ECLI:NL:RBGEL:2017:6091

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
C/05/326358 KG ZA 17-454
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verzekeringsrelatie door Achmea wegens opzettelijke benadeling en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de eiser, [eisende partij], een kort geding aangespannen tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van de beëindiging van zijn verzekeringsrelatie. De eiser had zijn voertuig verzekerd bij Achmea en claimde schade na een aanrijding op 7 november 2016. Achmea weigerde echter de schadevergoeding en beëindigde de verzekering, omdat zij meende dat de eiser opzettelijk had gelogen over de omstandigheden van de aanrijding. De eiser vorderde in kort geding dat Achmea zijn gegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister zou verwijderen, de beëindiging van de verzekering ongedaan zou maken en dat Achmea de schade zou vergoeden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de eiser voortvloeit uit zijn behoefte om auto’s te kunnen verzekeren, wat door de registratie van zijn gegevens in het Incidentenregister zou worden bemoeilijkt. De rechter concludeerde dat Achmea voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiser opzettelijk had benadeeld door onjuiste informatie te verstrekken over de schade aan zijn voertuig. Dit leidde tot de conclusie dat de beëindiging van de verzekering gerechtvaardigd was en dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Achmea.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/326358 / KG ZA 17-454 / 172/871
Vonnis in kort geding van 6 november 2017
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.M. Dezfouli te 's-Gravenhage,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2017 met producties 1 tot en met 6
  • de brief van Achmea van 19 oktober 2017 met producties 1 tot en met 14
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 23 oktober 2017
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft (onder andere) zijn [voertuig] met kenteken [XX-000-X] (hierna: het voertuig) verzekerd bij Achmea.
2.2.
Op de tussen partijen gesloten overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de Schadepolis (hierna: de Polisvoorwaarden) van toepassing.
De Polisvoorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
5. Wanneer mogen wij een verzekering stoppen zonder opzegtermijn?
U betaalt uw premie niet op tijd.
(…)
U of een verzekerde pleegt fraude.
 Wij mogen alle verzekeringen binnen de Schadepolis stoppen.
 (…)
 (…)
 (…)
 Wij mogen de fraude registreren.
- Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.
(…)
Begrippen
(…)
Fraude U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:
 Of om een vergoeding van ons te krijgen
 Of om een verzekering af te sluiten of te houden.
2.3.
Op 9 november 2016 heeft [eisende partij] met indiening van het Aanrijdingsformulier bij Achmea een vergoeding geclaimd voor schade aan de achterzijde van zijn voertuig, door APK Zoetermeer begroot op € 5.000,00, als gevolg van een aanrijding op 7 november 2016.
2.4.
In opdracht van Achmea heeft op 11 november 2016 een onderzoek aan het voertuig plaatsgevonden. Op 23 november 2016 is [eisende partij] door een toedrachtonderzoeker van Achmea gehoord. De resultaten zijn verwerkt in het Post-Crash Voertuig Diagnose rapport van 22 december 2016 (hierna: het rapport).
2.5.
Bij brief van 6 januari 2017 heeft Achmea aan [eisende partij] meegedeeld dat zij niet tot uitkering overgaat omdat uit haar onderzoek is gebleken dat [eisende partij] Achmea opzettelijk heeft misleid door niet eerlijk te verklaren over de omstandigheden rondom de aanrijding.
2.6.
Verder heeft Achmea in voormelde brief de verzekeringsovereenkomst met [eisende partij] per direct beëindigd en hem meegedeeld dat zijn gegevens voor de duur van acht jaar zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR).
2.7.
Achmea, aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars, is deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. In het
Protocol Incidentenwaar-schuwingssysteem Financiële Instellingen(hierna: het Protocol) zijn regels vastgelegd ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen de aangesloten (financiële) instellingen. In het Protocol is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

3Algemeen

3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister3.1.1. Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende
Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het
in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (...)
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern
Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een Verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.
(…)

4.Incidentenregister

4.1
Doel Incidentenregister4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere
Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren: “Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
 op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen
die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
 op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk
gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
 op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)
4.3
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister4.3.1 Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 3.1.1 Protocol wordt voldaan draagt de
Deelnemer zorg voor verwijdering van dit gegeven uit het Incidentenregister. De Deelnemer doet dit ook op basis van een gehonoreerd verzoek tot verwijdering van gegevens conform artikel 9.4 Protocol.
4.3.2
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na
opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan die opname in het Incidentenregister rechtvaardigt.
(…)

5.Extern Verwijzingsregister

5.1
Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1.
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door
de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de) Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder
a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij
de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat
Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
(…)
5.3
Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister5.3.1 Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 Protocol wordt voldaan draagt de
Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister. De Deelnemer doet dit ook naar aanleiding van een gehonoreerd verzoek tot verwijdering conform artikel 9.4 Protocol.
5.3.2
Verwijdering van Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister moet
plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan en opname in het Extern Verwijzingsregister conform artikel 5.2.1 Protocol heeft plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert samengevat - Achmea te veroordelen tot verwijdering van zijn gegevens uit het Incidentenregister en het EVR, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede Achmea te veroordelen om de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst ongedaan te maken en voor recht te verklaren dat de schade van [eisende partij] moet worden vergoed, een en ander met veroordeling van Achmea in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Achmea voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stelling van [eisende partij] dat het voor hem als eigenaar van een garage van groot belang is om auto’s te kunnen verzekeren, hetgeen door de registratie van zijn gegevens volgens hem niet langer mogelijk is.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure komt vast te staan dat Achmea heeft voldaan aan (I) de voorwaarden voor opname van de gegevens van [eisende partij] in het Incidentenregister en het EVR en (II) de voorwaarden voor beëindiging van de overeenkomst.
(zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2014:4259)
Gelet op het voorlopig karakter van de kort geding procedure past daarbij geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten en erkende of onweersproken stellingen of stellingen die voorshands aannemelijk zijn geworden.
(I) Opname gegevens in Incidentenregister en EVR
4.3.
Niet te ontkennen valt dat opname in het Incidentenregister en, met name, in het daaraan gekoppelde EVR, verstrekkende gevolgen kan hebben. Alle deelnemende instanties kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het Incidentenregister van een andere deelnemer waarna zij vervolgens nadere informatie kunnen opvragen omtrent de reden van opname. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het Incidentenregister is overgegaan maar ook andere deelnemers hun diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet hierop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de gronden van Achmea voor opname van de gegevens van [eisende partij] in deze registers. Opname in het Incidentenregister en het EVR kan alleen indien dit in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en het Protocol, zoals hier overigens onbestreden is. Verder dient bij opname in het EVR volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van opzettelijke benadeling van de verzekeraar.
4.4.
De voorzieningenrechter acht het voorshands aannemelijk dat van een dergelijke opzettelijke benadeling van Achmea sprake is en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Niet vast staat welke schade [eisende partij] precies van Achmea heeft geclaimd.
In de dagvaarding stelt [eisende partij] dat door de aanrijding op 7 november 2016 schade is ontstaan aan de versnellingsbak, de achteruitrijcamera en de (uitklapbare) achterspoiler van zijn voertuig. In het door [eisende partij] ingevulde Aanrijdingsformulier van 9 november 2016 is vermeld dat de schade aan de achterzijde van de auto door APK Zoetermeer, overigens de onderneming van [eisende partij] zelf, wordt geschat op € 5.000,00. Ter zitting is namens [eisende partij] echter erkend dat door de aanrijding géén schade is ontstaan aan de versnellingsbak en dat met de term achterspoiler in de dagvaarding de bumper wordt bedoeld nu op de overgelegde foto’s geen schade zichtbaar is aan de achterklep met spoiler. Ook is namens [eisende partij] ter zitting verklaard dat schade aan het regelsysteem niet het gevolg was van de aanrijding maar wel de schade aan de zekeringen die het regelsysteem aansturen. Nu uit het rapport van 22 december 2016 volgt dat [eisende partij] op 11 november 2016 tegenover de schade-inspecteur heeft verklaard dat de achterzijde van zijn Audi beschadigd raakte en verder de multitronic van de automatische versnellingsbak, de achteruitrijcamera en de uitklapbare achterspoiler van zijn voertuig defect zijn geraakt, hetgeen namens [eisende partij] dus ter zitting deels is ingetrokken, is voorshands reeds hiermee voldoende aannemelijk geworden dat [eisende partij] vergoeding heeft geclaimd voor schade die er niet was of in elk geval niet het gevolg was van de aanrijding.
4.6.
Voor zover [eisende partij] vergoeding heeft geclaimd voor schade aan de elektronica (zekeringen) van de achteruitrijcamera en de achterspoiler als gevolg van de aanrijding, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
4.7.
In het rapport van 22 december 2016 zijn zeer sterke aanwijzingen te vinden dat na de aanrijding met de zekeringen van de achteruitrijcamera en de achterspoiler in de achterklep is geknoeid. In het kader van het onderzoek van Achmea is de voertuigelektronica op 11 november 2016 uitgelezen. Daaruit blijkt dat op 7 november 2016 omstreeks 16.28 uur, ongeveer een uur na de aanrijding, een storing in de airco-regeleenheid is opgeslagen bij een kilometerstand van 139.878. Verder zijn drie storingen uitgelezen in respectievelijk het regelapparaat voor de achterspoilerverstelling, het regelapparaat voor het schuifdak en het regelapparaat voor de achteruitrijcamera, opgeslagen op 8 november 2016 tussen 17.03 uur en 17.27 uur bij een kilometerstand van 140.036. Opvallend is dat deze drie bijkomende storingen niet op hetzelfde tijdstip zijn ingetreden, maar kort na elkaar, hetgeen lijkt te duiden op verschillende oorzaken c.q. handelingen. Maar wat in elk geval niet klopt is dat tussen de aanrijding en opslag van de storing in de airco-regeleenheid kort na die aanrijding en de opslag van deze drie bijkomende storingen 158 km met het voertuig moet zijn gereden. [eisende partij] heeft op 23 november 2016 tegenover een toedrachtonderzoeker van Achmea immers verklaard dat hij op 8 november 2016 omstreeks 17.20 uur weer voor het eerst sinds de aanrijding in het voertuig heeft gereden en dat hij toen naar eigen zeggen de storingen ontdekte. Hoewel [eisende partij] in de dagvaarding stelt dat hij na ontvangst van het rapport navraag heeft gedaan en dat hem eerst toen is gebleken dat zijn broer zonder zijn medeweten gebruik heeft gemaakt van het voertuig, acht de voorzieningenrechter dit niet geloofwaardig. [eisende partij] heeft immers tegenover de eerder genoemde toedrachtonderzoeker ook verklaard dat alleen hij de beschikking heeft over de sleutel van het voertuig.
4.8.
Verder zijn bij het namens Achmea uitgevoerde onderzoek op 11 november 2016 in de achterklep twee afwijkende en defecte zekeringen aangetroffen. [eisende partij] verklaart dat hij het voertuig op 10 november 2016 bij [Bedrijf A] te Den Haag heeft laten uitlezen nadat hij 8 november 2016 de storingen ontdekte. Uit een overgelegde verklaring van [de heer A] van [Bedrijf A] blijkt, zo stelt [eisende partij] , dat [de heer A] die dag, zonder medeweten van [eisende partij] , twee zekeringen zou hebben vervangen. De voorzieningenrechter acht dit niet aannemelijk. Uit de overgelegde werkbon van [Bedrijf A] blijkt immers dat het voertuig voor € 65,00 is uitgelezen en niet dat naast dit uitlezen ook twee zekeringen zijn vervangen. Hiervoor zijn ook geen kosten in rekening gebracht. Bovendien acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat een erkende [auto] dealer zoals [Bedrijf A] twee afwijkende zekeringen plaatst die ook nog, zo bleek 11 november 2016, defect zijn. Mede gelet op het feit dat uit het rapport van 22 december 2016 blijkt dat [eisende partij] de twee defecte en afwijkende zekeringen behorend bij de uitklapbare achterspoiler en de achteruitrijcamera op 11 november 2016 binnen een half uur na het eerste onderzoek door Achmea op 11 november 2016, niet wetend dat de schade-inspecteur terug zou komen, zèlf heeft vervangen waarna de achteruitrijcamera volgens [eisende partij] weer functioneerde, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat er voor Achmea zeer sterke aanwijzingen zijn dat er na de aanrijding met de zekeringen is geknoeid en dat Achmea is misleid.
4.9.
Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat [eisende partij] Achmea ten aanzien van de aanrijding en de daardoor ontstane schade onjuist heeft voorgelicht om zodoende een hoger schadebedrag uitgekeerd te krijgen. Daarmee is voorshands aannemelijk dat Achmea in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat de feiten ernstig genoeg zijn om in het Incidentenregister en het EVR te worden opgenomen zodat aan de voorwaarden voor registratie is voldaan. Er zijn in onderhavige procedure in ieder geval onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat opname in, met name het EVR niet proportioneel zou zijn.
(II) Beëindiging van de verzekeringsovereenkomst
4.10.
Voorop staat dat de relatie tussen een financiële instelling en een cliënt (mede) een vertrouwensrelatie betreft. De verzekeringsovereenkomst is voor de duur van een jaar aangegaan en wordt telkens automatisch met een jaar verlengd maar Achmea meent dat zij gerechtigd is deze overeenkomst op grond van artikel 5 van de Polisvoorwaarden en artikel 7:940 lid 3 BW tussentijds op te zeggen. Daarbij voert zij aan dat [eisende partij] bij het aanvragen van een uitkering niet de waarheid heeft verteld en frauduleus heeft gehandeld waardoor zij kennelijk het vertrouwen in [eisende partij] is verloren. [eisende partij] stelt dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het vertrouwen tussen hem en Achmea is geschaad omdat uit niets blijkt dat hij met opzet heeft getracht Achmea te misleiden. Hij was van bepaalde feiten en omstandigheden gewoonweg niet op de hoogte, aldus [eisende partij] .
4.11.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, heeft Achmea in onderhavig kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat [eisende partij] Achmea heeft misleid en dat aan de vereisten van artikel 5 van het Protocol en van artikel 7:940 lid 3 BW is voldaan. De vordering van [eisende partij] tot ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst wordt dan ook afgewezen.
4.12.
De gevorderde verklaring voor recht dat Achmea de schade van [eisende partij] moet vergoeden kan niet worden toegewezen. Een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt is naar haar aard niet voorlopig en hoort daarom niet thuis in een kort geding. De vaststelling van een rechtstoestand is voorbehouden aan de bodemrechter.
4.13.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.
Coll: PM