ECLI:NL:RBGEL:2017:6444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
6199189
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging arbeidsovereenkomst en aanzegvergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en haar werkgever, HT Koeriers B.V. Verzoekster, die als chauffeur in dienst was, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 mei 2017. Tijdens een gesprek op 22 mei 2017 had de werkgever aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, maar verzoekster wilde vakantie opnemen. Na 1 juni 2017 heeft verzoekster haar werkzaamheden voortgezet, maar werd zij op 14 juni 2017 arbeidsongeschikt. De werkgever bood haar een nulurencontract aan, wat verzoekster niet heeft ondertekend. In een brief van 20 juli 2017 heeft de werkgever medegedeeld dat er geen aanzegging had plaatsgevonden en dat de loonbetalingen zouden doorgaan.

Verzoekster heeft de kantonrechter verzocht om een aanzegvergoeding van € 1.202,72 en een verklaring dat de arbeidsovereenkomst was verlengd tot 1 december 2017. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was verlengd, omdat de werkzaamheden na 1 juni 2017 waren voortgezet. Hierdoor was er geen grond voor het toekennen van een aanzegvergoeding. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat verzoekster geen belang meer had bij een verklaring voor recht, aangezien beide partijen erkenden dat de arbeidsovereenkomst was verlengd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter alle verzoeken van verzoekster afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 6199189 HA VERZ 17-56
Afschrift aan: mr. D.M.C. Kooijman en A.J.M. Derksen
Verzonden d.d.
Beschikking van 26 september 2017 van de kantonrechter
in de zaak van
[naam verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.M.C. Kooijman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HT Koeriers B.V.,
gevestigd te Didam,
verweerster,
gemachtigde: A.J.M. Derksen.

1.Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 28 juli 2017;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 7 september 2017 heeft plaatsgevonden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Verzoekster is op 1 december 2016 krachtens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 mei 2017 in dienst getreden bij verweerster in de functie van chauffeur koeriersdiensten voor 25 uur per week tegen een salaris van € 1.113,63 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2
Op 22 mei hebben partijen gesproken over het feit dat de overeenkomst op 1 juni 2017 zou aflopen. Verweerster heeft uitgesproken dat zij de intentie had de arbeidsovereenkomst te verlengen. Verzoekster wilde graag vakantie opnemen en verweerster heeft de voorgestelde vakantiedagen goedgekeurd. Ook na 1 juni 2017 heeft verzoekster haar werkzaamheden voor verweerster voortgezet. Vanaf 14 juni 2017 is zij arbeidsongeschikt.
Nadien heeft verweerster verzoekster een nulurencontract aangeboden, maar dat heeft verzoekster niet ondertekend.
2.3
In een brief van 20 juli 2017 is namens verweerster aan de gemachtigde van verzoekster onder meer meegedeeld dat zij nooit heeft aangezegd en dat verweerster de maandelijkse loonbetalingen zal blijven doen.

3.Het verzoek

3.1
Verzoekster heeft verzocht dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, samengevat:
a. aan verzoekster ten laste van verweerster een vergoeding zal toe te kennen ex artikel 7:668 lid 3 BW ter hoogte van € 1.202,72 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd en daarbij zal bepalen dat deze vergoeding binnen 2 weken na deze beschikking door verweerster aan verzoekster dient te zijn voldaan;
b. voor recht zal verklaren dat de arbeidsovereenkomst conform artikel 7:668 lid 4 BW verlengd is tot 1 december 2017 op de vroegere voorwaarden;
c. de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal vernietigen;
d. verweerster zal veroordelen in de proceskosten;
alsmede de verzoeken e. tot en met i. ter zake van een aantal voorlopige voorzieningen voor de duur van de procedure in de zin van artikel 223 Rv.
3.2
Verzoekster heeft tegen de achtergrond van de vaststaande feiten aan haar verzoek onder meer de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
De werkzaamheden zijn na 1 juni 2017 voortgezet zodat de arbeidsovereenkomst voor dezelfde tijd en onder de vroegere voorwaarden is verlengd. Uit een loonstrook valt af te leiden dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd, maar er heeft geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsgevonden. Verzoekster verzoekt daarom vernietiging van de opzegging en een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst is verlengd. Verder heeft zij een spoedeisend belang bij de genoemde voorlopige voorzieningen voor de duur van de procedure.

4.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verweer gevoerd en verzocht dat de kantonrechter de verzoeken zal afwijzen.
Het verweer van verweerster zal, voor zover van belang, hierna worden weergegeven.

5.De beoordeling

5.1
Het verzoek is tijdig ingediend zodat verzoekster in zoverre daarin ontvankelijk is.
5.2
De eerste vraag is of verweerster aan verzoekster de aanzegvergoeding is verschuldigd. Ter zitting heeft verweerster uitdrukkelijk naar voren gebracht dat zij vanaf 1 juni 2017 de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor dezelfde periode wil voortzetten. Dit blijkt ook al impliciet uit haar brief van 20 juli 2017. De kantonrechter stelt vast dat de werkzaamheden zijn voortgezet op en na 1 juni 2017 zodat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is verlengd voor dezelfde duur. Dit betekent dat het ontbreken van de schriftelijke aanzegging dat de arbeidsovereenkomst zal worden verlengd geen enkel negatief gevolg voor verzoekster heeft gehad, de arbeidsovereenkomst is immers verlengd, zodat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat er geen grondslag is voor het toekennen van een aanzegvergoeding. Dat wordt niet anders doordat er na 1 juni 2017 voorstellen zijn gedaan voor een andere vorm van arbeidsovereenkomst nu verweerster definitief en uitdrukkelijk het standpunt onderschrijft dat de arbeidsovereenkomst ongewijzigd is doorgelopen voor dezelfde duur. Het voorgaande brengt mee dat de verzochte aanzegvergoeding zal worden afgewezen.
5.3
Verzoekster heeft geen redelijk afzonderlijk belang meer bij een verklaring voor recht, nu uit het voorgaande blijkt dat beide partijen hebben vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 1 december 2017.
Verweerster heeft ter zitting kenbaar gemaakt de arbeidsovereenkomst niet na 1 december 2017 te willen voortzetten.
5.4
Ten slotte vloeit ook uit het bovenstaande voort dat de arbeidsovereenkomst niet met zoveel woorden door verweerster is opgezegd en voor zover dat zo zou zijn blijkt uit de processuele opstelling van verweerster dat zij die opzegging heeft ingetrokken dan wel daarvan afstand heeft gedaan. Er is dan ook geen grond aanwezig om een opzegging te vernietigen.
5.5
Het voorgaande brengt mee dat de verzoeken zullen worden afgewezen.
5.6
De voor de duur van de procedure verzochte voorlopige voorzieningen zullen worden afgewezen, want de procedure eindigt met deze eindbeschikking.
5.7
De door partijen aangevoerde argumenten die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen behoeven geen bespreking, nu deze in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.8
Mede gelet op de uitkomst van de zaak zal worden bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1
wijst het verzochte af;
6.2
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.
conc.: mh