledige asbestinventarisatie. Er was sprake van een redelijk vermoeden van asbestbesmetting, waardoor [verdachte] haar werknemers daar niet zonder PBM had mogen laten werken. Dat [verdachte] niet het aangewezen bedrijf was om het NEN 2991 onderzoek uit te (laten) voeren en zij [stichting] (de gebouweigenaar) daartoe niet kon dwingen, maakt het vorenstaande niet anders. Het ligt op de weg van [verdachte] , als werkgever, om de gezondheidsrisico’s ter plaatse te inventariseren en de veiligheid van haar werknemers te allen tijde te waarborgen. Daaronder valt in dit geval, gelet op voornoemd artikel 4.54a, de volledige inventarisatie van de in [hoofdgebouw] aanwezige asbest.
Gevaar
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat asbest een stof is die gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. Hoewel achteraf niet of moeilijk precies is vast te stellen of mensen inderdaad in een zodanige mate en duur aan een te hoge concentratie asbestvezels hebben blootgestaan dat zij een asbestgerelateerde ziekte zullen ontwikkelen, had [verdachte] er rekening mee moeten houden dat [werknemer 8] en [werknemer 4] mogelijk werden blootgesteld aan asbest door hen zonder PBM werkzaamheden te laten verrichten in een ruimte waarvoor een saneringsurgentie gold.
De medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen. Al dan niet samen met een eerdere of latere blootstelling kan een kritische waarde worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen. Gelet daarop en gezien het feit dat bij een asbestgerelateerde ziekte als bijvoorbeeld een maligne mesothelioom, waarvan bekend is dat er naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, dient het binnenkrijgen van (een) niet te verwaarlozen hoeveelhe(i)d(en) asbestvezels per definitie als ‘ernstige schade voor de gezondheid’ dan wel ‘levensgevaar’ te worden aangemerkt.
Wist of redelijkerwijs moeten weten
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in de hoedanigheid van [werknemer 8] , als professional op het gebied van asbest, het asbestinventarisatierapport in zijn geheel had moeten lezen. Dat anderen, waaronder ook asbestprofessionals, de aanbeveling om NEN 2991 onderzoek uit te voeren (in eerste instantie) ook niet zagen en dat de aanbeveling niet op een logische plek in het rapport stond, ontslaat [verdachte] als werkgever niet van de verplichting om ervoor te zorgen dat de veiligheid van haar werknemers gewaarborgd is. Dit volgt ook uit paragraaf 7.6.1.1 van de SC-530: ‘het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf blijft als werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden’.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] redelijkerwijs had moeten weten dat door het onbeschermd laten werken in saneringsurgente (‘met asbest besmette’) ruimten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] een verwijt treft ten aanzien van de werknemers [werknemer 4] en [werknemer 8] . Zij zijn voor aanvang van de saneringswerkzaamheden in asbest besmette ruimten geweest zonder PBM en zonder dat een volledig asbestinventarisatierapport voorhanden was, waardoor voor hen levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was. Dit had [verdachte] redelijkerwijs kunnen weten.
Partiële vrijspraak
Tijdens de sanering, van 23 mei 2013 tot 12 juni 2013, hebben de werknemers van [verdachte] met PBM gewerkt. Ten aanzien van deze periode zal [verdachte] dan ook worden vrijgesproken.
Na de vrijgaven door [instantie] hebben de werknemers geen PBM aangehad bij het betreden van de gesaneerde ruimten. Voor zover de werknemers van [verdachte] hierdoor een gezondheidsrisico hebben gelopen, valt [verdachte] dit niet te verwijten. Immers door vrijgave van [instantie] – die concludeerde dat de ruimten asbestvrij waren en dat saneringswerkzaamheden konden worden vervolgd – was het op dat moment toegestaan om zonder PBM de vrijgegeven ruimten te betreden. Niet valt in te zien dat [verdachte] niet van de conclusies van het rapport van [instantie] had mogen uitgaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte] niet wist of redelijkerwijs kon weten dat haar werknemers in de vrijgegeven ruimten een gezondheidsrisico liepen op konden lopen. Ook daarvan zal [verdachte] dus worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
zij in
of omstreeksde periode van 25 februari 2013 tot en met 17 juni 2013, in de gemeente Lochem, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk handelingen heeft
/hebben verricht en/ofnagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, immers heeft
/hebbenzij
verdachte en/of haar mededader(s), toen daar in het hoofdgebouw “ [hoofdgebouw] ”, gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de
Arbeidsomstandighedenwet, door
een of meer vanhaar werknemer
(s
)in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten
J. Uneken en/of D. Brigg en/of [werknemer 3] en/of[werknemer 4]
en/of [werknemer 5] en/of [werknemer 6] en/of [werknemer 7]en
/of[werknemer 8] , arbeid doen verrichten, bestaande uit het saneren van verschillende met asbest besmette ruimten, terwijl niet was/werd voldaan aan:
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft verdachte
en/of verdachtes mededader(s)niet gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de hiervoor bedoelde werknemer
(s
)die werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende producten)
- artikel 4.54a lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of verdachtes mededader(s)niet voldaan aan de verplichting in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig te inventariseren voordat werd aangevangen met het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit het hiervoor genoemde gebouw,
terwijl daardoor, naar verdachte
wist ofredelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van
een ofmeer werknemers
ontstond ofte verwachten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 2
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan € 15.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om een straf op te leggen die in verhouding staat met de aan [stichting] / [naam 2] op te leggen straf. De verdediging heeft gesteld dat het verwijt met name bij hen ligt. Zij hebben een fout gemaakt door te besluiten geen aanvullend NEN 2991 onderzoek op te laten stellen. [verdachte] heeft enkel over het hoofd gezien dat dit onderzoek niet was uitgevoerd. Zodoende dient aan [verdachte] een lagere straf te worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 5 september 2016.
[verdachte] heeft zich als werkgever schuldig gemaakt aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit door twee werknemers onbeschermd werkzaamheden te laten uitvoeren in het projectmagazijn, terwijl voor deze ruimte uit het asbestinventarisatierapport een saneringsurgentie gold vanwege een vermoedelijke asbestbesmetting. Door dit handelen is [verdachte] ernstig tekortgeschoten in haar verplichting voor de veiligheid van de voor haar werkzame personen zorg te dragen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is asbest een stof die gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. Door onbeschermde blootstelling aan de fijne asbestvezels kunnen op termijn ernstige en deels nog altijd ongeneeslijke ziektes ontstaan zoals verschillende vormen van kanker. De twee werknemers die mogelijk zijn blootgesteld aan asbest zullen hun verdere leven in onzekerheid blijven of zij al dan niet zijn blootgesteld aan asbest en of dit gevolgen heeft (gehad) voor hun gezondheid. Dit neemt de rechtbank [verdachte] bijzonder kwalijk. Te meer, nu zij een deskundige is op het gebied van asbest.
De rechtbank acht gelet op alle omstandigheden en mede gelet op de draagkracht van [verdachte] een geldboete van € 15.000,- passend. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat [verdachte] haar volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, waarbinnen een strafzaak behandeld dient te worden, is overschreden. De redelijke termijn bedraagt twee jaar. Op 8 april 2014 is [vertegenwoordiger] , een (indirecte) bestuurder van [verdachte] , verhoord namens de op dat moment verdachte [verdachte] . Op diezelfde dag is [werknemer 8] als verdachte verhoord en in verzekering gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte] – net als [werknemer 8] – vanaf 8 april 2014 in redelijkheid kon verwachten dat door het Openbaar Ministerie jegens haar ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zou worden ingesteld. Die datum heeft dan ook te gelden als aanvangsdatum van de redelijke termijn. Dat betekent dat de behandeling van de strafzaak drie en een half jaar heeft geduurd, een overschrijding van de redelijke termijn van anderhalf jaar. De strafzaak betrof weliswaar, zoals de officier van justitie heeft betoogd, een complexe zaak, maar ook is gebleken dat op 10 maart 2015 het laatste
(NFI-)rapport aan het dossier is toegevoegd en de zaak toen zittingsklaar was. Eerst op 29 september 2016 – ongeveer anderhalf jaar later – stond de zaak op een zitting gepland. Vanwege onderzoekswensen van de verdediging is de strafzaak toen aangehouden. Daarna heeft het nog tot oktober 2017 geduurd voordat de zaak inhoudelijk behandeld kon worden. De rechtbank stelt vast dat het steeds lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond gepland. Het gebrek aan zittingscapaciteit zal daarbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval niet zonder consequenties kan blijven en zal de geldboete met 15 procent verminderen. Dat betekent dat aan [verdachte] een geldboete van € 12.750,- wordt opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 23, 24, 24c, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten;
  • 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • 4.1b en 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 12.750,- (twaalfduizend en zevenhonderdvijftig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. G. Noordraven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en mr. T. de Munnik, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, Regionaal milieuteam opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 06EX013011, gesloten op 21 augustus 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Asbestinventarisatierapport van [naam 5] , p. 114-116, 121, 149.
3.Mailbericht van 25 februari 2013 (met bijlage), p. 2062 t/m 2120.
4.Offerte, p. 1884 t/m 1886.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [werknemer 8] , p. 20, van ‘Persoonsdossier 5 - [werknemer 8] ’.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , p. 669-670.
7.Fotoblad, p. 106, van ‘Persoonsdossier 5 - [werknemer 8] ’.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [werknemer 8] , p. 97, van ‘Persoonsdossier 5 - [werknemer 8] ’.
9.Aanvullend werkplan, p. 163.
10.Proces-verbaal van verhoor [werknemer 4] , p. 1152 t/m 1154
11.Risicobeoordeling [naam 6] , p. 244.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 20, van ‘Persoonsdossier 5 - [werknemer 8] ’.