2.9.Ter beantwoording van de vraag of conform de medisch professionele standaard door huisarts [gedaagde partij] is gehandeld hebben [eisende partij] en [gedaagde partij] c.s. in gezamenlijk overleg als deskundige benoemd dr. P.M. Ram, huisarts i.r. – universitair hoofddocent Universiteit Maastricht (hierna: Ram). Ram heeft op 10 februari 2016 gerapporteerd. In zijn rapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“
Conclusie t.a.v. het verhoogde risico op trombo-embolie bij [eisende partij]
M.i. is het risico op trombo-embolie bij paroxismaal atriumfibrilleren bij [eisende partij] ongeveer vijf maal zo hoog als patiënten zonder atriumfibrilleren. Dat betreft dan vooral het risico op een ischemisch CVA (bijlage B). (…) Dat verhoogde risico dient in de werkhypothese meegewogen te worden.
(…)
Vraag 1
Heeft de betrokken huisarts naar uw oordeel gehandeld zoals van een redelijk bekwaam huisarts verwacht mag worden of is er op enig moment sprake geweest van verwijtbaar, onzorgvuldig, onkundig dan wel nalatig medisch handelen?
Antwoord
Op basis van alle voorliggende documentenstel ik vast dat huisarts [gedaagde partij] in betreffend consult op 05-07-2010
nietgehandeld heeft zoals van een redelijk bekwaam huisarts verwacht mag worden. De risico-inschatting, anamnese en het lichamelijk onderzoek zijn m.i. niet volledig. Het klinisch redeneren c.q. haar evaluatie (...) is m.i. niet zorgvuldig genoeg met consequenties daarvan in haar beleid.
(…)
Vervolg vraag 2
Waarin heeft de huisarts onzorgvuldig gehandeld en hoe had zij wel moeten handelen?
(…)
Subjectief
De anamnese is m.i. bijna volledig maar essentiële vragen om te differentiëren tussen migraine, hyperventilatie en een TIA ontbreken.
(…)
M.i. handelt de huisarts zorgvuldig als zij minimaal de alarmsymptomen eerst uitvraagt, zeker die symptomen die direct van invloed zijn op het beleid op dat moment. Daarnaast besteedt de huisarts in de anamnese aandacht aan de voorgeschiedenis (hypertensie en atriumfibrilleren) als deze een relatie zou kunnen hebben met de actuele klacht. En dat is in deze casus het geval.
M.i. heeft de huisarts de alarmsymptomen grotendeels uitgevraagd, maar mij is niet duidelijk of zij nu concludeert dat de hoofdpijn acuut is ontstaan. Zij beschikte over de voorgeschiedenis t.a.v. CVRM. Het wordt mij niet duidelijk in welke mate zij bij het uitvragen van de klachten de dag ervoor getracht heeft om m.b.v. de anamnese te differentiëren tussen de waarschijnlijkheid van een migraine aanval en de mogelijkheid van een TIA. Gezien de verhoogde kans op trombo-embolie (…) had zij dat m.i. wel moeten doen.
Objectief
Het lichamelijk onderzoek is m.i. onvolledig. (…)
Gegeven de verhoogde kans op een trombo-embolie (PAF met hypertensie) dient m.i. gezien de ingangsklachten een TIA of CVA uitgesloten c.q. aannemelijk gemaakt te worden.(…) De praktijkhouder stelt dat mevrouw [gedaagde partij] wel degelijk een Fast test heeft afgenomen (…). Dat is gedeeltelijk gebeurd. (…)
Evaluatie
De evaluatie is m.i. onvolledig.(…)
Conclusie evaluatie: gezien de voorgeschiedenis, de ingangsklachten en het verhoogd risico op trombo-embolie had de huisarts een TIA niet uitgesloten moeten achten. Daarnaast is gezien de beperkingen in het lichamelijk onderzoek niet met zekerheid vast te stellen of een CVA uitgesloten was. Migraine is evenzeer een mogelijke diagnose, maar de voorgeschiedenis (slechts een hoofdpijnaanval die goed op anti migraine medicatie heeft gereageerd) en de onzekerheid over het acuut en tegelijkertijd ontstaan van de klachten versus het beeld van een aura gevolgd door hoofdpijn geven onvoldoende houvast om deze diagnose waarschijnlijker te vinden dan een TIA of een CVA, er vanuit gaande dat een hartinfarct was uitgesloten (ECG)(…).
Plan(…)
Omdat migraine m.i. niet de enige werkhypothese was, dringt de vraag zich op welk beleid bij andere werkhypothese adequaat zou zijn geweest. Er is dan een aantal opties mogelijk.
a. a) In het geval dat het neurologisch onderzoek en de bloeddrukmeting geen afwijkingen aan het licht hadden gebracht, had de huisarts alleen op basis van de anamnese haar beleid moeten instellen. In dat geval ging het om een verhoogde kans op het ontwikkelen van een TIA c.q. CVA. De huisarts had m.i. dan moeten checken of dat risico conform de NHG standaard atriumfibrilleren (2004) was verminderd door een adequaat
voorschriften
gebruikvan Ascal. (…). In bijlage (...) onderbouwt de huisarts waarom zij is uitgegaan van het voorschrift van een Ascal brisper 100 mg / dag. Gezien de onderbouwing vind ik dat passen bij het functioneren van een redelijk bekwaam huisarts onder soortgelijke omstandigheden.
b) Gezien de verschillende mogelijkheden in de differentiaal diagnose, de onzekerheid t.a.v. de diagnose migraine (gefaseerd verloop was niet eenduidig), het verhoogde risico op TIA c.q. CVA en de leeftijd (…) had de huisarts m.i. met de neuroloog moeten overleggen over verdere diagnostiek door de neuroloog of om advies moeten vragen of afwachten in dit geval verantwoord was. De neuroloog had op zijn beurt zo nodig met de cardioloog kunnen overleggen.
c) In het geval van een TIA (….) had de huisarts in ieder geval moeten verwijzen, of (al dan niet in overleg) zelf de patiënt moeten instellen op antistolling m.b.v. een coumarinederivaat (…).
d) In bijlage R1, pagina 16, stelt de huisarts dat zij bij patiënten bij een werkdiagnose TIA in 2010 naar de TIA-poli had moeten verwijzen. De feitelijke regeling vanuit de neurologen was dan dat de patiënt binnen 1 week werd opgeroepen. (…) Als er een (maximale) wachttijd van 7 dagen geweest zou zijn, dan had de huisarts zich m.i. moeten vergewissen van een adequaat gebruik van de Ascal.
e) In het geval van een CVA (op basis van anamnese en afwijkingen bij het neurologisch onderzoek) had de huisarts moeten overleggen met de neuroloog. (…)
f) (…)
g) Als de huisarts na alarmsymptomen uitgesloten te hebben de diagnose migraine accompagnée stelt, dan dient gezien het risicoprofiel van [eisende partij] een specifiek
vangnetin het beleid te worden meegegeven. (…)
Conclusie/ samenvatting antwoord vraag 2 en 3
Op basis van het voorliggend dossier, de aanvullende anamnese en de genoemde richtlijnen is migraine een van de mogelijke diagnose, maar niet de enige. Gezien de verhoogde kans op een TIA of CVA (…) had de huisarts zorgvuldiger moeten handelen (anamnese, onderzoek, evaluatie en beleid). De diagnose migraine accompagnée is een diagnose na uitsluiting van andere mogelijke (alarmerende) oorzaken. Dat laatste is m.i. niet zorgvuldig genoeg gebeurd.
Zowel de aard der klachten als de voorgeschiedenis (atriumfibrilleren en hypertensie) waren m.i. een reden tot een uitgebreidere differentiaal diagnose met zoals beschreven de nodige consequenties voor het beleid.
(…)
Vraag 4
Indien u meent dat er sprake is geweest van verwijtbaar medisch handelen kunt u dan, zo specifiek mogelijk, aangeven wat hiervan naar uw oordeel de eventueel nadelige gevolgen zijn of zijn geweest voor betrokkene?
Antwoord
Op basis van het voorliggend dossier, de brief van [eisende partij] (…) en de aanvullende informatie van de huisarts (…) is niet met zekerheid vast te stellen of er sprake is geweest van een TIA dan wel een CVA. Er kan sprake geweest zijn van migraine (dat is niet zeker) en in dat geval zijn er geen nadelige gevolgen geweest, omdat [eisende partij] gegeven die diagnose adequaat is behandeld door de huisarts.
M.b.t. de antitrombotische behandeling met salicylzuur rijst de vraag of een ophoging van de dosering (…) het uiteindelijke CVA van 8 juli had kunnen voorkomen. (…)
Als de huisarts op basis van de anamnese had vastgesteld dat er sprake was geweest van een TIA gegeven de criteria daarvoor in bijlage 8, dan was een directe antistolling behandeling met coumarinederivaten geïndiceerd (…).
Belangrijk is en blijft dat antistolling een CVA niet voorkomt, maar de kans daarop verkleint.
(…)
Op basis van de voorliggende reactie van de huisarts komt ik tot de volgende conclusie: als de huisarts TIA in haar werkdiagnose niet uitgesloten had geacht, dan had zij er naar moeten handelen gezien de vergaande consequenties van het beleid. Zij had dan eerst een CVA moeten uitsluiten met een neurologisch onderzoek conform de richtlijnen. Dat is deels gebeurd, maar niet volledig. Mede daardoor is het onzeker of een CVA uitgesloten was. Stel dat een CVA wel was uitgesloten (volgens de richtlijnen) dan had zij conform de werkafspraken tussen huisartsen en neurologen patiënte aangemeld bij de TIA poli. Gegeven de mogelijke wachttijd had zij zich er minimaal van moeten vergewissen of patiënte de voorgeschreven Ascal adequaat gebruikte. Een eventuele therapie-ontrouw is patiënten niet aan te rekenen als zowel de cardioloog als de praktijkhouder een lagere frequentie van gebruik van de Ascal akkoord had bevonden. De consequentie zou dan geweest zijn dat de kans op een CVA was verkleind (de mate waarin is niet exact door mij vast te stellen), zonder de garantie dat deze zou zijn voorkomen.
Volgens de NHG standaard TIA had de huisarts in ieder geval moeten verwijzen, of (al dan niet in overleg) zelf de patiënt moeten instellen op antistolling m.b.v. een coumarinederivaat (…). De standaard spreekt zich niet uit over de termijn waarbinnen dat zou moeten. Als de huisarts patiënt naar de TIA poli had verwezen, dan was de kans op betere preventie door de neuroloog niet zeker gesteld, gezien de afspraak dat patiënten dan “binnen een week opgeroepen zou worden”.
Deze vraag zou voorgelegd kunnen worden aan een specialist, maar ik vrees dat op individueel niveau geen exacte kansberekening te maken is.
Vraag 5
Indien u meent dat er ten gevolge van verwijtbaar medisch handelen sprake is van blijvende invaliditeit kunt u dan aangeven op welk percentage u deze invaliditeit schat, een gezond persoon stellend op 100 % en rekening houdend met de normale van de AMA (5e editie)?
Antwoord
Dat is gezien mijn conclusie op vraag 4 door mij niet te beantwoorden. Het gevolg van het verwijtbaar handelen is door mij niet met zekerheid vast te stellen.
(…)”.