ECLI:NL:RBGEL:2017:6369

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
05/880116-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door een militair in Eindhoven tijdens een vechtpartij

Op 11 december 2017 heeft de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland een 26-jarige militair uit Leeuwarden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur wegens poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 oktober 2015 in Eindhoven, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij in een café. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een bierglas en een fles geslagen, wat resulteerde in verwondingen aan het hoofd van het slachtoffer. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die zwaar lichamelijk letsel konden veroorzaken, maar heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit van zware mishandeling niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, is wel bewezen verklaard. De militaire kamer heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft geen relevante justitiële documentatie en het feit is inmiddels oud. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de militaire kamer heeft in plaats daarvan een werkstraf opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880116-16
Datum uitspraak : 11 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2017 en
27 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 in de gemeente Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond (op de linkerzijde van de bovenkant van het hoofd) en/of diverse snijwonden aan (de bovenzijde van de linker) oorschelp, en/of duizelingen en/of zicht belemmerende ruis en/of vlekken en/of rechter aangezichtsklachten en/of concentratieproblemen en/of psychische klachten en/of klachten aan de rechterhand en/of –arm heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
  • met een (bier)glas, althans een hard en/of glazen voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of een (bier)glas op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] kapot te slaan en/of te stoten en/of
  • met een (bier)fles, althans een hard en/of glazen voorwerp, op/tegen (de rechterzijde van) het hoofd te slaan en/of te stompen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 in de gemeente Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • die [slachtoffer 1] met een (bier)glas, althans een hard en/of glazen voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of een (bier)glas op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] kapot heeft geslagen en/of gestoten en/of
  • die [slachtoffer 1] met een (bier)fles, althans een hard en/of glazen voorwerp, op/tegen (de rechterzijde van) het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 8 op 9 oktober 2015 bevond verdachte zich in [naam cafe] in Eindhoven. Daar bevond zich ook aangever [slachtoffer 1] . Op een gegeven moment is een vechtpartij uitgebroken. Tijdens die vechtpartij is [slachtoffer 1] met een bierglas tegen het hoofd geraakt, waarbij dat glas brak. Ook is [slachtoffer 1] met een bierfles geslagen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Zij voert daartoe aan dat verdachte zich slechts een weg wilde banen uit de vechtpartij, waarbij hij om zich heen maaide met het glas. Indien verdachte daarbij aangever met het glas heeft geraakt, was zijn opzet in ieder geval niet gericht op het toebrengen van letsel. Voorts stelt de verdediging dat er geen bewijs is dat verdachte met de fles heeft geslagen.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever heeft het volgende verklaard:
Om hem heen brak ruzie uit. Hij zag een jongen met kracht met zijn hand in de richting van de linkerzijde van zijn hoofd bewegen. Hij zag dat de jongen in die hand een bierglas hield. Hij zag kort het gezicht van de jongen. Het was een jongen met normaal postuur en rossig haar. Hij voelde een doffe klap van het glas op zijn hoofd en voelde dat het glas kapot klapte. De plek waar hij was geraakt voelde hij meteen verdoven en de plek voelde warm aan. Aangever verloor zijn evenwicht en kwam tegen een statafel aan te leunen. Hij zag toen dat iemand een Desperados-fles van de tafel pakte en voelde meteen daarna een heel harde klap tegen de rechterzijde van zijn hoofd. Hij voelde dat er iets langwerpigs tegen zijn hoofd werd geslagen. Zijn gezicht zwol meteen op en hij voelde pijn. [3]
Op de dag van de vechtpartij, in de middag, heeft verdachte aangever opgebeld onder de valse naam [naam] . [4]
Dit gesprek is opgenomen door de moeder van aangever en uitgeluisterd door de Koninklijke Marechaussee. Het eerste gedeelte van het gesprek verliep als volgt, waarbij met B (beller) wordt gedoeld op verdachte en met O (ontvanger) aangever is bedoeld [5] :
Op 00:00 start audiobestand.
Op 00:01 zegt B: Heb jij euh gisteren nog gestapt in Eindhoven?
Op 00: 03 zegt O:Ja, dat was ik ja.
Op 00: 04 zegt B: Ja oké.
Op 00:05 zegt B:Ik heb jouw nummer doorgekregen van een collega van mij.
Op 00: 07 zegt O: Ja.
Op 00: 08 zegt B: En euh.
Op 00:10 zegt B:Ja, we hebben gestaan in een vechtpartij ofzo?
Op 00:12 zegt O:Ja, ik ben in ieder geval euh met een fles.
Op 00: 15 zegt B: Je hebt iets met je hoofd ofzo?
Op 00:17 zegt O: Sorry?
Op 00:18 zegt B:Je hebt iets met je hoofd ofzo?
Op 00:20 zegt, O: Ik heb euh acht hechtingen in mijn hoofd zes in mijn oor en
mijn kaak is dik en euh. Dus ja.
Op 00:27 zegt B: Dat is euh heel kut.
Op 00:29 zegt O:Ja ik was met euh in ieder geval met glas of met een fles van
de zijkant op me hoofd geslagen ja.
Op 00:35 zegt B: Ja
Op 00:38 zegt O:Maar dan neem ik aan dat jij dan dat was want ik had iemand
een berichtje gestuurd.
Op 00:42 zegt B:Ja, inderdaad euh. Ik heb wel een glas in mijn hand gehad. Ik
heb mijn hele hand ook open.
Op 00:47 zegt O: Ja, ja, maar.
Op 00:48 zegt B:Ik heb wel geslagen maar ik heb het glas nog in mijn hand
weet je wel en daardoor komt dat, snap je?
Aangever heeft verklaard dat hij dezelfde dag een app-bericht heeft ontvangen van aangever met het verzoek een foto van zijn wonden te sturen. Op de profielfoto van de WhatsApp van verdachte herkende aangever verdachte als de jongen die hem met het glas had geslagen. Hij had de foto ook laten zien aan vrienden die getuige waren geweest van het incident en die hadden aangever ook herkend als de dader. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat een jongen aangever met een glas in zijn gezicht sloeg en dat de jongen die aangever ook met het glas had geslagen een fles Desperados van een hangtafel pakte en aangever daarmee nog een keer op zijn hoofd had geslagen. Aangever had hem een paar avonden later een foto laten zien en [getuige 1] zag meteen dat dit de jongen betrof die aangever had geslagen met een glas en een fles. Hij heeft de jongen op de foto voor 100% herkend als de jongen die aangever heeft geslagen. [7]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat er een grote groep aan het vechten was. Eén van de jongens sloeg aangever met een glas in het gezicht. Getuige hoorde het glas kapot gaan. De jongen sloeg meteen hierna aangever met een ‘desperado glas’ tegen het hoofd. Die jongen had rossig/rood kort haar en was ongeveer 1,90 lang. [8]
De militaire kamer gaat ervan uit dat getuige [getuige 2] met een ‘desperado glas’ een bierflesje bedoelt van het merk Desperados, gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] .
Uit bovenstaand telefoongesprek volgt naar het oordeel van de militaire kamer dat verdachte heeft erkend dat hij aangever met een glas in de hand geslagen heeft. Dit wordt bevestigd door aangever en door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Uit de getuigenverklaringen van laatstgenoemden volgt bovendien dat dezelfde jongen die met het glas sloeg, daarna een Desperados fles van een hangtafel pakte en aangever daarmee tegen het hoofd sloeg. Voorts heeft zowel aangever als [getuige 1] verdachte herkend als de persoon die aangever heeft mishandeld.
Gelet op die verklaringen en de inhoud van het telefoongesprek heeft de militaire kamer de overtuiging dat verdachte opzettelijk aangever zowel met een glas als met een fles heeft geslagen.
De militaire kamer ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het letsel van aangever moet worden aangemerkt en derhalve hoe dit feit te kwalificeren is. Zij overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring van de huisarts, gedateerd 20 oktober 2015, waarin wordt vermeld dat aangever een hoofd- en oorwond heeft opgelopen. Uit de aangifte en de bijgevoegde foto’s leidt de militaire kamer af dat ook sprake is van snijwonden en bloedverlies. [9]
Voorts bevindt zich in het dossier een aanvraagformulier medische informatie, gedateerd 15 maart 2017, waarin staat vermeld dat aangever last heeft van glasvochttroebelingen. Daarnaast bevindt zich in het dossier een aanvraagformulier medische informatie d.d. 20 februari 2017, met als bijlagen brieven van de afdeling Neurologie van het Catharinaziekenhuis te Eindhoven van 15 april 2016, 18 mei 2016 en 17 december 2016. In die brieven worden weliswaar (neurologische) klachten sedert ongeveer 6 maanden (derhalve oktober/november 2015) beschreven, maar zowel uit de beschreven anamnese als uit het neurologisch onderzoek volgt niet meer dan dat er geen andere afwijkingen zijn dan ‘floaters’ voor de ogen en een dof gevoel in het rechter deel van het gelaat en in de rechterarm. In zijn laatste brief schrijft de neuroloog als conclusie “onduidelijk; etiologie?”, waaruit de militaire kamer afleidt dat de neuroloog niet weet wat er aan de hand is met aangever en evenmin een oorzaak voor de vermelde klachten kan aangeven. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom onvoldoende vast te stellen wat de gevolgen van het handelen door verdachte zijn geweest voor aangever. De militaire kamer acht daarom het primair ten laste gelegde ‘zwaar lichamelijk letsel’ niet bewezen. Verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de militaire kamer is er echter wel sprake van poging tot zware mishandeling. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met kracht slaan met een (breekbaar) glas en een fles tegen iemands hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale functies, zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken. De militaire kamer acht daarom het subsidiair ten laste gelegde bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Subsidiair
hij op
of omstreeks9 oktober 2015 in de gemeente Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • die [slachtoffer 1] met een (bier)glas, althans een hard en/of glazen voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/ofeen
    (bier
    )glas
    op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] kapot heeft geslagen
    en/of gestotenen
    /of
  • die [slachtoffer 1] met een
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair:
Poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in geval van strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat het een oud feit betreft en dat verdachte berouw heeft getoond.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 oktober 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland gedateerd 31 oktober 2017
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een ander, die hij niet kende, tijdens een vechtpartij in een café met een glas en een fles tegen het hoofd geslagen. Het glas is hierbij gebroken en het slachtoffer raakte gewond aan zijn hoofd. Dit is een ernstig feit. Hoewel verdachte moet hebben geweten dat het glas tegen het hoofd van het slachtoffer kapot was geslagen, heeft dit hem er niet van weerhouden om ook nog met een bierfles te slaan. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer niet veel ernstiger gewond is geraakt. Dergelijk uitgaansgeweld draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en met name in het uitgaansleven. Daarbij lijkt het slachtoffer geen enkele aanleiding te hebben gegeven voor dit geweld tegen hem. Naar het oordeel van de militaire kamer is voor dit feit een forse werkstraf op zijn plaats. Deze werkstraf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie nu de militaire kamer het primair ten laste gelegde niet bewezen acht. De militaire kamer heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf ermee rekening gehouden dat het een oud feit betreft en dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft.
De verdediging heeft de militaire kamer (voorwaardelijk) verzocht in het vonnis op te nemen dat geen sprake is van een incident dat zou moeten leiden tot het ontslag van verdachte. De militaire kamer zal niet voldoen aan dit verzoek en overweegt daartoe als volgt.
De militaire kamer oordeelt in de onderhavige zaak als strafrechter over het door de officier van justitie aanhangig gemaakte rechtsgeding dat betrekking heeft op een strafzaak. Dit betekent dat de vraag of verdachte al dan niet in aanmerking zou (moeten) komen voor ontslag uit de militaire dienst niet aan de militaire kamer is voorgelegd. Anders gezegd, de militaire kamer is hiertoe niet bevoegd. De militaire kamer, die als strafrechter rekening pleegt te houden met alle relevante persoonlijke omstandigheden van een verdachte, heeft in het verleden meermalen in strafvonnissen een (strafmaat)overweging gewijd aan de mogelijkheid dat ontslag voor een verdachte militair dreigt. Maar dergelijke overwegingen vonden hun oorsprong in de redelijk goed voorspelbare wijze waarop door Defensie uitvoering werd gegeven aan het zogenaamde VGB-beleid, welk beleid in belangrijke mate bepalend was voor de vraag of een veroordeelde militair wel of niet voor ontslag in aanmerking kwam. Het is de militaire kamer ambtshalve bekend dat, sinds de beslissing van 30 maart 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:860), bij de uitvoering van dit VGB-beleid meer omstandigheden dienen te worden meegewogen dan voorheen. Hierdoor is de mogelijkheid van ontslag in zijn algemeenheid minder voorspelbaar geworden. Door deze ontwikkelingen ten aanzien van het VGB-beleid kan de militaire kamer inmiddels niet langer met voldoende mate van waarschijnlijkheid de kans op toekomstig ontslag voor een veroordeelde militair inschatten, zodat hiervoor in de strafmaatoverwegingen geen plaats meer is.
Ten overvloede overweegt de militaire kamer wel dat zij in de onderhavige strafzaak heeft kennis genomen van diverse bescheiden waaruit kan worden herleid dat verdachte een zeer goede staat van dienst als militair heeft.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.496,32.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de causaliteit van de neurologische klachten, acht de gevorderde reiskosten te hoog en acht een bedrag van € 1.500,- aan smartengeld redelijk. Voor het overige heeft de verdediging de vordering niet betwist.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden.
Ten aanzien van de hoogte van de schade oordeelt de militaire kamer als volgt.
De beschadigde kleding en schoenen zijn niet weersproken en voldoende onderbouwd. De militaire kamer zal deze kosten toewijzen.
Ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen overweegt de militaire kamer dat zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen bevinden dat er een causaal verband bestaat tussen de neurologische klachten van de benadeelde partij en de gevolgen daarvan voor zijn werk enerzijds en het op hem uitgeoefende geweld anderzijds. De militaire kamer acht de door de benadeelde partij overgelegde brief van een verzekeringsarts, die de klachten van de benadeelde partij heeft beoordeeld door middel van de inhoud van het strafdossier, daarvoor niet voldoende. Dat deze gestelde arbeidsproblemen een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit staat daarom niet vast. Dit betekent dat ook de reiskosten en niet verzekerde medische kosten die door de benadeelde partij in 2017 zijn gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen. De militaire kamer zal de benadeelde partij voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De reiskosten in 2015 en 2016 acht de militaire kamer voldoende onderbouwd. De benadeelde partij is daarbij uitgegaan van de richtlijn van de Letselschade Raad (€ 0,29 per kilometer). De militaire kamer ziet geen reden om van dat bedrag af te wijken. De militaire kamer zal hiervoor een bedrag toewijzen van € 83,40.
De niet verzekerde medische kosten van 2016 zijn niet weersproken en voldoende onderbouwd. De militaire kamer zal dat bedrag toewijzen.
De militaire kamer zal de geleden immateriële schade naar billijkheid begroten op € 2.000,-.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de militaire kamer vast dat de benadeelde partij als gevolg van het feit een schade heeft geleden van € 2.618,40, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de militaire kamer een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De militaire kamer ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 oktober 2015.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 2.618,40 (tweeduizendzeshonderdenachttien euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. J.B.J. Driessen, rechters, en Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de militaire kamer op 11 december 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee, District West, Brigade Noord-Holland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN/16-001268, gesloten op 4 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 22-24, en verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 november 2017.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 22-23.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 24; verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 november 2017.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47.
6.Proces-verbaal van aangifte p. 24.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 38
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 36.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 23 resp. foto’s op pagina’s 25 t/m 30.