ECLI:NL:RBGEL:2017:6082

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
C/05/295349 / HA ZA 15-727
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring op de Waal tussen opvarend en afvarend schip

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een aanvaring op de Waal tussen twee schepen: de Eiltank 20 en de Fidelitas. De rechtbank heeft op 1 november 2017 vonnis gewezen in een civiele procedure waarin Bamalité S.A. als eiseres in conventie en Eiltank Schiffahrt GmbH & Co. Chemietransport K.G. als gedaagde in conventie optraden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het opvarende schip, de Eiltank 20, niet heeft voldaan aan de verplichting om een geschikte weg vrij te laten voor het afvarende schip, de Fidelitas, zoals voorgeschreven in artikel 6.04 lid 1 van het Rijnvaartpolitiereglement (RPR). De rechtbank oordeelde dat Eiltank niet is geslaagd in het bewijs van overmacht of eigen schuld aan de zijde van Bamalité. De rechtbank concludeerde dat de Eiltank 20 volledig aansprakelijk is voor de schade aan de Fidelitas, terwijl Bamalité niet aansprakelijk is voor de schade aan de Eiltank 20. De schadeomvang werd vastgesteld op € 111.392,78, vermeerderd met wettelijke rente. Eiltank werd ook veroordeeld in de proceskosten van Bamalité, die in conventie op € 4.340,84 werden begroot. In reconventie werden de vorderingen van Eiltank afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/295349 / HA ZA 15-727
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Luxemburgs recht
BAMALITÉ S.A.,
gevestigd te Remich, Luxemburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.J. Langelaar te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
EILTANK SCHIFFAHRT GMBH & CO. CHEMIETRANSPORT K.G.,
gevestigd te 63739 Aschaffenburg, Duitsland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Partijen zullen hierna Bamalité en Eiltank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 december 2016
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 april 2017
  • de conclusie na getuigenverhoor met productie van Eiltank van 12 juli 2017
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van Bamalité van 6 september 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank aan Eiltank in verband met haar beroep op overmacht en/of eigen schuld aan de zijde van Bamalité opgedragen om te bewijzen dat de Eiltank (verder: de Eiltank 20) als gevolg van de manoeuvre van de Veerhaven V ongewild ‘opzij werd gezet’ en/of dat de inhaalmanoeuvre van de Fidelitas op de Spes Salutis onverantwoord was in de zin van artikel 6.09 RPR.
2.2.
Eiltank is niet geslaagd in dat bewijs.
2.3.
Eiltank heeft slechts één persoon als getuige voorgebracht. Schipper [naam 1] van de Eiltank 20 is overleden en Eiltank heeft in zijn plaats een andere binnenvaartschipper doen horen. Deze schipper, de heer [naam 2], is geen ooggetuige geweest van de aanvaring, maar heeft vanuit zijn ervaring als binnenvaartschipper een toelichting gegeven op de radarbeelden, waarvan bij zijn verhoor een filmfragment is afgespeeld. Het gaat om een filmfragment op een usb-stick, die door Eiltank in het geding is gebracht. Het fragment duurt ongeveer 5 minuten en op ongeveer 4 minuten is te zien dat de Eiltank 20 en de Fidelitas in aanvaring komen. Na zijn verhoor heeft [naam 2] nog een aanvullende verklaring op schrift gesteld, die door Eiltank bij haar conclusie na enquête in het geding is gebracht.
2.4.
[naam 2] baseert zijn visie op het gebeuren op de radarbeelden van de Eiltank 20 en op de in het proces-verbaal van de waterpolitie vermelde radarinstellingen van de Fidelitas (waarvan geen beelden in het geding zijn gebracht). Die radarbeelden van de Eiltank 20 waren ook al door de verbalisanten bekeken en daarvan had de verbalisant Brinkman foto’s en een relaas gemaakt, die deel uitmaken van het eerder overgelegde proces-verbaal van de waterpolitie. Mede op basis van deze beelden en dat relaas hebben de verbalisanten Broere en Kampschreur schipper [naam 1] als verdachte aangemerkt wegens overtreding van artikel 6.04 lid 1 RPR (zie het tussenvonnis onder 2.10 en 2.12).
Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de interpretatie van schipper [naam 2], indien en voor zover deze anders zou zijn, zwaarder zou moeten wegen dan die van de waterpolitie.
2.5.
Bovendien verklaart [naam 2] helemaal niet dat in zijn ogen sprake was van overmacht aan de zijde van de Eiltank 20. [naam 2] verklaart desgevraagd dat hij, als hij schipper van de Eiltank 20 was geweest, in die situatie anders zou hebben gehandeld. Dit duidt erop dat in zijn ogen een andere handelwijze mogelijk was, waarmee de aanvaring zou zijn voorkomen.
2.6.
[naam 2] verklaart dat hij ziet dat de Eiltank 20 kort voor de aanvaring, vermoedelijk door het schroefwater van de Veerhaven V, naar bakboord werd weggezet, maar uit de verklaring van [naam 2] volgt niet dat [naam 1] dit niet had kunnen voorkomen. Alles wijst erop dat [naam 1] van plan was om de Veerhaven V voorbij te lopen. De schippers [naam 3] van de Veerhaven V en [naam 4] van de Fidelitas hebben bij de politie verklaard dat zij die indruk hadden en uit de radarbeelden, de lezing van [naam 2] en ook de eerder overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 1] blijkt dat de Eiltank 20 sneller voer dan de Veerhaven V en op haar inliep. [naam 2] verklaart dat op 1 minuut 13 de afstand tussen beide ongeveer 300 meter moet zijn geweest en op 2 minuut 56 nog zo’n 90 à 100 meter. De Eiltank 20 zou dan in 103 seconden ongeveer 200 meter op de Veerhaven V zijn ingelopen, hetgeen duidt op een aanzienlijk snelheidsverschil. Omstreeks dat moment, op ongeveer 3 minuten en met minder dan 100 meter afstand tussen de beide schepen (dus minder dan een scheepslengte), is volgens [naam 2] te zien dat de Eiltank 20 eerst haar koers iets verlegt naar stuurboord, maar vervolgens weer naar bakboord gaat, volgens [naam 2] vermoedelijk ten gevolge van de forse bundel schroefwater die de kort voor haar naar stuurboord uitwijkende Veerhaven V produceerde.
2.7.
De rechtbank overweegt dat op zichzelf niet onaannemelijk is dat de Eiltank 20, of zij nu al bezig was met een inhaalmanoeuvre of niet, door het schroefwater van de Veerhaven V naar bakboord opzij is gezet en dat [naam 1] dit niet tijdig heeft kunnen corrigeren, maar dit moet dan zijn gebeurd omdat de Eiltank 20 inmiddels te dicht op de Veerhaven V zat. Indien de Eiltank 20 voldoende afstand zou hebben gehouden en tijdig - dit wil zeggen niet pas op het laatste moment - vaart zou hebben geminderd, zou zij, naar moet worden aangenomen, minder of geen last hebben gehad van dat schroefwater.
2.8.
De rechtbank overweegt dat Eiltank erop hamert dat [naam 4] van de Fidelitas al geruime tijd op zijn radarscherm de hem tegemoetkomende Eiltank 20 had moeten zien aankomen, maar als dat zo was, waarover hieronder meer, dan geldt dat [naam 1] van de Eiltank 20 van zijn kant ook de Fidelitas en de Spes Salutis al geruime tijd en van grote afstand had moeten zien aankomen. Op de getoonde radarbeelden van de Eiltank 20 komen de dan al naast elkaar varende Fidelitas en Spes Salutis reeds in zicht op 0 minuut 50 en op een afstand van (volgens [naam 2]) circa 1300 meter. Op dat beeld is, afgezien van de voor de Eiltank 20 varende Veerhaven V, ook het halverwege langs de verkeerde oever opvarende schip te zien, dat onbekend is gebleven. [naam 1] had moeten inzien dat hij de afvarende Fidelitas en Spes Salutis de nodige ruimte moest geven, dat het krap zou worden mede in verband met die onbekende opvaart aan bakboordzijde en dat hij naar stuurboord zou moeten uitwijken. Daartoe was hij verplicht op grond van het Rijnvaartpolitiereglement en dat was ook mogelijk, getuige het feit dat schipper [naam 3] van de voor hem varende Veerhaven V dat wel heeft gedaan en die schepen met voldoende tussenruimte (volgens [naam 4] 40 à 60 meter) heeft kunnen passeren. [naam 1] had zo nodig vaart moeten minderen en niet moeten blijven inlopen op de Veerhaven. Hij had in elk geval tijdig zijn koers naar stuurboord moeten verleggen en daarbij rekening moeten houden met de engte van de vaargeul, de drukke scheepvaart ter plaatse en de mogelijke hinder van de kort vóór hem varende Veerhaven V. Artikel 6.04 RPR is daar heel duidelijk in: het opvarend schip moet het afvarende schip een geschikte weg vrijlaten, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen.
2.9.
Eiltank komt dus geen beroep op overmacht toe.
2.10.
Ook eigen schuld aan de zijde van de Fidelitas is niet bewezen. De stelling dat de Fidelitas eigen schuld zou hebben is gebaseerd op de aanname dat de schipper van de Fidelitas onverantwoord heeft gehandeld door de Spes Salutis te gaan voorbijlopen op een moment waarop reeds op de radar zichtbaar was dat de Eiltank 20 hen tegemoetkwam en/of door die manoeuvre niet tijdig af te breken en terug te zakken achter de Spes Salutis. Hiervoor is niet genoeg bewijs geleverd.
2.11.
[naam 2] verklaart wel dat in zijn visie de schipper van de Fidelitas onvoldoende op zijn radar heeft gelet, deze aanvaring had moeten zien aankomen en dan de Spes Salutis niet had moeten gaan voorbijlopen, maar hierin kan de rechtbank [naam 2] niet volgen. De Fidelitas en de Spes Salutis komen immers ook pas bij de Eiltank 20 op het radarscherm als zij reeds naast elkaar varen. [naam 2] berekent dat de Fidelitas met de radar op het voorschip 200 meter meer zicht had dan de radar van de Eiltank 20, maar [naam 2] neemt in zijn bespiegelingen niet mee dat het snelheidsverschil tussen de Fidelitas en de Spes Salutis heel gering was en dat het voorbijlopen dus al veel eerder moet zijn ingezet.
2.12.
Verder weegt de mening van [naam 2] voor de rechtbank niet op tegen de eerder afgelegde verklaringen van de wél bij de aanvaring aanwezige schippers [naam 4] van de Fidelitas en in het bijzonder ook [naam 5] van de Spes Salutis. [naam 4] heeft verklaard dat hij de Eiltank 20 pas zag toen hij de Spes Salutis al voorbij was en langs de Veerhaven V kwam en ook [naam 5] heeft verklaard dat hij de Eiltank 20 pas zag toen de Fidelitas hem al bijna voorbij was. [naam 5] verklaart daarbij dat hij de Eiltank 20 ook niet op zijn radar had gezien. Bamalité heeft hiervoor een plausibele verklaring gegeven, te weten dat de echo van de Eiltank 20 vermoedelijk versmolten was met die van de kort voor haar varende Veerhaven V, een [naam 2] duwstel met vier bakken. Deze verklaring heeft Eiltank niet weerlegd, terwijl op haar de bewijslast rust.
2.13.
Voorts kan niet eraan voorbij worden gegaan dat het bredere duwstel Veerhaven V, dat vlak vóór de Eiltank 20 voer, de Fidelitas wél met voldoende tussenruimte heeft kunnen passeren. Als de Eiltank 20 achter de Veerhaven V was gebleven en de afvaart evenals de Veerhaven V meer ruimte had gegeven, waartoe zij verplicht was, was de aanvaring vermeden. Er is geen bewijs geleverd, waarom de schipper van de Fidelitas, indien hij de Eiltank 20 wél had zien aankomen, daarop niet mocht rekenen.
2.14.
De slotsom is dat Eiltank volledig aansprakelijk is voor de schade aan de Fidelitas en dat Bamalité niet aansprakelijk is voor de schade aan de Eiltank 20.
2.15.
Dan komt nu de schadeomvang aan de orde. De rechtbank heeft zich hierover nog niet uitgelaten in het tussenvonnis. Op de comparitie is vooral en lang gesproken over de toedracht en was er geen tijd meer voor de schadeomvang. In hun conclusies na enquête hebben partijen zich daar niet meer over uitgelaten. Dat is ook niet nodig. De rechtbank kan zonder nader debat beslissen.
2.16.
Bamalité heeft haar schade gesteld op € 132.076,60 en onderbouwd met (i) een expertiserapport van 10 februari 2012 van Petermann GmbH te Duisburg namens de belanghebbenden bij de Eiltank 20 en Doldrums B.V. Marine & Technical Surveyors te Rotterdam namens de belanghebbenden bij de Fidelitas (Petermann en Doldrums), (ii) facturen voor de expertisekosten en (iii) een berekening van de verlette tijdschade van ABS Advies- accountancy B.V. (ABS).
2.17.
Eiltank heeft in haar conclusie van antwoord de op tegenspraak vastgestelde cascoschade ten bedrage van € 42.596,00 erkend en de door dezelfde experts begrote aanvullende kosten ten bedrage van € 1.699,76 niet weersproken. Deze posten kunnen worden toegewezen.
2.18.
Eiltank heeft de expertisekosten ten bedrage van € 2.647,75 + € 1,998,61 slechts bestreden ten aanzien van de daarin begrepen btw. Dit verweer komt gegrond voor. Ondernemers kunnen de aan hen in rekening gebrachte omzetbelasting doorgaans in vooraftrek brengen bij de door hen af te dragen omzetbelasting.
De rechtbank zal slechts de netto bedragen, dus € 2.225,00 + € 1.679,50 = € 3.904,50, toewijzen.
2.19.
Eiltank heeft de verletschade ten bedrage van € 60.609,00 bestreden ten aanzien van het aantal dagen, door de rapporteur gesteld op 15. Dit verweer wordt verworpen. Volgens het rapport van ABS gaat het om het verlet tussen de aanvaring op 23 september 2009, de voltooiing van de reparatie in Zwijndrecht op 8 oktober 2009 en de eerste reis daarna op 10 oktober 2009. Dat de reparatie werd voltooid op 8 oktober 2009 blijkt ook uit het expertiserapport op tegenspraak van Petermann en Doldrums. De periode van woensdag 23 september 2009 tot en met donderdag 8 oktober 2009 bestreek reeds 15 dagen. Het doortellen tot 10 oktober heeft niet tot meer dagen geleid.
2.20.
Voorts heeft Eiltank tegengeworpen dat het motortankschip slechts licht beschadigd was, niet 15 dagen onbruikbaar was en ook zonder de tankduwbak geld had kunnen verdienen, eventueel met een gehuurde tankduwbak. Ook hieraan gaat de rechtbank voorbij. Het gaat om een beroep op de verplichting tot schadebeperking en Eiltank heeft hier de stelplicht en bewijslast. Aan die stelplicht heeft zij niet voldaan. Uit het expertiserapport op tegenspraak blijkt dat zowel het motorschip als de tankduwbak beschadigd waren en dat zij allebei zijn hersteld op de werf, waar zij ook allebei moesten blijven liggen tot in elk geval de tweede schadeopname op 4 oktober 2009. Het gaat dus hooguit om de laatste paar dagen, waarop het motorschip eventueel apart had kunnen worden ingezet voor een andere reis, maar het is niet realistisch om dat van Bamalité te eisen.
2.21.
Verder heeft Eiltank inzake de verletschade gesteld dat niet inzichtelijk is hoe Bamalité aan de cijfers komt, maar ook dit verweer beschouwt de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd. De exploitatiecijfers, waarop ABS zich baseert, zijn gespecificeerd in de bijlage. ABS neemt het gemiddelde van de drie maanden vóór de aanvaring en de drie maanden daarna, die veel lucratiever waren. Dit komt heel zuiver over.
2.22.
Voorts bestrijdt Eiltank de gevorderde wettelijke rente. Dit verweer is niet verder gemotiveerd dan met het argument: ‘met het oog op het vooromschreven verweer’. Dit is niet genoeg. Het is de rechtbank niet duidelijk wat Eiltank hiermee bedoelt.
2.23.
Ook betwist Eiltank de berekening van de wettelijke rente. Hier heeft zij wel een punt. De rente gaat pas lopen vanaf de data waarop de verschillende schades zijn geleden. De rechtbank zal de rente toekennen vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, die zijn overgelegd. Over de verletschade, de winstderving in de periode waarin het koppelverband uit de vaart was genomen, begint de rente te lopen vanaf 9 oktober 2009.
2.24.
Ten slotte bestrijdt Eiltank de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.583,52. De hoogte zou niet in verhouding staan tot de omvang van de gevoerde correspondentie. Op de comparitie heeft de advocaat van Bamalité medegedeeld dat hij hierover een fax had gestuurd aan de rechtbank. Die fax zit niet bij stukken. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Uit het tijdsverloop valt af te leiden dat langdurig tussen (de verzekeraars van) partijen is onderhandeld over een buitengerechtelijke oplossing. Het gevorderde bedrag van € 2.583,52 is in overeenstemming met de geldende regeling en kan zonder meer worden toegewezen.
2.25.
Eiltank zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bamalité worden in conventie begroot op € 77,84 voor het exploot van dagvaarding en € 4.263,00 voor salaris advocaat (3 x € 1.421,00), derhalve € 4.340,84 in totaal. In reconventie worden haar kosten begroot op € 2.131,50 (3x 0,5 x € 1.421,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Eiltank om aan Bamalité te betalen een bedrag van € 111.392,78 (éénhonderdelfduizend driehonderdtweeënnegentig euro en 78 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
  • het bedrag van € 60.609,00 met ingang van 9 oktober 2009
  • de bedragen van € 3.850,00, € 38.746,00, € 1.699,76, € 2.225,00 en € 1.679,50 met ingang van 30 dagen na de data van de onderliggende facturen,
  • het bedrag van € 2.583,52 met ingang van de dag van dagvaarding,
telkens tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Eiltank in de proceskosten, aan de zijde van Bamalité tot op heden begroot op € 4.340,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de derde dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Eiltank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 voor de conventie en de reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Eiltank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de derde dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt Eiltank in de proceskosten, aan de zijde van Bamalité tot op heden begroot op € 2.131,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de derde dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017.