ECLI:NL:RBGEL:2017:5836

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
05/881679-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door hulpverlener in een hulpverleningsrelatie met een cliënt

Op 14 november 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt. De verdachte, die werkzaam was als (wijk)ouderling en pastoraal werker bij de Nederlandse Hervormde Kerk, heeft in de periode van 1 november 2014 tot 31 januari 2016 seksuele handelingen verricht met de aangeefster, die zich als cliënt aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een hulpverleningsrelatie, waarin de verdachte zijn positie heeft misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet vrijwillig waren, gezien de kwetsbaarheid van de aangeefster en de afhankelijkheid die zij had van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontucht en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881679-16
Datum uitspraak : 14 november 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
raadsman: mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot 31 januari 2016 in de gemeente Lingewaal, althans in Nederland,
terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg (te weten als (wijk)ouderling en/of pastoraalwerker bij de Nederlandse Hervormde Kerk te [adres] ),
(telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door meermalen, althans éénmaal:
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen en te kussen en/of
- ( aan) de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of aan te raken en/of te likken en/of te zuigen en/of
- een/de hand(en) van die [slachtoffer] (vast) te pakken en op/om zijn (blote) penis te leggen en/of (vervolgens) aftrekkende bewegingen te maken, althans zich door die [slachtoffer] te laten aftrekken en/of
- de vagina, althans schaamstreek, van die [slachtoffer] te betasten en/of aan te raken en/of
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] te duwen/drukken/brengen en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te duwen/drukken/brengen, en/of/althans zijn penis in de mond laten nemen door die [slachtoffer] en/of
- ten overstaan van die [slachtoffer] te masturberen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 1 november 2014 tot 31 januari 2016 zijn seksuele handelingen verricht tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: aangeefster), die eruit bestonden dat verdachte:
- aangeefster meerdere keren heeft getongzoend en gekust;
- de borsten van aangeefster meerdere keren heeft betast en aangeraakt en aan haar borsten heeft gelikt en gezogen;
- de handen van aangeefster om zijn blote penis heeft gelegd en daarmee aftrekkende bewegingen heeft gemaakt;
- de vagina van aangeefster meerdere keren heeft betast en aangeraakt en één of meer vingers in haar vagina heeft gebracht;
- ten overstaan van aangeefster meerdere keren heeft gemasturbeerd.
Deze seksuele handelingen vonden plaats op meerdere plekken in Nederland, waaronder de gemeente Lingewaal. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze handelingen zijn verricht binnen een relatie waarin verdachte als hulpverlener optrad en aangeefster zich als zijn cliënt aan zijn zorg en hulp had toevertrouwd. Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte werkzaam was als wijkouderling bij de Nederlands Hervormde Kerk in [adres] op het moment dat hij met aangeefster in contact kwam en dat hij vanuit die functie hulp en steun heeft geboden aan aangeefster en haar familie na het overlijden van de stiefvader van aangeefster. Nadien heeft verdachte, blijkens verklaringen van anderen maar ook volgens zijn eigen verklaring, zijn werk voortgezet als pastoraal medewerker, aldus de officier van justitie. Tijdens de eerste seksuele handelingen voor januari 2015 en ook daarna verrichte verdachte naar de mening van de officier van justitie zonder twijfel pastoraal werk vanuit de kerk.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen wijkouderling of pastoraal werker was en dat een dergelijke functie sowieso niet aangemerkt kan worden als een functie in de maatschappelijke zorg. Als gevolg daarvan is volgens de raadsman geen sprake van een hulpverlenersrelatie, maar van een relatie tussen twee volwassen personen die op basis van vrijwilligheid is aangegaan. Ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen wijkouderling meer was, heeft de raadsman ter terechtzitting een brief van de Kerkeraad der Hervormde Gemeente [adres] , gedateerd 19 oktober 2017, overgelegd, waarin bevestigd wordt dat verdachte per 29 juni 2014 is ontheven uit het ambt van ouderling.
Beoordeling door de rechtbankDat er seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster zijn verricht staat vast, maar dat is
op zichniet strafbaar. Dat wordt pas strafbaar onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in een hulpverlenersrelatie, zoals in deze zaak in de tenlastelegging is opgenomen en strafbaar is gesteld in artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van StrafrechtIn bovengenoemd artikel wordt strafbaar gesteld al het seksuele contact dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt, omdat in een dergelijke functionele relatie een bepaalde mate van afhankelijkheid bestaat die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of in deze zaak sprake was van een functionele hulpverlenersrelatie tussen verdachte en aangeefster.
De verklaringen van verdachteVerdachte heeft verklaard dat hij voor het eerst betrokken raakte bij het gezin van aangeefster toen haar stiefvader overleed, toen in de hoedanigheid van wijkouderling van de Nederlandse Hervormde Kerk in [adres] (hierna: de kerk). Dit speelde zich af in februari 2013. Daarna, tot juni 2014, was er tussen verdachte en aangeefster geen contact. In juni 2014 gingen verdachte en aangeefster voor het eerst samen wandelen en dan spraken zij over de problemen van aangeefster. Dit vond plaats op initiatief van verdachte. Verdachte heeft aangeefster hiervoor meerdere keren benaderd via Facebook, waar aangeefster in eerste instantie niet op in is gegaan. Voor verdachte was bekend dat aangeefster het moeilijk had en dat zij kampte met persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hulp nodig had en dat hij haar hielp. [3] Dit deed verdachte niet vanuit een functie binnen de kerk, maar op persoonlijke titel. Hij wilde de pleegvader van aangeefster worden. Vervolgens ontwikkelde de relatie tussen verdachte en aangeefster zich tot een wederzijds gevoel van vriendschap en later verliefdheid. Vanaf het moment dat volgens verdachte sprake was van een wederzijds gevoel van verliefdheid hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden. Verdachte ontkent dat hij wijkouderling of pastoraal werker van de kerk was in de ten laste gelegde periode, laat staan binnen de relatie die hij met aangeefster had. Wel heeft verdachte verklaard en dit ter terechtzitting ook bevestigd dat de hulpverlening omsloeg in verliefdheid. [4] Toen zijn echtgenote hem dwong een keuze te maken tussen haar en aangeefster heeft verdachte de relatie met aangeefster beëindigd. [5]
De verklaringen van getuigenIn het politieonderzoek zijn meerdere getuigen gehoord die onder andere verklaren over de totstandkoming van het contact tussen verdachte en aangeefster en de rol die verdachte daarbij had.
De echtgenote van verdachte heeft verklaard dat zij aangeefster kent via haar man. Hij was ouderling in de kerk en deed het pastoraat en zo “is het balletje gaan rollen”. Hij ondersteunt mensen met problemen en daardoor is hij in contact gekomen met aangeefster. Er was zorg nodig voor haar en hij dacht haar te kunnen helpen stabieler te worden. Het was toen al bekend dat aangeefster zichzelf sneed. Het contact vond alleen plaats tussen haar man en aangeefster, niet met andere leden van het gezin.
Zij heeft verder verklaard dat haar man was gestopt als ouderling en dat hij in het contact met aangeefster verder ging als pastoraal medewerker. Als pastoraal medewerker moet je cursussen volgen en dat heeft haar man ook gedaan.
Omdat aangeefster veel aandacht vroeg van haar man is in samenspraak met de kerk besloten om aangeefster op te laten nemen in een instelling op de gesloten afdeling. De hulp die haar man aangeefster bood is op een gegeven moment overgenomen door de kerk, omdat zij zagen dat het voor haar man te zwaar werd.
Over het verloop van de relatie tussen haar man en aangeefster heeft zij verklaard dat zij steeds meer WhatsApp-contact met elkaar hadden, aangeefster veel bij hen thuis kwam en dat verdachte en aangeefster op een gegeven moment met elkaar hebben gekust. Zij heeft haar man toen gevraagd niet meer met aangeefster om te gaan. Ook de kerk heeft haar man gevraagd afstand van aangeefster te nemen. [6]
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard. Verdachte kent haar en haar gezin al hun hele leven, ook op persoonlijk vlak. Verdachte kent hun kwetsbare situatie en leerde dat de jongste dochters (onder wie aangeefster) psychisch zwak waren. Verdachte had haar verteld dat hij een zogeheten Alpha-cursus had gevolgd vanuit de kerk en dat hij mensen kon helpen. Uiteindelijk ging hij aangeefster helpen. [7]
De opa van vaderszijde heeft verklaard dat hij vond dat het contact tussen verdachte en aangeefster moest stoppen. Op een gegeven moment heeft hij daarvoor contact gezocht met de kerk, omdat verdachte contact met aangeefster had via de kerk. Op een later moment heeft hij met de dominee van de kerk gesproken, omdat hij vond dat het hun verantwoordelijkheid was nu verdachte zich voordeed als een ambtsdrager van de kerk. [8]
De opa van moederszijde heeft verklaard dat hij van de opa van vaderszijde hoorde van de relatie die speelde tussen aangeefster en verdachte. Hierover nam hij contact op met een lid van de kerk omdat verdachte ouderling van de kerk was en in die hoedanigheid “binnen is gekomen”. Het contact tussen aangeefster en verdachte was begonnen vanuit het geloof. [9]
[getuige] , een bekende van zowel verdachte als aangeefster, heeft verklaard dat verdachte wijkouderling is ”van onze wijk” en dat hij als wijkouderling in zijn gezin kwam. Hij is samen met zijn schoonzoon in gesprek gegaan met verdachte over de relatie die hij had met aangeefster. Deze relatie noemt hij een hulpverleningsrelatie die ongezond werd door de afhankelijke positie die aangeefster daarin kreeg en de seksuele component die daarin een rol speelde. [10] Van het gesprek dat [getuige] en zijn schoonzoon met verdachte hadden is een verslag opgemaakt dat als bijlage bij de getuigenverklaring is gevoegd. Hierin is opgenomen dat verdachte heeft gezegd dat hij naast de pastorale hulp die hij aangeefster bood veel van zijn eigen leven is gaan delen met haar. Ook is hierin opgenomen dat [getuige] en zijn schoonzoon verdachte adviseren te stoppen met het verrichten van pastoraal werk. [11]
De rechtbank maakt uit de voorgaande verklaringen het volgende op.
Verdachte wilde aangeefster helpen omdat zij moeilijkheden ervaarde vanwege haar persoonlijkheidsproblematiek. Hij heeft hiertoe ook daadwerkelijk het initiatief genomen door aangeefster meerdere malen te benaderen via Facebook. Nadat aangeefster hier de eerste keren niet op in is gegaan, heeft zij uiteindelijk toegestemd. Dit laatste vindt ook bevestiging in de verklaring van aangeefster. [12]
Verdachte heeft met aangeefster gesprekken gehad over haar problematiek en hij heeft haar daarbij ook geholpen. Op een gegeven moment tot een zodanig niveau dat aangeefster in samenspraak met de kerk in een gesloten inrichting is geplaatst.
Meerdere personen hebben op meerdere momenten geïntervenieerd in de relatie tussen verdachte en aangeefster vanwege de afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van verdachte en de intieme relatie die verdachte met haar had. Bij deze interventies is ook enkele malen de kerk betrokken. Verdachte heeft zich daardoor niet laten weerhouden maar zette die relatie voort. Daaraan kwam pas een einde door zijn keuze voor zijn vrouw.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het aangaan van het contact met aangeefster, in juni 2014, nog de functie van ouderling bekleedde. Blijkens de eerdergenoemde brief van 19 oktober 2017 is verdachte per 29 juni 2014 uit dit ambt ontheven. Uit de voorgaande getuigenverklaringen maakt de rechtbank echter tevens op dat verdachte hierna, en ook gedurende de ten laste gelegde periode, zijn hulpverlenende rol vanuit de kerk heeft voortgezet, als al niet formeel in de rol van pastoraal werker, dan toch in ieder geval doordat hij zichzelf jegens aangeefster en de personen in haar directe omgeving zowel in functioneel als in feitelijk opzicht als zodanig heeft gepresenteerd. Dit laatste blijkt voldoende uit de aangehaalde getuigenverklaringen en vindt volledig bevestiging in de verklaring van de echtgenote van verdachte. Zij heeft zonder omhaal van woorden verklaard dat verdachte, na te zijn gestopt als ouderling, het contact met aangeefster heeft voortgezet als pastoraal werker, voor welk werk hij cursussen had gevolgd. Dat het aansluitende werk van verdachte een kerkelijke inbedding had blijkt ook duidelijk uit de verklaring van de echtgenote dat verdachte op enig moment vanuit de kerk ontlast moest worden wat betreft de hulpverlening aan aangeefster omdat het te zwaar werd voor verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de rol van ouderling die verdachte aanvankelijk bekleedde en de vorenbedoelde hulpverlenende rol die hij aansluitend, nog steeds vanuit de kerk, op zich heeft genomen essentieel waren voor:
- de mogelijkheid om in juni 2014 het contact met aangeefster te kunnen aangaan en
- de wijze waarop derden die van dat contact direct getuige waren de relatie die daarna ontstond ervoeren en
- de manier waarop, vooral door die derden, is geprobeerd de relatie tussen verdachte en aangeefster te beëindigen.
Verdachtes verweer dat hij ten opzichte van aangeefster geen hulpverlener is geweest, maar dat, los van enige hulpverlenersrol, tijdens de wandelingen en in de periode daarna een vriendschappelijke en vervolgens seksuele relatie ontstond, acht de rechtbank niet aannemelijk. Afgezien van verdachtes verklaring op dit punt is daarvoor geen enkele steun te vinden in het dossier. De kerk heeft, met een beroep op het ambtsgeheim, op dit punt geen helderheid willen geven en verdachte heeft ook geen enkel document getoond dat zijn lezing steunt.
Verdachte heeft zich jegens aangeefster uit eigen beweging opgeworpen als een hulpverlener en daar heeft de rol die verdachte had vanuit de kerk de grondslag voor gevormd. Hij heeft haar in 2013 leren kennen in zijn functie als ouderling en, voortbordurend daarop, heeft hij in juni 2014 contact met haar gezocht. Vanaf dat contact in juni was naar het oordeel van de rechtbank, bezien vanuit zowel in functioneel als feitelijk perspectief, sprake van een hulpverleningsrelatie die was ingebed in de kerk.
De intieme relatie die ontstond tussen verdachte en aangeefster, bestond ook niet naast de hulpverleningsrelatie, maar binnen die hulpverleningsrelatie. Dat van vrijwilligheid van de zijde van aangeefster sprake is geweest is naar oordeel van de rechtbank onjuist. Integendeel, de in het dossier aanwezige WhatsApp gesprekken getuigen van een grote mate van afhankelijkheid van aangeefster in haar relatie tot verdachte en van onmacht om zich tegen zijn handelingen te verzetten. Zo appt aangeefster op 24 augustus 2015 aan verdachte: ”het enige wat ik nu wil is tegen je aan liggen. En toch begon je weer met zoenen. En ik dacht als ik nu niet ingrijp dan is de volgende stap zo gemaakt en zit je weer * in mijn broek of ik in de joue”, waarop verdachte reageert “O dat was ik me echt niet bewust sorry (…) Ja we waren samen en omdat ik om je geef dat weet je toch? En ik doe dom ja.” [13] Op 18 oktober 2015 appt aangeefster aan verdachte: “Jij wilde weten wat er aan de hand is. Ik heb onwijs veel last van iets wat er gebeurd is tussen ons. (Dat je mij je geslachtsdeelbah in mn mond stopte) elke keer komt dat beeld in mn kop en dan dissocieer ik als ik niet oplet. Elke keer als ik je zie word ik misselijk. Elke keer als ik met je moet praten voelt het alsof dat moet. Ik voel me hopeloos als jij je hopeloos voelt door mij. Afhankelijk. Ik wil dat niet meer. (…)” Verdachte reageert hierop: “Bedankt voor je uitleg. Dingen die gebeurt zijn kan ik niet veranderen helaas. Dan zou ik dat gelijk doen. (…) Misschien hebben dingen tijd nodig om te slijten. Zo ga ik er nu mee om. (…) Je weet en zie hoop ik wel dat ik donders veel om je geef en je leven gered heb van de galg en veel voor je overheb. Het feit is iig dat heel veel om elkaar geven wat er ook gebeurt is.” [14]
De relatie was, door de functionele en feitelijke hulpverlenersrol die verdachte heeft aangenomen en ook uitgedragen, per definitie ongelijkwaardig en daarmee niet volkomen vrijwillig, zoals een seksuele relatie zou moeten zijn. Het op deze wijze aangaan van seksuele contacten die voortvloeien uit en zich afspelen binnen de sfeer of nasleep van een functionele hulpverleningsrelatie zijn strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De bescherming die dit artikel beoogt te bieden aan zwakkeren vereist dat de rechter de feiten tegen de achtergrond van dat artikel beoordeelt naar de feitelijke aard van die relatie. Dat verdachte tijdens de ten laste gelegde periode niet langer de functie van ouderling bekleedde, en dat de functie van pastoraal werker niet een formeel ambt binnen de kerk is, staat naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging kennelijk meent, in dit geval niet in de weg aan een bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van al het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met aangeefster, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg en aangeefster zich als zijn cliënt aan zijn hulp had toevertrouwd.
Twistpunt met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen
Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat aangeefster de penis van verdachte in haar mond heeft gehad. [15] Aangeefster heeft hierover specifiek verklaard dat het verdachte was die zijn penis in haar mond deed met zijn ene hand, terwijl hij haar hoofd met zijn andere hand die richting op duwde. [16] Verdachte ontkent deze gang van zaken. Zijn lezing houdt namelijk in dat aangeefster dit uit zichzelf deed en zijn penis zelf in haar mond nam, omdat zij het zelf wilde proberen hoe het was om te pijpen.
De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring uit van de verklaring van aangeefster, in die zin dat verdachte in ieder geval het initiatief heeft genomen. Aangeefster heeft gedetailleerd en in lijn met de rest van haar verklaring verteld over dit specifieke incident en de rechtbank ziet daarom geen reden om op dit punt te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring.

3.3. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 november 2014 tot 31 januari 2016 in de gemeente Lingewaal, althans in Nederland,
terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg (te weten als
(wijk)ouderling en/ofpastoraal werker bij de Nederlandse Hervormde Kerk te [adres] ),
(telkens
)ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp en
/of zorghad toevertrouwd,
door meermalen, althans éénmaal:
- die [slachtoffer] te
(tong
)zoenen en te kussen en
/of
- ( aan) de borsten van die [slachtoffer] te betasten en
/ofaan te raken en
/ofte likken en
/ofte zuigen en
/of
-
een/de hand
(en
)van die [slachtoffer]
(vast
)te pakken en
op/om zijn
(blote
)penis te leggen en
/of (vervolgens
)aftrekkende bewegingen te maken,
althans zich door die [slachtoffer] te laten aftrekkenen
/of
- de vagina
, althans schaamstreek,van die [slachtoffer] te betasten en
/ofaan te raken en
/of
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] te
duwen/drukken/brengen en
/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te
duwen/drukken/brengen,
en/of/althans zijn penis in de mond laten nemen door die [slachtoffer]en
/of
- ten overstaan van die [slachtoffer] te masturberen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met aangeefster, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft verzocht, ingeval van een bewezenverklaring, aan verdachte een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 september 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 27 oktober 2017.
Uit bovengenoemd uittreksel volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Uit bovengenoemde rapportage volgt dat verdachte uit eigen beweging is gestart met een behandeling.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot uitgangspunt genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een jonge vrouw
gedurende ruim één jaar. Deze jonge vrouw betrof een uiterst kwetsbaar persoon bij wie verdachte zich heeft opgeworpen als hulpverlener. Hij was goed op de hoogte van die kwetsbaarheid. Deze kwetsbaarheid van het slachtoffer heeft verdachte genadeloos uitgebuit. Het slachtoffer verkeerde al snel in een vergaande afhankelijke positie en riep verdachte te hulp bij haar problematiek die onder andere bestond uit veelvuldig dissociëren en automutileren en suïcidaliteit.
Ondanks verschillende terechtwijzingen vanuit zijn eigen omgeving, de omgeving van het slachtoffer en vanuit de kerk heeft verdachte er keer op keer voor gekozen om de relatie voort te zetten. Ook het slachtoffer heeft verdachte telkens gevraagd om te stoppen met de seksuele handelingen en daarmee de verantwoordelijkheid bij hem gelegd. Op zijn beurt heeft verdachte deze verantwoordelijkheid teruggeschoven naar het slachtoffer, terwijl hij moest weten dat zij niet in staat was deze te dragen. Ook op de terechtzitting deed hij dat met zoveel woorden nog.
Een hulpverlener, professioneel of vrijwillig, moet een cliënt beschermen, ook tegen zichzelf, en daarbij op intiem vlak altijd afstand bewaren. Wat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan zal zij als zware last bij zich moeten dragen, zo blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring, waarin zij heeft verteld dat verdachte haar leven kapot heeft gemaakt. De problematiek die bij het slachtoffer al aanwezig was is door het handelen van verdachte erger geworden. Daarbij komt dat haar seksuele ontwikkeling ernstig is verstoord doordat verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk.
Bij de aard, de ernst en de periode van het bewezen verklaarde feit past naar oordeel van de rechtbank alleen een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank legt een deel van de straf voorwaardelijk op omdat verdachte op eigen initiatief met een behandeling is gestart. De rechtbank acht het van belang dat verdachte deze behandeling voortzet en zal dit dan ook als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen, evenals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met aangeefster. Het voorwaardelijke strafdeel dient ter waarborging van de naleving van deze voorwaarden, waarbij, gezien het blanco strafblad van verdachte en de lage recidivekans, kan worden volstaan met een kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. Anderzijds acht de rechtbank, gezien de ernst van het feit, een langer onvoorwaardelijk strafdeel (meer) passend en ook geboden. Naar het oordeel van de rechtbank doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, zoals de officier van justitie heeft geëist, onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de ingrijpende gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk strafdeel in mindering worden gebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd om een schadevergoeding voor het bewezen verklaarde feit te verkrijgen. Gevorderd wordt een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade (smartengeld).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering naar voren gebracht dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het bepalen van de precieze hoogte van die schade laat de officier van justitie over aan de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat uit de vordering niet volgt dat de schade door het handelen van verdachte is veroorzaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en wat verder op de zitting is besproken over de vordering, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Met betrekking tot de hoogte van de vordering vindt de rechtbank het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW, naar billijkheid moet worden vastgesteld. Daarbij houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de inbreuk en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. In dit specifieke geval geldt als uitgangspunt dat het seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte met grote regelmaat plaatsvond gedurende een lange periode tegen de achtergrond van een hulpverleningsrelatie. Daarbij komt dat verdachte als hulpverlener op de hoogte was van de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
De rechtbank laat ook meewegen de omstandigheid dat het slachtoffer getuige de verklaring van de behandelend psychiater thans (onder meer) lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een psychiatrisch erkend ziektebeeld is.
Al deze omstandigheden afwegend, acht de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding zoals gevorderd door de benadeelde partij -redelijk. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen voor het gevorderde bedrag van € 15.000,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 juni 2015, welke datum in het midden van de bewezen verklaarde periode valt.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op 27 maart 1995 te Gorinchem);
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.J. Broekhuizen (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016227175, gesloten op 22 november 2016, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 30-38, het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeefster, p. 43-46, en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 663, en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 701, en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 55 en 56.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 65.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 93 en 94.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 113 en 114.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 116 en 117.
11.De bijlage op p. 120 en 121 behorende bij het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] op p. 116 tot en met 119.
12.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 31.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 342.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 365.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 35, en de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 35.