ECLI:NL:RBGEL:2017:5518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
05/987762-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van milieuverontreiniging en veroordeling voor overtreding Arbeidsomstandighedenwetgeving met betrekking tot asbest

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte 1], die werd beschuldigd van milieuverontreiniging en overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde milieuverontreiniging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte hiervoor verantwoordelijk was. Ook werd geen overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving bewezen verklaard met betrekking tot het ontbreken van een volledige asbestinventarisatie. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het laten werken van een werknemer in een ruimte die besmet was met asbest zonder de vereiste bescherming. De rechtbank legde een geldboete op van € 8.000,-. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar asbest in een gebouw in Lochem, waar verdachte eigenaar van was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de milieuverontreiniging, maar dat de verdachte wel had nagelaten de nodige bescherming te bieden aan werknemers die in een met asbest besmette ruimte werkten. De rechtbank benadrukte de ernst van asbestblootstelling en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dit verband.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/987762-15
Datum uitspraak : 17 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het functioneel parket
tegen
[verdachte 1] ,
gevestigd aan de [adres 1] ,
bij volmacht vertegenwoordigd door [naam 15] ,
raadsvrouw: mr. P. America, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 29 september 2016, 27 september 2017 en 3 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 29 september 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 november 2012 tot en met 23 mei 2013, in de gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen:
onvoldoende zorgvuldig en/of ondeskundig een gat gemaakt in een asbest(houdende) plafondbeplating van het projectmagazijn in het hoofdgebouw " [naam 6] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, waardoor en/of waarna asbest en/of asbestvezels in de lucht is/zijn vrijgekomen in het projectmagazijn, althans in de lucht van dat projectmagazijn kon/konden vrijkomen en/of zich (verder) heeft/hebben verspreid in/door de lucht van dat
hoofdgebouw, althans zich (verder) in/door de lucht van dat hoofdgebouw kon/konden verspreiden, waardoor in dat projectmagazijn en/of dat hoofdgebouw aanwezige personen, die niet waren beschermd tegen de inademing van asbestvezels, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en longvlieskanker);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
het aan haar, verdachtes, schuld, te wijten is dat op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 november 2012 tot en met 23 mei 2013, in de gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op of in de bodem en/of in de lucht werd/werden gebracht, terwijl daarvan gevaar
voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen:
onvoldoende zorgvuldig en/of ondeskundig een gat gemaakt in een asbest(houdende) plafondbeplating van het projectmagazijn in het hoofdgebouw " [naam 6] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, waardoor en/of waarna asbest en/of asbestvezels in de lucht is/zijn vrijgekomen in het projectmagazijn, althans in de lucht van dat projectmagazijn kon/konden vrijkomen en/of zich (verder) heeft/hebben verspreid in/door de lucht van dat hoofdgebouw, althans zich (verder) in/door de lucht van dat hoofdgebouw kon/konden verspreiden, waardoor in dat projectmagazijn en/of dat hoofdgebouw aanwezige personen, die niet waren beschermd tegen de inademing van asbestvezels, werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en longvlieskanker);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 november 2012 tot en met 23 mei 2013, in de gemeente Lochem, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk handelingen heeft/hebben verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s), toen daar in het projectmagazijn en/of keukenmagazijn en/of halletje en toilet hostel, gelegen in het hoofdgebouw " [naam 6] ", gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door een of meer van haar werknemer(s) in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten [medeverdachte 2] en/of [getuige 1] en/of [getuige 2] , arbeid doen en/of laten verrichten, bestaande uit het leegruimen van het met
asbest besmette projectmagazijn en/of keukenmagazijn en/of halletje en toilet hostel, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) niet gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de hiervoor bedoelde werknemer(s) die werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende producten)
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 13 november 2012, in de gemeente Lochem, als degene die asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object, gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, te weten plafondbeplating, deed verwijderen, al dan niet opzettelijk, met betrekking tot genoemd bouwwerk of object niet beschikte over een (volledig) asbestinventarisatierapport.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding asbestinventarisatieonderzoek en vaststaande feiten
[verdachte 1] (hierna te noemen: [verdachte 1] ) is onder meer eigenaar van een aantal gebouwen gevestigd op de [adres 2] te Lochem. Eén van die gebouwen betreft [naam 6] , ook wel het Hostel genoemd. In [naam 6] zijn leslokalen ondergebracht, waaronder een restaurant, een keuken en lokalen waarin les wordt gegeven in textielbewerking en kapperswerkzaamheden. Ook zijn daar magazijnen.
In het najaar van 2012 waren er plannen om in het gebouw [naam 6] het sportgedeelte te renoveren, en dan met name de kleedkamers en de douches. In 2008 was tijdens een verbouwing van het theoriedeel ontdekt dat sprake was van een asbesthoudend plafond. [medeverdachte 1] , manager vastgoed bij [verdachte 1] , was ermee bekend dat in een aantal gebouwen asbest in het plafond aanwezig zou kunnen zijn. [2] Begin november 2012 heeft [medeverdachte 1] een offerte opgevraagd bij het bedrijf [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ), gevestigd in Oldenzaal. [3] Alle gebouwen van [naam 6] van vóór 1994 moesten worden geïnventariseerd op de mogelijke aanwezigheid van asbest, te weten de vier [naam 4] , het administratiegebouw en het complete onderwijsgebouw. Gekozen was voor [naam 3] , omdat dit bedrijf vanuit het meerjaren onderhoudsplan (MJOP) bekend was met de panden en eerder inventarisaties had gedaan naar de staat van de panden. Voordat [naam 3] een offerte uitbracht, heeft [getuige 3] , onderhoudsmonteur op de locatie aan de [adres 2] , [medeverdachte 1] in kennis gesteld van het feit dat hij een gat had gemaakt in het plafond in het projectmagazijn. [getuige 3] vertelde [medeverdachte 1] toen dat er een voornemen was om in die ruimte een muurtje te verwijderen. In een hoekje had [getuige 3] geprobeerd een klein plafondplaatje te verwijderen, waarna hij het vermoeden kreeg dat het plafond mogelijk asbesthoudend was. [medeverdachte 1] heeft tegen [getuige 3] gezegd dat hij moest stoppen met de werkzaamheden aan het plafond en/of muur en hij heeft een mail naar de teamleiders van de locatie gestuurd, waarin hij onder meer heeft aangegeven dat geen bouwkundige en installatiekundige werkzaamheden mochten plaatsvinden [4] . [medeverdachte 1] heeft op 20 november 2012 de offerte van [naam 3] voor het opstellen van een MJOP en asbestinventarisatie ondertekend en opdracht gegeven voor de asbestinventarisatie. [5]
[naam 3] , op dat moment niet SC540 gecertificeerd, heeft [naam 5] B.V. (hierna te noemen: [naam 5] ), gevestigd in Hengelo, opdracht gegeven voor de asbestinventarisatie van de gebouwen op de [adres 2] te Lochem.
Op 18 december 2012 heeft [naam 5] een asbestinventarisatie type A uitgevoerd op de [adres 2] te Lochem. [6] [naam 5] heeft op 10 januari 2013 het asbestinventarisatierapport verstuurd naar [naam 3] .
[naam 3] heeft het rapport op 23 januari 2013 samen met het MJOP aan [medeverdachte 1] gestuurd. [7]
Uit het rapport van [naam 5] komt, voor zover van belang, naar voren dat in het hoofdgebouw ( [naam 6] ) monsters zijn genomen, waaruit blijkt dat sprake is van asbest in categorie 2 en (met name) in categorie 3. Ten aanzien van het hoofdgebouw is voor een aantal monsters aangegeven dat er geen direct risico is.
Wat betreft het kleefmonster magazijn keuken (risicoklasse 2) en het materiaalmonster plafondbeplating halletje en toilet hostel (risicoklasse 3) is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte moet worden gesloten en gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de plafondbeplating projectmagazijn is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte per direct is afgesloten, dat deze dient te worden gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. [8]
Vanaf 23 mei 2013 is een asbestsanering uitgevoerd door [naam 7] waarbij onder meer de van asbest verdachte plafonds zijn verwijderd en afgevoerd.
Tijdlijn
  • 6 november 2012: aanvraag [verdachte 1] voor een offerte van [naam 3] voor een MJOP en asbestinventarisatie;
  • In de periode van 6 tot en met 13 november 2012: [medeverdachte 1] neemt kennis van het gat in het plafond van het projectmagazijn;
  • 20 november 2012: [verdachte 1] geeft opdracht aan [naam 3] tot het opstellen van een MJOP en een asbestinventarisatie;
  • 18 december 2012: in opdracht van [naam 3] voert [naam 5] een asbestinventarisatie type A uit;
  • 10 januari 2013: [naam 5] stuurt het asbestinventarisatierapport naar [naam 3] ;
  • 23 januari 2013: [naam 3] stuurt het asbestinventarisatierapport en het MJOP naar [medeverdachte 1] ;
  • 15 februari 2013: [medeverdachte 1] overweegt dat er drie ruimten zijn, waar hij wat mee moet doen;
  • 23 mei 2013: Begin asbestsanering door [naam 7] ;
  • 29 mei 2013: Inspectie door ACMAA en vrijgave van de locaties magazijn keuken en projectmagazijn;
  • 3 juni 2013: Inspectie door ACMAA en vrijgave van onder meer de locatie halletje en toilet hostel;
  • 12 juni 2013: [naam 8] , toezichthouder van de gemeente Lochem, gaat op controle op het adres [adres 2] Lochem;
  • 13 juni 2013: [naam 9] , arbeidsinspecteur bij Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid controleert de ruimten en besluit tot afsluiting van het gebouw;
  • 17 juni 2013: NEN 2991 besmettingsonderzoek door [naam 10] (hierna te noemen: [naam 10] );
  • 4 juli 2013: Voorlopige maatregel Openbaar Ministerie. Politie sluit hoofdgebouw af;
  • 5 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 11] (hierna te noemen : [naam 11] ) met betrekking tot de Ford Transit, waarmee materiaal uit een magazijn is vervoerd;
  • 7 augustus 2013: Inventarisatie vermoedelijke asbestbronnen door [naam 12] (hierna te noemen: [naam 12] ) (rapport 30 augustus 2013);
  • 15 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 11] met betrekking tot een (woon)paviljoen op de [adres 2] te Lochem;
  • 21 augustus 2013: Asbestinventarisatie type A door [naam 11] met betrekking tot twee zeecontainers op het terrein, waarin goederen zijn opgeslagen;
  • 17 september 2013: Beoordeling door [naam 13] van eerder opgemaakte rapporten;
  • 17 oktober 2013: Besmettingsonderzoek door [naam 11] met betrekking tot de theorielokalen, sport, werkplaats en opslag;
  • 26 maart 2014: Asbestinventarisatierapport type A door [naam 11] met betrekking tot twee kruipruimten onder het gebouw [naam 6] .
De feiten waarvan [verdachte 1] wordt verdacht liggen in de periode tot aan het begin van de saneringswerkzaamheden op 23 mei 2013.
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit: het opzettelijk in de lucht brengen van asbest(vezels), terwijl daardoor gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor personen te duchten was. [verdachte 1] heeft het feit samen met [naam 5] en [naam 14] gepleegd. Voor wat betreft de ernstige asbestbesmetting heeft de officier van justitie verwezen naar het rapport van [naam 5] . [verdachte 1] wist dat de plafonds van het hoofdgebouw [naam 6] asbesthoudend waren en heeft na de kennisname van het gat in het plafond van het projectmagazijn alsook na op de hoogte te zijn geraakt van de ernstige asbestbesmettingen in de andere ruimten van [naam 6] verzuimd om (adequate) maatregelen te treffen om verdere besmetting met asbestvezels te voorkomen. Door het laten verrichten van werkzaamheden in met asbest besmette ruimten, waarbij onder andere door de ruimten is gelopen en materialen zijn verplaatst, is sprake van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat er asbestvezels in de lucht zijn gebracht, waardoor gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat asbestvezels nagenoeg niets wegen en door het enkel verplaatsen van lucht zich al in diezelfde lucht verplaatsen. Hierdoor hebben de jeugdigen die les kregen in de gebouwen, medewerkers van [verdachte 1] , waaronder [getuige 3] , [getuige 2] en [medeverdachte 2] , en medewerkers van andere bedrijven die benaderd zijn om de asbestsanering uit te voeren voornoemd gevaar gelopen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat het plafond in het projectmagazijn niet asbesthoudend was, althans dat niet kan worden vastgesteld dat het plafond wèl asbesthoudend was. Gelet op de verklaringen van [naam 15] en [naam 16] is er pas een plafond in het projectmagazijn gekomen ná het in Nederland vastgestelde verbod op het gebruik van asbesttoepassingen, zodat aannemelijk is dat het plafond geen asbest bevatte. Die conclusie past ook bij de (negatieve) onderzoeksresultaten van [naam 5] , voor wat betreft de kleefmonsters K3 en K4 van plekken voor de deur van het projectmagazijn, en de onderzoeksresultaten van [naam 11] , aangaande het onderzoek van de Ford Transit en de goederen in het Paviljoen die onder meer uit het projectmagazijn afkomstig waren. Op basis van het (indirecte) materiaalmonster M9.8 kan niet geconcludeerd worden dat het plafond in het projectmagazijn daadwerkelijk asbest bevatte; dat betrof enkel een plafond dat visueel gelijkend was aan een op asbest getest plafond. Het dossier bevat in ieder geval geen rapport waarin wordt vastgesteld dat het plafond in het projectmagazijn daadwerkelijk asbest bevatte dan wel dat het projectmagazijn in de tenlastegelegde periode, dus voorafgaand aan de sanering, daadwerkelijk asbestbesmet was. Zodoende kan ook niet bewezen worden verklaard dat er daadwerkelijk asbest in de lucht is gekomen. Zelfs indien er asbest zou zijn vrijgekomen in de projectruimte, is niet gebleken dat deze hoeveelheid asbest boven de wettelijke norm van toegestane blootstelling zou zijn. Hieromtrent heeft de verdediging verwezen naar het NFI-rapport van Stelling en het TNO-rapport van [naam 17] . Zodoende is niet gebleken dat hierdoor gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar te duchten zou zijn geweest. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de gedraging, het maken van het gat in het plafond van het projectmagazijn, niet aan [verdachte 1] valt toe te rekenen, nu dit geheel op eigen initiatief door [getuige 3] is gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het rapport van [naam 5] kan worden afgeleid dat er ten aanzien van het projectmagazijn een redelijk vermoeden van asbestbesmetting was. Om te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk sprake was van een asbestbesmetting en voor zover dat het geval was, in welke mate, diende een NEN 2991 besmettingsonderzoek te worden uitgevoerd. Uit voormelde tijdlijn komt naar voren dat dit onderzoek niet in de periode van 12 november 2012 tot en met 23 mei 2013, de ten laste gelegde periode, heeft plaatsgevonden. Pas op 17 juni 2013 heeft [naam 10] een NEN 2991 besmettingsonderzoek uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop tot het moment waarop de sanering is aangevangen, te weten 23 mei 2013, slechts sprake van een redelijk vermoeden van een asbestbesmetting in het projectmagazijn. De vraag of er daadwerkelijk sprake was van een asbestbesmetting is in de ten laste gelegde periode niet beantwoord.
Nu in de ten laste gelegde periode geen asbestbesmetting in het projectmagazijn is vastgesteld, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] in de ten laste gelegde periode asbest in de lucht heeft gebracht en heeft verspreid door het maken van het gat in het plafond van het projectmagazijn door [getuige 3] . [naam 5] heeft een visuele inspectie gedaan. Van het plafond van de toiletgroepen gymzaal is een monster genomen (M9) dat asbesthoudend bleek te zijn. Het plafond in het projectmagazijn kwam visueel overeen met het plafond van de toiletgroepen gymzaal. De kennelijk gangbare manier van werken is, dat in een dergelijke situatie van een visueel gelijkend plafond geen nieuw monster behoeft te worden genomen, zoals door de officier van justitie is betoogd. Dat moge zo zijn, het betreft nog altijd een asbestinventarisatie waarmee vermoedens van asbesthoudend materiaal worden aangetoond. Daarmee is nog niet vastgesteld dat het plafond in het projectmagazijn ook daadwerkelijk asbesthoudend was. Het dossier bevat zelfs aanwijzingen om te veronderstellen dat er géén daadwerkelijke asbestbesmetting in het projectmagazijn was. Voor de deur naar het projectmagazijn zijn twee kleefmonsters genomen (K3 en K4). Daarop is geen asbest aangetroffen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat er geen sprake was van een asbestbesmetting in het projectmagazijn. Ondersteunend hiervoor is ook het door [naam 11] uitgebrachte inventarisatierapport van 5 augustus 2013. Uit dit rapport blijkt dat [naam 11] een asbestinventarisatieonderzoek type A heeft gedaan met betrekking tot de Ford Transit waarmee materiaal is vervoerd dat in een magazijn heeft gelegen waar asbest is aangetroffen. De zes kleefmonsters die in de auto zijn genomen bevatten geen asbest. De rechtbank merkt naar aanleiding van dit rapport op dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat in het projectmagazijn oud materiaal lag, zoals tenten, rugzakken, bestek, lompen, helmen en schoeisel en dat met de Ford bestelbus van [verdachte 1] goederen naar de Kringloopwinkel zijn gebracht. [naam 11] heeft op 21 augustus 2013 een asbestinventarisatierapport uitgebracht betreffende twee zeecontainers op het terrein van [verdachte 1] , waarin goederen waren opgeslagen. Visueel is in de zeecontainers geen asbest aangetroffen en op zes daar genomen kleefmonsters is evenmin asbest aangetoond. Daaruit heeft [naam 11] de conclusie getrokken dat er geen sprake was van een asbestbesmetting van de opgeslagen goederen.
TNO innovation for life (hierna te noemen: TNO) heeft als meekijkdeskundige een uitgebreid dossieronderzoek uitgevoerd. De resultaten van de kleefmonsters genomen voor de deur van het projectmagazijn, naar de rechtbank begrijpt de kleefmonsters K3 en K4, en de resultaten van de onderzoeken door [naam 11] met betrekking tot de auto en de goederen in de zeecontainers roepen volgens TNO de vraag op of er in het projectmagazijn, voorafgaand aan de sanering daadwerkelijk sprake is geweest van een bewerking van asbesthoudend materiaal. TNO concludeert ten aanzien van het projectmagazijn dat het onwaarschijnlijk is dat er voorafgaand aan de sanering sprake is geweest van aanzienlijke concentraties asbestvezels in de lucht in de directe nabijheid van deze inboedel/inventaris.
De rechtbank plaatst bij de bevindingen en conclusies van TNO de kanttekening dat niet is gebleken dat in de zeecontainers goederen lagen uit het projectmagazijn. Over de goederen uit het projectmagazijn is verklaard dat deze naar de kringloop zijn gebracht en dat de goederen die de kringloop niet wilde hebben in de vuilcontainer zijn gedaan.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat zij gelet op de overige bevindingen en conclusies niet kan vaststellen dat in het projectmagazijn asbest in de lucht is gebracht en verspreid in de ten laste gelegde periode. Reeds hierop dient [verdachte 1] te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank hecht eraan nog in te gaan op de vraag of het maken van het gat in het plafond van het projectmagazijn door [getuige 3] , een handeling betreft die kan worden toegerekend aan [verdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [getuige 3] opdracht heeft gekregen voor het maken van het gat, immers [medeverdachte 1] en [naam 15] hebben beiden verklaard [getuige 3] daartoe geen opdracht te hebben gegeven en [getuige 3] heeft daarover verklaard geen opdracht te hebben gekregen en het gat op eigen initiatief te hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van [getuige 3] dan ook niet aan te merken als een handeling in de sfeer van de rechtspersoon. Ook daarom zou de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde hebben kunnen komen.
De officier van justitie heeft betoogd dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte 1] wist dat de plafonds van het hoofdgebouw [naam 6] asbesthoudend waren en dat na de kennisname van het gat in het plafond van het projectmagazijn alsook na het op de hoogte raken van de ernstige asbestbesmettingen in de andere ruimten van [naam 6] verzuimd is om (adequate) maatregelen te treffen om verdere besmetting met asbestvezels te voorkomen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet in de tenlastelegging staat en dat de tenlastelegging ook niet zo kan worden begrepen, onder meer niet vanwege de beperkte tenlastegelegde periode.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk laten leegruimen van het asbestbesmette projectmagazijn, magazijn keuken, halletje en toilet hostel door [getuige 1] , [getuige 2] en [medeverdachte 2] , terwijl niet werd gezorgd voor persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM). Hierdoor was levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van deze werknemers te verwachten. Voor de ernstige asbestbesmetting heeft de officier van justitie verwezen naar het rapport van [naam 5] . Ondanks dat de asbestbesmette ruimten op enig moment zijn gesloten, zijn deze daarna weer geopend om te worden leeggeruimd. [verdachte 1] was op de hoogte van het geplande leegruimen van de asbestbesmette ruimten en de risico’s die dat met zich mee zou brengen, maar heeft nagelaten te verhinderen dat de medewerkers zonder PBM in die ruimten zouden komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat tijdens het leegruimen van het projectmagazijn geen sprake was van een asbestbesmetting, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat [getuige 2] door het leegruimen is blootgesteld aan asbest. [getuige 1] heeft verklaard het magazijn keuken vóór de inventarisatie te hebben leeggeruimd. Op dat moment bestond nog geen aanleiding om te denken dat iemand in het magazijn keuken aan asbest zou kunnen worden blootgesteld. Verder wordt aangevoerd dat, nu op het kleefmonster in het magazijn keuken sprake was van veel asbest (++), dit nog niet wil zeggen dat de (gehele) ruimte ernstig besmet is. Het halletje en het toilet hostel zijn niet leeggeruimd, althans niet door een van de personen in de tenlastelegging. Verder is ook niet gebleken dat [medeverdachte 2] een van de (andere) genoemde ruimten heeft leeggeruimd. Daarnaast ontbreekt bij [verdachte 1] het opzet op handelen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. [verdachte 1] had bij het leegruimen geen enkel belang. De spullen uit de ruimten hadden voor [verdachte 1] geen waarde en konden worden weggegooid of naar de kringloopwinkel worden gebracht. Als er ook maar enig idee bestond van een potentieel gevaar voor werknemers, dan waren de ruimten niet leeggeruimd.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft [naam 3] het rapport van [naam 5] op 23 januari 2013 samen met het MJOP aan [medeverdachte 1] gestuurd. [9]
Uit het rapport komt naar voren dat in het hoofdgebouw ( [naam 6] ) monsters zijn genomen, waaruit blijkt dat sprake is van asbest in categorie 2 en (met name) in categorie 3. Ten aanzien van het hoofdgebouw is voor een aantal monsters aangegeven dat er geen direct risico is.
Wat betreft het kleefmonster magazijn keuken (risicoklasse 2) en het materiaalmonster plafondbeplating halletje en toilet hostel (risicoklasse 3) is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte moet worden gesloten en gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor de plafondbeplating projectmagazijn is aangegeven dat sprake is van een saneringsurgentie, dat de ruimte per direct is afgesloten, dat deze dient te worden gemarkeerd, dat een sanerende maatregel moet worden getroffen en dat een NEN 2991 besmettingsonderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat het kleefmonster magazijn keuken (K2) ++ scoort, hetgeen volgens de uitleg betekent dat er veel asbest aanwezig is. [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 15 februari 2013, na lezing van het rapport, besefte dat er drie ruimten waren waar hij iets mee moest doen. Hij heeft een e-mail gestuurd naar [naam 15] , zijn leidinggevende, met het verzoek die ruimten af te sluiten. [11] Uit de e-mail komt naar voren dat het gaat om de ruimten magazijn keuken, projectmagazijn en halletje en toilet hostel. [12]
Getuige [getuige 2] , leerkracht en mentor in dienst bij [verdachte 1] en werkzaam op de locatie [adres 2] Lochem, heeft verklaard dat in januari-februari 2013 is verteld dat er hoge waarden aan asbest waren gemeten en dat er asbest moest worden gesaneerd in [naam 6] . Nadat het magazijn keuken, het projectmagazijn en het halletje met wc met tape waren afgeplakt, mochten ze daar niet meer in. Daarna kregen ze op een gegeven moment de opdracht het magazijn keuken en projectmagazijn leeg te halen. Ze kregen die opdracht op een maandag en op donderdag moesten de ruimten leeg zijn. [getuige 2] kreeg de opdracht van haar leidinggevende [medeverdachte 2] . Ze heeft het projectmagazijn alleen uitgeruimd. Haar collega [getuige 1] heeft het magazijn keuken gedaan. Het projectmagazijn is na het leegruimen weer afgesloten. [13]
Getuige [getuige 1] , educatiemedewerker en in dienst bij [verdachte 1] , heeft eveneens verklaard dat ze op een maandag opdracht kregen om het magazijn keuken leeg te halen. Dat moest voor de daaropvolgende donderdag gebeuren. Hij kreeg de opdracht van [naam 18] , een van de unitleiders. Hij heeft het magazijn op maandag leeggehaald. Bij het geven van de opdracht werd gezegd dat het magazijn zou worden dichtgetapet in verband met de aanwezigheid van asbest. [14]
Volgens [medeverdachte 2] heeft zij opdracht gegeven aan [getuige 2] en [getuige 1] voor het leegruimen van de besmette ruimten. Ze heeft daarover contact gezocht met [naam 15] en gevraagd of het risicovolle ruimten waren. De ruimten moesten voor een bepaalde dag, volgens haar een donderdag, leeggehaald worden, maar het moest wel voorzichtig gebeuren. [15]
[getuige 3] heeft verklaard dat het gebouw tussen het moment dat hij het gat in het plafond heeft gemaakt en de inventarisatie gewoon in gebruik is geweest. Tijdens de inventarisatie en na de kerstvakantie waren de lokalen in gebruik. [naam 18] kwam medio januari 2013 met de mededeling dat de ruimten, waaronder het projectmagazijn niet meer mochten worden gebruikt. De toiletgroep, keukenmagazijn en projectmagazijn zijn toen afgesloten. Voor de sanering moesten de ruimten waar gesaneerd zou worden, leeg worden geruimd. [16]
De sanering is op 23 mei 2013 begonnen. [17]
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] af dat zij opdracht hebben gekregen voor het leegruimen van het magazijn keuken en het projectmagazijn. Uit de verklaring van [getuige 2] komt naar voren dat zij dit hebben gedaan nadat de ruimten waren afgesloten, omdat een hoge concentratie asbest in een van de ruimten was gemeten en er een advies was gegeven door een professioneel asbestinventariseerder om de ruimten af te sluiten. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] en zijn e-mail aan [naam 15] gaat de rechtbank ervan uit dat de afsluiting van de ruimten heeft plaatsgevonden medio februari 2013 en dat daarna de ruimten open zijn geweest om ze leeg te ruimen. Dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij de ruimte voor de inventarisatie heeft leeggehaald, zoals door de verdediging is gesteld, volgt de rechtbank daarom niet. Hiervoor is geen steun gevonden in het dossier. Dit lijkt ook niet voor de hand te liggen, gezien zijn verklaring dat bij het geven van de opdracht is gezegd dat het magazijn zou worden dichtgetapet in verband met de aanwezigheid van asbest. Voor de inventarisatie was dit immers nog niet bekend. Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het leegruimen heeft plaatsgevonden na 15 februari 2013.
Wettelijk kader
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Volgens artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit zorgt de werkgever in alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer.
Overwegingen
Uit het rapport van [naam 5] komt naar voren dat er voor drie ruimten een saneringsurgentie is vastgesteld, te weten in het magazijn keuken, het projectmagazijn en het halletje en toilet hostel. Ten aanzien van deze ruimten is geadviseerd een NEN 2991 besmettingsonderzoek uit te voeren. Verder is geadviseerd de ruimten te sluiten, te markeren en sanerende maatregelen te treffen. Wat betreft het projectmagazijn is aangegeven dat de ruimte direct is afgesloten. Hieruit had naar het oordeel van de rechtbank kunnen en moeten worden afgeleid dat er een redelijk vermoeden van asbestbesmetting was in de betreffende ruimten en dat op grond van de geldende regelgeving op het gebied van het arbeidsomstandighedenrecht moest worden gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers. Per e-mail heeft [medeverdachte 1] [naam 15] verzocht om afsluiting van de ruimten, hetgeen gezien de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] ook is gebeurd. Nadat de ruimten waren afgesloten, hebben [getuige 1] en [getuige 2] echter opdracht gekregen het al afgesloten keukenmagazijn en het projectmagazijn leeg te halen. Niet is gebleken dat [getuige 1] en [getuige 2] daarbij PBM hebben gebruikt.
De vraag die moet worden beantwoord is, of de opdracht die aan [getuige 1] en [getuige 2] is gegeven, kan worden toegerekend aan [verdachte 1] . Vaststaat dat [verdachte 1] ruimten van [naam 6] wilde saneren en dat daartoe kennelijk ruimten moesten worden leeggehaald. In dat licht bezien en gelet op het feit dat de goederen die in het projectmagazijn en keukenmagazijn lagen toebehoorden aan [verdachte 1] , is het handelen van de leidinggevende(n) van [getuige 1] en [getuige 2] aan te merken als handelen in de sfeer van de rechtspersoon. Dit betekent dat het geven van de opdracht aan [getuige 1] en [getuige 2] om het magazijn keuken en het projectmagazijn leeg te halen aan [verdachte 1] kan worden toegerekend. [verdachte 1] heeft daardoor dus gehandeld in strijd met de artikelen in de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit zoals hiervoor vermeld.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [verdachte 1] geen opzet heeft gehad op het handelen in strijd met het Arbeidsomstandighedenbesluit, overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte 1] wist op grond van het asbestinventarisatierapport van [naam 5] dat er een redelijk vermoeden van asbestbesmetting was in drie ruimten in [naam 6] . Medio februari 2013 zijn deze ruimten om die reden afgesloten. Door desondanks die ruimten weer te openen en deze te laten leeghalen door werknemers heeft [verdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze werknemers konden worden blootgesteld aan asbest. De rechtbank acht onder deze omstandigheden voorwaardelijk opzet bewezen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat asbest een stof is die gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. Hoewel achteraf niet of moeilijk precies is vast te stellen of mensen inderdaad in een zodanige mate en duur aan een te hoge concentratie asbestvezels hebben blootgestaan dat zij een asbestgerelateerde ziekte zullen ontwikkelen, had [verdachte 1] er rekening mee moeten houden dat [getuige 1] en [getuige 2] mogelijk werden blootgesteld aan asbest indien zij hen zonder PBM werkzaamheden zou laten verrichten in twee ruimten waarvoor een saneringsurgentie gold.
De medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen. Al dan niet samen met een eerdere of latere blootstelling kan een kritische waarde worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen. Gelet daarop en gezien het feit dat bij een asbestgerelateerde ziekte als bijvoorbeeld een maligne mesothelioom, waarvan bekend is dat er naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, dient het binnenkrijgen van (een) niet te verwaarlozen hoeveelhe(i)d(en) asbestvezels per definitie als ‘ernstige schade voor de gezondheid’ dan wel ‘levensgevaar’ te worden aangemerkt.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht dat [verdachte 1] niet heeft gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van [getuige 1] en [getuige 2] toen zij het magazijn keuken en/of het projectmagazijn leeghaalden. Dat nog geen NEN 2991 besmettingsonderzoek had plaatsgevonden en nog niet vaststond of er daadwerkelijk sprake was van een asbestbesmetting, zoals de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde heeft overwogen met betrekking tot het projectmagazijn, doet aan het voorgaande niet af.
Artikel 173a (en b) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit) zien beiden op bescherming van de gezondheid van personen. Echter, bij artikel 173a Sr dient sprake te zijn van een daadwerkelijke asbestbesmetting, aangezien het daar gaat om de vraag of asbest in de lucht of bodem is gebracht. Dat is anders bij de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Die beoogt werknemers te beschermen tegen gevaarlijke stoffen waaraan zij worden of
kunnen wordenblootgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor voldoende dat sprake is van een redelijk vermoeden van een gevaarzetting. Dat betekent in dit geval dat indien een inventariseerder vaststelt dat in een ruimte vermoedelijk sprake is van een asbestbesmetting, die ruimte volgens de Arbeidsomstandighedenwetgeving behandeld dient te worden als ‘een met asbest besmette ruimte’, terwijl er mogelijk nog geen sprake is van een overtreding van artikel 173a Sr. Of achteraf bezien ook daadwerkelijk sprake was van een asbestbesmetting, doet op dat moment dus niet ter zake om een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving vast te stellen. Het gaat immers om bescherming van werknemers tegen mogelijke gezondheidsrisico’s. Een beoordeling achteraf zou de ratio achter de Arbeidsomstandighedenwetgeving doen vervallen. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat waar in het tenlastegelegde feit wordt gesproken van ‘met asbest besmette ruimten’ dit gelezen dient te worden vanuit de ratio van de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Dat in voorliggende situatie in de zin van de Arbeidsomstandighedenwetgeving sprake was van ‘met asbest besmette ruimten’ kan worden afgeleid uit het rapport van [naam 5] , de inventariseerder.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen met dien verstande dat de rechtbank niet bewezen acht dat [medeverdachte 2] actief betrokken is geweest bij het leeghalen van het keukenmagazijn dan wel het projectmagazijn. Verder is er geen bewijs dat de in de tenlastelegging genoemde werknemers het halletje en toilet hostel hebben leeggehaald. [verdachte 1] zal in zoverre worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat [verdachte 1] van dit feit dient te worden vrijgesproken. In de tenlastegelegde periode, te weten 1 november 2012 tot en met 13 november 2012, betreft de enige gedraging ten aanzien van de plafondbeplating in het gebouw (“ [naam 6] ”) aan de [adres 2] te Lochem het door [getuige 3] maken van een gat in het plafond van het projectmagazijn. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [getuige 3] het gat in het plafond op eigen initiatief gemaakt. Daar is door [verdachte 1] geen opdracht toe gegeven. Het maken van het gat in het plafond door [getuige 3] betreft naar het oordeel van de rechtbank geen gedraging die redelijkerwijs valt toe te rekenen aan de rechtspersoon.
De rechtbank spreekt [verdachte 1] vrij van dit feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
zij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 13 november 2012 tot en met 23 mei 2013, in de gemeente Lochem, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk handelingen heeft
/hebbenverricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen, immers heeft
/hebben zijverdachte
en/of haar mededader(s), toen daar in het projectmagazijn en
/ofkeukenmagazijn
en/of halletje en toilet hostel, gelegen in het hoofdgebouw “ [naam 6] ”, gelegen aan of nabij de [adres 2] te Lochem, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door
een of meer vanhaar werknemer
(s
)in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten
[medeverdachte 2] en/of[getuige 1] en/of [getuige 2] , arbeid doen en/of laten verrichten, bestaande uit het leegruimen van het met asbest besmette projectmagazijn en/of keukenmagazijn
en/of halletje en toilet hostel, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 4.1b lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft verdachte
en/of verdachtes mededader(s)niet gezorgd voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de hiervoor bedoelde werknemer
(s
)die werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (te weten asbest en/of asbesthoudende producten)
terwijl daardoor, naar verdachte
wist ofredelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers
ontstond ofte verwachten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, schuldigverklaring zonder opleggen van een straf of maatregel bepleit dan wel een geheel voorwaardelijke straf. De verdediging heeft naar voren gebracht dat [verdachte 1] heeft gehandeld met de kennis die zij had en niet heeft voorzien dat meerdere in asbest gespecialiseerde professionele partijen steken zouden laten vallen, waarvan zij nu de dupe is geworden. [verdachte 1] heeft steeds alle belanghebbenden op een zo transparant mogelijke manier geïnformeerd over de asbestproblematiek. [verdachte 1] is een jeugdzorginstelling en heeft als gevolg van een nieuw stelsel te kampen met financiële tekorten. Een boete zou ten koste gaan van de middelen/kwaliteit die [verdachte 1] ter beschikking heeft voor de zorg voor de jeugdigen.
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen in de strafmaat tot uitdrukking zou moeten komen. Bovendien heeft [verdachte 1] een blanco strafblad.
Beoordeling door de rechtbank
[verdachte 1] heeft zich als werkgever schuldig gemaakt aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit door twee werknemers onbeschermd magazijnen te laten leeghalen, terwijl uit het asbestinventarisatierapport een saneringsurgentie voor deze ruimten gold vanwege een vermoedelijke asbestbesmetting. Ten aanzien van het magazijn keuken was ook een hoge concentratie asbest aangetroffen op het kleefmonster. Op basis van het rapport had [verdachte 1] maatregelen moeten nemen om haar werknemers te beschermen tegen een mogelijke blootstelling aan asbest. Door dat na te laten, is [verdachte 1] ernstig tekortgeschoten in haar verplichting voor de veiligheid van de voor haar werkzame personen zorg te dragen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is asbest een stof die gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. Door onbeschermde blootstelling aan de fijne asbestvezels kunnen op termijn ernstige en deels nog immer ongeneeslijke ziektes ontstaan zoals verschillende vormen van kanker. De twee werknemers die mogelijk zijn blootgesteld aan asbest zullen hun verdere leven in onzekerheid blijven of zij al dan niet zijn blootgesteld aan asbest en of dit gevolgen heeft (gehad) voor hun gezondheid.
De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de justitiële documentatie van [verdachte 1] van 5 september 2016 blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De verdediging heeft gewezen op de financiële problematiek waarmee [verdachte 1] te kampen heeft.
De rechtbank heeft daar begrip voor, maar deze problematiek kan er gezien de aard en de ernst van het feit niet toe leiden dat wordt volstaan met een schuldigverklaring zonder straf of maatregel dan wel een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank acht gelet op alle omstandigheden en mede gelet op de draagkracht van [verdachte 1] een geldboete van € 10.000,- passend. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat [verdachte 1] steeds haar volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, waarbinnen een strafzaak behandeld dient te worden, is overschreden. De redelijke termijn bedraagt twee jaar. Op 4 juli 2013 heeft het Openbaar Ministerie een voorlopige maatregel genomen. Hierbij werd het hoofdgebouw van [verdachte 1] door de politie afgesloten en de door [verdachte 1] aangebrachte sloten en tape vervangen door andere sloten en verzegelingen. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte 1] vanaf dat moment in redelijkheid kon verwachten dat door het Openbaar Ministerie jegens haar ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zou worden ingesteld. Die datum heeft dan ook te gelden als aanvangsdatum van de redelijke termijn. Dat betekent dat de behandeling van de strafzaak vier jaar en drie maanden heeft geduurd, een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 2 jaar. De strafzaak betrof weliswaar, zoals de officier van justitie heeft betoogd, een complexe zaak, maar ook is gebleken dat op 10 maart 2015 het laatste (NFI-)rapport aan het dossier is toegevoegd en de zaak toen zittingsklaar was. Eerst op 29 september 2016 – ongeveer anderhalf jaar later – stond de zaak op een zitting gepland. Vanwege onderzoekswensen van de verdediging is de strafzaak toen aangehouden. Daarna heeft het nog tot september 2017 geduurd voordat de zaak inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat het steeds lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond gepland. Het gebrek aan zittingscapaciteit zal daarbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval niet zonder consequenties kan blijven en zal de geldboete met 20 procent verminderen. Dat betekent dat aan [verdachte 1] een geldboete van € 8.000,- wordt opgelegd.

8. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel:
  • [naam 19] (feit 1);
  • [naam 20] (feit 1);
  • [naam 21] (feit 1);
  • [getuige 1] (feit 2);
  • [getuige 2] (feit 2).
[naam 20] en [naam 19] hebben daarnaast nog een vergoeding van € 12,40 aan proceskosten gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde proceskosten dienen eveneens te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een van de feiten, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren en dat de benadeelde partijen zodoende in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het is immers niet eenvoudig vast te stellen dat de gestelde schade in rechtstreeks verband staat met een door [verdachte 1] gepleegd feit. Voorts is aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade bijzonder hoog is. De schade is in geen van de gevallen onderbouwd met een medische verklaring. Daarom dienen de vorderingen, bij een inhoudelijke behandeling, te worden afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van [naam 19] , [naam 20] en [naam 21] – feit 1
Nu verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1, zullen de benadeelde partijen [naam 19] , [naam 20] en [naam 21] in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van [getuige 1] en [getuige 2] – feit 2
De rechtbank heeft bewezen geacht dat de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit zijn overtreden. [getuige 1] en [getuige 2] hebben hun vorderingen gebaseerd op het feit dat zij enkele maanden zouden zijn blootgesteld aan asbest. De rechtbank begrijpt uit de toelichting op de vorderingen dat de vorderingen betrekking hebben op het onder 1 tenlastegelegde. Van dat feit is [verdachte 1] echter vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een asbestbesmetting. Dat de benadeelde partijen gedurende enkele maanden zouden zijn blootgesteld aan asbest, staat dan ook niet vast. Naar het oordeel van de rechtbank is de grondslag van de vorderingen een andere dan het onder 2 bewezenverklaarde feit. De vorderingen kunnen om die reden niet worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 23, 24, 24c, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten;
  • 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 8.000,- (achtduizend euro);
 verklaart de
benadeelde partijen [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] , [getuige 1]en
[getuige 2] niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. S.H. Keijzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en mr. T. de Munnik, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, Regionaal milieuteam opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 06EX013011, gesloten op 21 augustus 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [medeverdachte 1] , p. 93 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] .
3.Offerte [naam 3] , p. 110 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] .
4.E-mail van [medeverdachte 1] , p. 142 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] .
5.Processen-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [medeverdachte 1] , p. 94, 132-133 van ‘Persoonsdossier 1 - [medeverdachte 1] .
6.Asbestinventarisatierapport van [naam 5] , p. 105.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 707.
8.Asbestinventarisatierapport van [naam 5] , p. 105, 114-115, 121.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p. 707.
10.Asbestinventarisatierapport van [naam 5] , p. 114-116, 121, 149.
11.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [medeverdachte 1] , p. 133 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1]
12.E-mail van [medeverdachte 1] , p. 1957-1958
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 677, 679-681.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 684-685.
15.Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [medeverdachte 2] , p. 1794.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 660.
17.Aanvullend werkplan, p. 163.