Overwegingen
Eerst twee opmerking vooraf. In de bijlage staat een aantal wetsartikelen waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen.
De voorzieningenrechter zal zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening behandelen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft hem die mogelijkheid.
1. Verzoekster heeft sinds 1 maart 1986 een verhuurbedrijf op het perceel [locatie] te [woonplaats]. Het bedrijf is klein begonnen en uitgegroeid tot een grootschalig verhuurbedrijf. Verzoekster verhuurt tafels, stoelen en overige partybenodigdheden aan particulieren en aan bedrijven. In diverse gebouwen op het perceel worden deze materialen opgeslagen. Derde-partij woont er naast. Zij heeft behoorlijk veel last van de aan- en afvoer van deze materialen, stelt ze. Daarom heeft zij verweerder verzocht handhavend op te treden door onder meer een einde te maken aan deze opslag. De opslag op het perceel is in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekster heeft daarvoor geen vergunning. Daarom overtreedt zij artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder is bevoegd om tegen deze overtreding op te treden met een last onder dwangsom.
2. Verweerder heeft verzoekster gelast het gebruik van het achterhuis, de schuur, de grond langs het pad naar de kippenschuur en de tent naast de kippenschuur voor opslag van het materieel op het perceel te beëindigen. Bovendien houdt de last in om het chalet dat ook op het perceel aanwezig is te verwijderen. Dit chalet is zonder vergunning gebouwd en dat is verboden in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, zegt verweerder.
Voldoet verzoekster niet aan de last, dan moet zij een dwangsom van € 5000,- per overtreding betalen, met een maximum van € 25.000,-.
3. In beroep vordert verzoekster de vernietiging van de last onder dwangsom. Wijst de voorzieningenrechter deze vordering toe, dan mag verzoekster gewoon doorgaan met haar activiteiten. In voorlopige voorziening vraagt zij de schorsing van de last onder dwangsom. Wordt dit verzoek toegewezen, dan mag verzoekster voorlopig doorgaan met haar bedrijf zolang er nog geen uitspraak is gedaan op haar beroep.
4. De voorzieningenrechter zal eerst de door verzoekster in beroep aangevoerde gronden bespreken.
5. Verzoekster voert aan dat het chalet een bouwwerk is dat zonder vergunning mag worden gebouwd. Zij bestrijdt dus dat zij artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo heeft overtreden. Is de redenering van verzoekster juist dan mag verweerder verzoekster niet gelasten het chalet af te breken. Verweerder brengt daartegen in dat het bouwwerk niet zonder vergunning mag worden opgericht. Hij wijst er op dat verzoekster al veel meer dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied op zijn perceel heeft staan. In dat geval is een nieuw bijbehorend bouwwerk zoals het chalet niet meer vergunningvrij. Dat volgt uit artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit standpunt van verweerder juist is, als zijn berekening klopt dat er al meer dan 150 m2 aan bijkomende bouwwerken is gerealiseerd. In de toelichting bij de last onder dwangsom heeft verweerder niet met een berekening aangetoond dat het bebouwingsgebied van het perceel met meer dan 150 m2 met bijbehorende bouwwerken is bebouwd. Ook op de zitting is verweerder niet met een goede berekening gekomen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de last onder dwangsom op dit onderdeel (het chalet) onvoldoende gemotiveerd is. De last onder dwangsom moet daarom voor dit onderdeel worden vernietigd. Dat betekent dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met een betere motivering waarom het chalet weg moet. In ieder geval tot die tijd hoeft verzoekster het chalet niet te verwijderen.
6. Verzoekster betoogt dat er een concreet zicht is op legalisatie van de opslag op het perceel. Legalisatie is mogelijk door alsnog een vergunning te verlenen voor de opslag van het verhuurbedrijf of door het bestemmingsplan te wijzigen zodat opslag er niet meer mee in strijd is. Bij besluit van 18 mei 2017 heeft de raad van verweerders gemeente het bestemmingsplan “Buitengebied, 1e herziening”, vastgesteld. Weliswaar legaliseert dat nieuwe bestemmingsplan het gebruik van het perceel voor de activiteiten van het verhuurbedrijf van verzoekster niet. Maar, zo stelt verzoekster, zij heeft tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Zij verwacht dat de Afdeling haar in het gelijk zal stellen en dat alsnog haar verhuurbedrijf in overeenstemming met het bestemmingsplan wordt gebracht. De voorzieningenrechter volgt het betoog van verzoekster niet. Het is namelijk geheel onzeker hoe de Afdeling denkt over het standpunt van verzoekster dat haar verhuurbedrijf op het perceel in het bestemmingsplan gelegaliseerd kan worden. Om aan te nemen dat er sprake is van een concreet zicht op legalisatie moet er meer zekerheid bestaan of dat ook zal lukken. Een aanwijzing dat de Afdeling mee zal gaan met het standpunt van verzoekster is er niet.
7. Verzoekster heeft een beroep gedaan op door verweerder bij verzoekster gewekt vertrouwen dat haar verhuurbedrijf gelegaliseerd zou worden. Dat vertrouwen heeft verweerder geschonden, zegt verzoekster. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet zo is. Uit het dossier blijkt dat verweerder de bedoeling heeft gehad het bedrijf van verzoekster te legaliseren. Verweerder heeft die intentie ook uitgesproken naar verzoekster. Maar nergens blijkt dat verweerder ook concreet heeft toegezegd dat het bedrijf zou worden gelegaliseerd. Bovendien kan verweerder zo’n toezegging niet doen. Voor het legaliseren van het bedrijf van verzoekster is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Verweerder gaat daar niet over, de gemeenteraad is bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen. De gemeenteraad heeft evenmin aan verzoekster iets toegezegd. Aan een goede bedoeling alleen om het verhuurbedrijf te legaliseren kan verzoekster niet een gerechtvaardigde verwachting ontlenen. Het moet om meer gaan, namelijk om een concrete toezegging. En die ontbreekt.
8. Tenslotte heeft verzoekster nog aangevoerd dat haar bedrijf jarenlang is gedoogd en dat niemand tegen het bedrijf actie heeft ondernomen, de buren niet en ook de gemeente niet. De voorzieningenrechter verwerpt ook deze beroepsgrond. In soortgelijke zaken is al eerder door rechters beslist (de zogeheten jurisprudentie) dat het jarenlang door de vingers zien van een illegale praktijk niet tot gevolg heeft dat daartegen niet meer kan worden opgetreden.
9. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De last onder dwangsom op het onderdeel chalet moet worden vernietigd. Voor de overige onderdelen kan de last onder dwangsom in stand blijven.
10. De voorzieningenrechter heeft op het beroep beslist. De zaak is daarmee afgedaan. Dat betekent dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is (zie onder 3). Het verzoek zal worden afgewezen.
11. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
12. De voorzieningenrechter zal bovendien bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht in beide procedures aan haar terug dient te betalen.