ECLI:NL:RBGEL:2017:6445

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2800
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en belangenverstrengeling bij inkoop door werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die sinds 1985 in dienst was van Al-West, werd op staande voet ontslagen vanwege belangenverstrengeling. Hij had producten ingekocht bij het bedrijf van zijn partner, wat leidde tot de conclusie dat hij verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de WW-uitkering van eiser niet uit te betalen, omdat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De rechtbank overwoog dat de werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien de ernstige schending van vertrouwen door eiser. Eiser had verzuimd de werkgever te informeren over zijn inkoopactiviteiten bij het bedrijf van zijn partner, wat leidde tot een onherstelbare schade aan de samenwerking. Eiser betoogde dat er geen dringende reden was voor zijn werkloosheid en dat hij toestemming had van zijn leidinggevenden om zaken te doen met het bedrijf van zijn partner. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de belangen van de werkgever ernstig waren geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/2800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.B.J. de Bruyn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser met ingang van 2 januari 2017 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. Smid.

Overwegingen

1. Eiser was vanaf 18 maart 1985 in dienst van Al-West (hierna: de werkgever), laatstelijk in de functie van analist/manager. Uit hoofde van zijn functie was eiser onder meer verantwoordelijk voor de inkoop van consumables tegen de beste prijs voor de werkgever en aan de werkgever gelieerde ondernemingen. Om dit te realiseren was de arbeidsduur van eiser met 10% verhoogd. Eiser heeft voor zijn werkgever producten ingekocht bij Filtec, waarvan eisers partner eigenaar is. Filtec is de rechtsopvolger van Tefco. Tefco is het bedrijf van eisers ex-partner. Op 1 augustus 2016 heeft de werkgever eiser op staande voet ontslagen, hetgeen de werkgever op diezelfde dag schriftelijk heeft bevestigd. Eiser heeft dat ontslag aangevochten waarna eiser en zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten die er toe heeft geleid dat de arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 31 december 2016 onder gelijktijdige intrekking van het ontslag op staande voet. Op 6 december 2016 heeft eiser een WW uitkering aangevraagd met ingang van 1 januari 2017. Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder bij brief van 12 december 2016 bij eiser de vaststellingsovereenkomst opgevraagd. De in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraak dat eiser over de periode van augustus 2016 tot januari 2017 geen salaris zou ontvangen, is voor verweerder aanleiding geweest voor het verrichten van nader onderzoek. In het kader daarvan heeft verweerder op 22 december 2016 telefonisch contact gehad met eiser en een medewerker van de werkgever, [naam 1] . Daarnaast heeft verweerder Suwinet geraadpleegd.
2. Verweerder betaalt de WW-uitkering niet uit omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden als gevolg van een belangenverstrengeling die is ontstaan nadat eiser voor de werkgever producten is gaan inkopen bij het bedrijf van zijn partner. Hierdoor is de samenwerking met de werkgever onherstelbaar beschadigd geraakt hetgeen tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
3. Eiser betoogt dat aan zijn werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt en dat de werkloosheid hem niet kan worden verweten. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte de lezing van [naam 1] overneemt door ervan uit te gaan dat de werkloosheid is gelegen in belangenverstrengeling. Volgens eiser was [naam 1] niet op de hoogte van de omstandigheden van de zaak en was zij niet bevoegd om daarover mededelingen te doen. Eiser stelt daarnaast dat zijn toenmalige manager [naam 2] en leidinggevende [naam 3] toestemming aan eiser hebben verleend om zaken te doen met Tefco, de rechtsvoorganger van Filtec, en ervan op de hoogte waren dat dit het bedrijf van een bevriende relatie was. Volgens eiser blijkt uit de ontslagbrief van 1 augustus 2016 dat aan zijn werkloosheid het onthouden van inkoopvoordeel ten grondslag is gelegd. Eiser stelt zich op het standpunt dat er echter geen sprake was van het onthouden van inkoopvoordeel, aangezien Filtec de producten aan eisers werkgever tegen een lager tarief leverde dan aan derden. Bovendien betaalde de werkgever volgens eiser méér voor dezelfde producten nadat het niet meer bij Filtec werd ingekocht. Tot slot betoogt eiser dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende heeft meegewogen dat er sprake was van een zeer lang dienstverband, een vlekkeloos functioneren en zeer vergaande gevolgen voor eiser en zijn gezin met opgroeiende kinderen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de vaststellingsovereenkomst en het telefoongesprek met de werkgever is gebleken dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de omstandigheid dat eiser namens de werkgever producten bestelde bij zijn eigen onderneming en het bestaan van die onderneming of de hele handelswijze heeft verbloemd. Volgens verweerder blijkt dit eveneens uit de ontslagbrief. Dat eiser handelde met toestemming van de werkgever vindt verweerder niet aannemelijk, gelet op het gegeven dat eiser akkoord is gegaan met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2017, tegen betaling van een bedrag van € 25.000,- aan de werkgever, het afzien van loon over de periode 1 augustus 2016 tot 1 januari 2017 en het afzien van een transitievergoeding. Bovendien leidt de afweging van de persoonlijke omstandigheden van eiser tegen de aard en de ernst van de dringende reden er volgens verweerder toe dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd.
5. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt aan de werknemer de verplichting op om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Of er sprake is van zo’n dringende reden moet worden beoordeeld naar de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
6. Voor de werkgever wordt als dringende reden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden kan aanwezig zijn indien de werknemer zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst grovelijk veronachtzaamt. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten alle de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Hierbij moeten de aard en de ernst van de dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
7. De rechtbank stelt vast dat dat de werkgever eiser ook heeft ontslagen op de grond dat eiser producten heeft ingekocht bij het bedrijf van zijn partner terwijl de werkgever daarvan niet op de hoogte was. Uit de brief van 1 augustus 2016 blijkt dat de werkgever eiser heeft verweten dat hij inkoopvoordelen heeft onthouden aan de werkgever, maar ook dat hij nooit kenbaar heeft gemaakt dat hij zaken deed met een bedrijf dat op naam stond van zijn partner. In de brief is immers vermeld dat eiser het bestaan van die onderneming heeft verbloemd. Dit wordt bevestigd door de informatie die verweerder telefonisch heeft verkregen van [naam 1] welke informatie eiser niet heeft betwist. [naam 1] heeft aan verweerder gemeld dat eiser is ontslagen omdat de werkgever er achter was gekomen dat eiser producten bestelde bij zijn eigen bedrijf. Eiser had de werkgever nooit op de hoogte gesteld dat hij een eigen onderneming had. Volgens [naam 1] was er sprake van belangenverstrengeling. Verweerder mocht van de aanvullende informatie van [naam 1] uitgaan aangezien die van belang is bij de vraag of eiser een dringende reden heeft verschaft. Verweerder kan bij de feitenvaststelling uitgaan van gegevens die achteraf zijn verkregen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser een dringende reden heeft verschaft voor een ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Van een werknemer mag worden verwacht dat hij de belangen van de werkgever voorop stelt, daarbij transparant handelt en zich onthoudt van gedragingen die leiden tot enige (schijn van) belangenverstrengeling. Dat brengt met zich dat het op de weg van eiser lag om de werkgever er van in kennis te stellen dat hij inkocht bij het bedrijf van zijn partner. In 2012 heeft eiser weliswaar een bestuurder van de werkgever per
e-mailbericht laten weten dat hij zaken deed met het bedrijf van een bevriende relatie, maar eiser heeft daarbij verzuimd om kenbaar te maken dat Tefco het bedrijf van zijn toenmalige partner was. Ook nadat Tefco was overgenomen door Filtec heeft eiser verzuimd om de werkgever te informeren dat hij inkocht bij Filtec en dat dit het bedrijf van zijn nieuwe partner was. Eiser had de werkgever hoe dan ook uitdrukkelijk over Filtec moeten informeren, temeer omdat Tefco werd overgenomen door Filtec nadat eiser was gescheiden van zijn toenmalige partner en hierdoor de indruk kon ontstaan dat het bedrijf van eiser was en dat zijn partners fungeerden als stromannen. Eiser heeft het vertrouwen dat de werkgever in hem stelde ernstig geschonden door jarenlang in te kopen via de bedrijven van zijn partners, terwijl hij de werkgever hiervan niet op de hoogte had gesteld. Eiser heeft met zijn handelwijze de schijn gewekt dat er sprake was van een belangenverstrengeling. Eiser heeft de belangen van de werkgever aldus in vergaande mate veronachtzaamd.
Gelet op de aard en ernst van de gedraging, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met zijn lange dienstverband, zijn goede functioneren en de vergaande gevolgen voor zijn gezin met opgroeiende kinderen.
9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van W.J.M. de Wit, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 december 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.