ECLI:NL:RBGEL:2017:6039

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3141
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid van een alarminstallateur door de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een alarminstallateur, en de korpschef van politie, eenheid Oost-Nederland. De korpschef heeft op 30 januari 2017 de aan eiser verleende verklaring van betrouwbaarheid, die op 16 april 2016 was afgegeven, ingetrokken. Deze intrekking was gebaseerd op strafbare feiten die eiser had gepleegd, waaronder rijden onder invloed en overtredingen van de Opiumwet. Eiser heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij al genoeg was gestraft en dat de strafbare feiten niet samenhangen met zijn werk.

De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef beoordelingsvrijheid heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van personen in de beveiligingsbranche. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef voldoende heeft onderbouwd dat eiser niet voldeed aan de vereiste mate van betrouwbaarheid. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de gepleegde strafbare feiten in aanmerking genomen en geconcludeerd dat het algemeen belang van voldoende betrouwbaarheid in de beveiligingsbranche zwaarder weegt dan de belangen van eiser. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan de betrouwbaarheid van medewerkers in de beveiligingssector worden gesteld en de ruimte voor de korpschef om een belangenafweging te maken bij de intrekking van een verklaring van betrouwbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de korpschef van politie, eenheid Oost-Nederland te Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser op 16 april 2016 verleende verklaring van betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 10, eerste lid van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), ingetrokken.
Bij besluit van 10 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de intrekking gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.R. Barendrecht LLB en W.G. de Gans, beiden werkzaam bij de politie Eenheid Oost-Nederland te Apeldoorn.

Overwegingen

1. Aan de intrekking van de ten behoeve van eiser afgegeven verklaring van betrouwbaarheid heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat eiser was gedagvaard op 6 november 2016 inzake een verdenking van rijden onder invloed op 5 november 2016 en dat eiser op 13 december 2016 onherroepelijk was veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 inzake overtreding van de Opiumwet, te weten telen van wiet/hennep, gepleegd te [woonplaats] in de periode van 9 februari 2015 tot en met 12 april 2015. Daarnaast is op 17 juli 2016 een proces-verbaal tegen eiser opgemaakt wegens openbare dronkenschap (artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht) en hem een strafbeschikking aangeboden van € 90,00.
Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de vereiste mate van betrouwbaarheid en is er geen reden om de in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (verder: de beleidsregels) opgenomen hardheidsclausule toe te passen.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij reeds genoeg is gestraft door de rechter, en heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de gepleegde strafbare feiten niet samenhangen met zijn werk als alarminstallateur.
3. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij met de beroepsgrond dat hij al genoeg is gestraft door de rechter, niet heeft bedoeld om te stellen dat de intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid een tweede bestraffing is en daarom niet zou zijn toegestaan. Eiser heeft uitgelegd dat hij de intrekking ervaart als een bestraffing. Gelet op deze toelichting ter zitting begrijpt de rechtbank dat eiser dit heeft aangevoerd in het kader van de belangenafweging. De rechtbank zal hier later op terugkomen.
4. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3462, voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 2.3 van de beleidsregels aan de term betrouwbaarheid is gegeven, is niet kennelijk onredelijk of rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van alarminstallateurs boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
5. In aanmerking genomen de beoordelingsvrijheid die verweerder toekomt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat eiser niet aan de te stellen eisen van betrouwbaarheid voldoet.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat illegale hennepteelt, waarvoor eiser veroordeeld is, een ernstige aantasting van de rechtsorde is. De rechtbank overweegt nog het volgende. Eiser had geld nodig, en de hennep was voor de verkoop bestemd. Weliswaar heeft dit strafbare feit niet met het werk van eiser te maken, maar er kan uit worden afgeleid dat eiser bereid zou kunnen zijn om een strafbaar feit te plegen om aan geld te komen. Dit gebrek aan betrouwbaarheid zou ook in het werk van eiser een risico kunnen zijn. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het rijden onder invloed op 5 november 2016 een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is, omdat eiser daarmee andere weggebruikers aan gevaar heeft blootgesteld.
6. Ingevolge het zesde lid van artikel 10 van de Wpbr heeft verweerder de bevoegdheid om een verklaring van betrouwbaarheid in te trekken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de verklaring niet zou zijn afgegeven.
In tegenstelling tot hetgeen verweerder in het bestreden besluit op pagina 3, onder “Ad 2” overweegt, is verweerder niet verplicht om, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de verklaring niet zou zijn afgegeven, de verklaring van betrouwbaarheid in te trekken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7477). Er is bij deze beoordeling ruimte voor een belangenafweging. Gelet op het bestreden besluit onder “Toepassing hardheidsclausule” heeft verweerder dit onderkend. Verweerder heeft het (financieel) belang van eiser minder zwaarwegend geacht dan het algemeen belang dat is gediend met het voldoende betrouwbaar zijn van een betrokkene voor een functie als thans aan de orde. Verweerder heeft in redelijkheid een groter gewicht mogen toekennen aan het belang dat in de beveiligingsbranche alleen betrouwbaar personeel te werk wordt gesteld dan aan eisers belangen. Hoewel de rechtbank inziet dat de intrekking van de verklaring grote gevolgen voor eiser heeft, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de intrekking een voor eiser onevenredig nadeel zal meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Dat eiser de intrekking van de verklaring als bestraffing ervaart is invoelbaar, maar betekent niet dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.