ECLI:NL:RBGEL:2017:6599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
C/05/325379/KG ZA 17-418
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde vordering tot exhibitie van bescheiden ter onderbouwing van een Pauliana in kort geding

In deze zaak heeft de Provincie Gelderland in kort geding een herhaalde vordering ingediend tot exhibitie van bescheiden ter onderbouwing van een Pauliana. De vordering is gebaseerd op het vermoeden dat Brachium B.V. vermogensbestanddelen heeft onttrokken aan executie door deze aan derden over te dragen. De Provincie heeft eerder vorderingen tot exhibitie gedaan, die zijn toegewezen, maar Brachium B.V. heeft tot op heden niet aan de veroordelingen voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Provincie een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde inzage in de bescheiden, die relevant zijn voor het onderzoek naar het verhaal van haar vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een voldoende gesubstantieerd vermoeden bestaat van onrechtmatig handelen door Brachium B.V. en dat de gevorderde bescheiden kunnen bijdragen aan het bewijs van dit vermoeden. De rechtbank heeft de vordering van de Provincie toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die zijn afgewezen omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 843a Rv vallen. De kosten van de procedure zijn voor Brachium B.V. en de overige gedaagden zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/325379 / KG ZA 17-418 / 172 / 512
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. D. van Tilborg te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRACHIUM B.V.,
gevestigd te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLEMSEN-DE KONING AIRPORTSERVICE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLEMSEN-DE KONING GROEP B.V.,
gevestigd te Arnhem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLEMSEN-DE KONING PERSONENVERVOER B.V.,
gevestigd te Arnhem,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXISERVICES ARNHEM B.V.,
gevestigd te Arnhem,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXISERVICES UTRECHT B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagden,
advocaat mr. R.F. Feenstra te Ede Gld.
Partijen zullen hierna de Provincie en Brachium c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 29 augustus 2017 betekende dagvaarding
  • de bij brief van 5 oktober 2017 door Brachium c.s. in het geding gebrachte producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Provincie
  • de pleitnota van Brachium c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 augustus 2012 heeft de Provincie met onder meer Willemsen-de Koning B.V. vier vervoersovereenkomsten gesloten die de Provincie inmiddels heeft ontbonden. Over de rechten en verplichtingen die in verband met deze overeenkomsten over en weer op de contractanten rustten is onenigheid ontstaan.
2.2.
Bij vonnis van 17 december 2014 heeft deze rechtbank de vorderingen van Willemsen-de Koning B.V., onder meer tot betaling van een bedrag van € 5.886.750,11 door de Provincie, afgewezen (ECLI:NL:RBGEL:2014:8171). Willemsen-de Koning B.V. heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3.
Bij akten van 31 december 2014 heeft Willemsen-de Koning B.V. de aandelen die zij hield in Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. verkocht aan Willemsen-de Koning Groep B.V. De aandelen in beide vennootschappen zijn bij notariële akten d.d. 15 januari 2015 overgedragen. Bij wege van twee addenda, ondertekend op 13 mei 2015, zijn de contractanten overeengekomen dat de koopovereenkomsten worden gewijzigd in die zin dat de koopprijs van de aandelen de reële waarde in plaats van de intrinsieke waarde van de aandelen zal bedragen.
2.4.
In 2015 heeft Willemsen-de Koning B.V. inventaris en vervoermiddelen verkocht en in eigendom overgedragen aan Willemsen-de Koning Groep B.V.
2.5.
Willemsen-de Koning B.V. heeft de aandelen die zij hield in Willemsen-de Koning Airportservice B.V. verkocht aan Willemsen-de Koning Groep B.V. en op 12 april 2016 geleverd.
2.6.
Bij brieven van 4 november 2015 en 10 april 2017 heeft de Provincie de in 2.3 en 2.5. bedoelde aandelenoverdrachten vernietigd op de voet van art. 3:45 BW.
2.7.
Bij vonnis van 3 augustus 2016 heeft deze rechtbank op vordering van de Provincie Willemsen-de Koning B.V. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.080.092,99 aan de Provincie en voorts Willemsen-de Koning B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 1.958.372,33 aan de Provincie (ECLI:NL:RBGEL:2016:4484). Tegen dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis hebben Willemsen-de Koning B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. hoger beroep ingesteld.
2.8.
Bij arrest van 11 juli 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het in 2.2. bedoelde vonnis bekrachtigd, met dien verstande dat een verschuldigde boete alsnog is gematigd en een bedrag van € 11.911,00 alsnog is toegewezen (ECLI:NL:GHARL:2017:5925).
2.9.
Op 16 augustus 2017 heeft de Provincie, na daartoe verkregen verloven, ten laste van Brachium c.s. (bewijs)beslag doen leggen op, kort gezegd, de bescheiden waarvan de Provincie in dit kort geding afgifte vordert. De beslagen bescheiden zijn ter gerechtelijke bewaring afgegeven.
2.10.
Bij arrest van 12 september 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het in 2.7. bedoelde hoger beroep verworpen (ECLI:NL:GHARL:2017:8039, niet op www.rechtspraak.nl gepubliceerd). Brachium B.V. en Taxiservices Arnhem B.V., zoals Willemsen-de Koning B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. inmiddels waren gaan heten, hadden niet de gronden van het hoger beroep aangevoerd en geen memorie van grieven genomen.
2.11.
Tot op heden heeft Brachium B.V. noch Taxiservices Arnhem B.V. aan de veroordelingen gevolg gegeven. Executiemaatregelen van de Provincie hebben geen doel getroffen.
2.12.
Eerdere exhibitievorderingen van de Provincie zijn bij vonnis in incident van 9 september 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:6925) en bij kort gedingvonnis van 2 december 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:6517) toegewezen. Op het hoger beroep dat Brachium B.V. tegen dit laatste uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis heeft ingesteld heeft het gerechtshof nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
De Provincie vordert – na vermindering van eis ter zitting – dat de voorzieningenrechter haar zal toestaan, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris B.V., inzage te nemen in en kopieën te krijgen van, althans de deurwaarder toe te staan, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris B.V., inzage te nemen in en kopieën te maken van de hierna te noemen stukken en daarvan een afschrift te verstrekken aan de Provincie:
Voor zover het Brachium B.V. betreft,
( a) de niet gepubliceerde jaarstukken met betrekking 2015, alsmede de maand­/kwartaalrapportages over 2016 met winst- en verliesrekening van Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. en Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V. te verstrekken, althans daar inzage in te geven;
( c) de overeenkomsten van koop en verkoop van de inventaris en vervoermiddelen door Brachium in 2015 aan Willemsen-de Koning Groep B.V., althans enige andere partij en de stukken met betrekking tot de waardering van de inventaris en vervoermiddelen te verstrekken;
( d) onderbouwd met schriftelijke stukken aan te tonen dat, althans in hoeverre, de koopsom in verband met de verkoop van de inventaris en vervoermiddelen als bedoeld onder (c) daadwerkelijk door Brachium door middel van bijschrijving op enige ten name van Brachium aangehouden bankrekening is ontvangen.
( e) voor zover de koopprijs geheel of gedeeltelijk is voldaan via schuldoverneming en/of verrekening stukken waaruit de afspraak tot en de effectuering van de schuldoverneming en/of verrekening blijkt te verstrekken, althans daar inzage in te geven.
( f) onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle bankrekeningafschriften vanaf het moment van de verkoop tot het moment waarop aan deze veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe de door Brachium in verband met de verkoop en levering van de onder (c) bedoelde inventaris en vervoersmiddelen ontvangen koopprijs is aangewend, en wel zodanig dat daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de onderneming van Brachium beschikbaar is.
Voor zover het Willemsen-de Koning Groep B.V. betreft,
( a) de niet gepubliceerde jaarstukken met betrekking 2015, alsmede de maand­/kwartaalrapportages over 2016 met winst- en verliesrekening van Willemsen-de Koning Taxiservices Arnhem B.V., Willemsen-de Koning Taxiservices Utrecht B.V., Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V. te verstrekken, althans daar inzage in te geven;
( c) de overeenkomsten van koop en verkoop van de inventaris en vervoermiddelen door Brachium in 2015 aan Willemsen-de Koning Groep B.V en de stukken met betrekking tot de waardering van de inventaris en vervoermiddelen te verstrekken;
( d) onderbouwd met schriftelijke stukken aan te tonen dat, althans in hoeverre, de koopsom in verband met de verkoop van de inventaris en vervoermiddelen als bedoeld onder (c) door Willemsen-de Koning Groep door middel van bijschrijving op enige ten name van Brachium aangehouden bankrekening is ontvangen.
( e) voor zover de koopprijs geheel of gedeeltelijk is voldaan via schuldoverneming en/of verrekening stukken waaruit de afspraak tot en de effectuering van de schuldoverneming en/of verrekening blijkt te verstrekken, althans daar inzage in te geven.
Voor zover het Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V., Taxiservices Arnhem B.V. en Taxiservices Utrecht B.V. betreft, de jaarrekening 2015, inclusief winst- en verliesrekening, alsmede de maand­/kwartaalcijfers van 2016 van de betreffende vennootschap te verstrekken, althans daar inzage in te geven.
Steeds voor zover de betreffende stukken, ter uitvoering van het beslag waarvoor verlof is verleend bij beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 3 augustus 2017 - en bij beschikking van 15 augustus 2017 zoals De Provincie haar vordering tijdens de mondelinge behandeling heeft verduidelijkt - ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis door de deurwaarder in beslag zijn genomen en door DigiJuris B.V. in bewaring worden gehouden.
Steeds onder bepaling dat Brachium c.s. dit dient toe te laten en te gedogen.
Met hoofdelijke veroordeling van Brachium c.s. in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Brachium c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stellingen van de Provincie volgt genoegzaam dat zij bij het gevorderde een voldoende spoedeisend belang heeft om een beoordeling in kort geding te rechtvaardigen. De vorderingen strekken ertoe te achterhalen of en eventueel te bewijzen dat Brachium B.V. vermogensbestanddelen heeft onttrokken aan executie door de Provincie, door deze bestanddelen aan derden over te dragen. Wat hiervan zij, verdere vervreemding is op zichzelf niet uitgesloten. De Provincie heeft dan ook belang bij een snelle rechterlijke beslissing over haar gestelde aanspraak op inzage in de beslagen bescheiden, zodat zij het onderzoek naar verhaal van haar aanzienlijke, in rechte toegewezen vordering kan vervolgen.
4.2.
De vordering van de Provincie is gebaseerd op art. 843a Rv. In geschil is of
de bescheiden waarvan de Provincie afgifte vordert zien op een rechtsbetrekking waarbij de Provincie partij is, zoals in deze bepaling is voorgeschreven. Niet in geschil is dat een onrechtmatige daad of paulianeus handelen als een rechtsbetrekking in deze zin heeft te gelden. Dat de partij van wie afgifte wordt verlangd geen partij bij deze rechtsbetrekking hoeft te zijn volgt onder meer uit HR 10 juli 2015 ECLI:NL:HR:2015:1834, NJ 2016/50, bevestigd in HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2834, NJ 2017/22, overweging 3.3.6. Voor zover Brachium c.s. in punt 52 van de pleitnota een andersluidend standpunt heeft ingenomen kan dat niet worden gevolgd.
4.3.
De Provincie stelt dat zij vermoedt dat Brachium B.V. onverplicht aandelen, inventaris en vervoermiddelen tegen een te lage koopprijs althans tegen verrekening van de koopprijs in rekening courant heeft verkocht en overgedragen en aldus de Provincie als schuldeiser heeft benadeeld. In dat geval heeft Brachium B.V. volgens de Provincie paulianeus althans onrechtmatig jegens de Provincie gehandeld. In geschil is of dit vermoeden voldoende steekhoudend is om een exhibitieverplichting aan te nemen. In dat verband is het volgende van belang.
4.4.
De Provincie heeft door [naam accountant] N.V. (verder: BTB) accountantsonderzoek laten doen naar onder meer de waardering van de door Willemsen-De Koning B.V. gehouden aandelen in Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. en Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. die door [naam] (verder: S&VW) is opgesteld met het oog op de overdracht van deze aandelen aan Willemsen-De Koning Groep B.V. BTB heeft in haar rapport (productie 37 bij dagvaarding) door S&VW gehanteerde uitgangspunten voor de waardebepaling niet onderschreven. Met name heeft zij betwijfeld of het juist is dat bij de waardering ervan is uitgegaan dat bij nieuw te verwerven contracten geen gebruik zal worden gemaakt van de kennis en ervaring in de vennootschappen waarvan de aandelen zijn overgedragen. BTB concludeert dat de waarde van de aandelen mede hierom mogelijk te laag is berekend. Brachium c.s. heeft de juistheid van de bevindingen van BTB betwist, onder meer met een beroep op een opinie van [naam 2] Corporate Finance B.V. (verder: KW) die zij als productie 9 in het geding heeft gebracht. Dit kort geding leent zich er niet voor te bepalen welke accountant gelijk heeft. Voor de beoordeling is wel van belang dat ook KW de waardering door S&VW niet onderschrijft, zij het dat KW concludeert dat de waardering door S&VW te hoog is geweest omdat verschillende waarde drukkende feiten niet onder ogen zijn gezien. Uit de bevindingen van BTB en KW volgt dus in ieder geval dat de waardering die de basis voor de aandelenverkoop heeft gevormd aanvechtbaar is. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld dat de Provincie door de aandelenoverdracht uiteindelijk niet is benadeeld.
4.5.
Brachium c.s. heeft erkend dat Willemsen-de Koning B.V. in 2015 inventaris en vervoermiddelen met een boekwaarde van in totaal € 938.554 aan Willemsen-de Koning Groep B.V. heeft verkocht en geleverd. Volgens BTB heeft BTB niet kunnen toetsen of deze overdracht heeft plaatsgevonden tegen zakelijke prijzen en is de koopsom mogelijk niet volledig voldaan maar verwerkt in rekening courant, uit hoofde waarvan Willemsen-de Koning B.V. per 31 december 2015 een bedrag van € 427.528 van Willemsen-de Koning Groep B.V. te vorderen had. De Provincie vermoedt dat Willemsen-de Koning B.V. zodoende ook deze activa (gedeeltelijk) aan verhaal heeft onttrokken. Zoals de rechtbank heeft overwogen (alinea 3.6 van het vonnis van 9 september 2015) is een dergelijk vermoeden niet uit de lucht gegrepen, maar gestoeld op algemene ervaringsregels. In plaats van duidelijkheid te verschaffen in dit verband heeft Brachium c.s. ermee volstaan te verklaren dat inventaris en voertuigen zijn getaxeerd, dat de koopprijs dienovereenkomstig is vastgesteld en dat de koopsommen niet zijn verrekend (punt 36 pleitaantekeningen). Aldus is aan de vermoedens van de Provincie onvoldoende afbreuk gedaan. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld dat vanwege een op inventaris en vervoermiddelen rustend pandrecht van een derde de Provincie uiteindelijk door de verkoop niet kan zijn benadeeld.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat een voldoende gesubstantieerd en daarom redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een onrechtmatige daad of van paulianeus handelen jegens de Provincie. Dat is voldoende om een rechtsbetrekking aan te nemen in de zin van art. 843a Rv. Van de Provincie kan niet worden gevergd dat zij deze rechtsbetrekking aantoont. De onderhavige vordering strekt er immers juist toe daartoe mogelijk dienstige bescheiden te verkrijgen.
4.7.
Brachium c.s. heeft verder betwist dat de Provincie rechtmatig belang heeft bij de gevorderde exhibitie, zoals de toepassing van art. 843a Rv vereist. Vast staat dat de Provincie in het onderhavige conflict voor de derde keer inzage en afschrift van bescheiden vordert. Dat enkele feit is echter onvoldoende om haar deze vordering te ontzeggen. Het gaat erom of bij de nu gevorderde inzage en afgifte rechtmatig belang bestaat. In dat verband is relevant dat thans de afgifte van grotendeels andere stukken en van meer partijen wordt gevorderd dan de voorgaande keren en dat de vordering deels ziet op bescheiden waarvan het bestaan eerst is gebleken na voldoening door Willemsen-de Koning B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. aan de eerdere exhibitieveroordelingen. De gevorderde bescheiden kunnen voor de Provincie relevant worden geacht om haar rechtspositie te bepalen. Voor zover het gevorderde hierna toewijsbaar zal worden geacht heeft de Provincie daarom bij inzage en afschrift rechtmatig belang in de zin van art. 843a Rv.
4.8.
Strijd met een goede procesorde vanwege doorkruising van het lopende hoger beroep tegen het kort gedingvonnis 2 december 2016 kan om hiervoor vermelde redenen niet worden aangenomen. Niet valt bovendien in te zien dat de Provincie, door niet ook als oogmerk voor haar vordering het aanspreken van (middellijk) bestuurders van Brachium B.V. op te geven, misbruik van recht maakt, zoals Brachium c.s. in punt 42 van de pleitnota suggereert. De wel gestelde rechtsbetrekking is immers voldoende geoordeeld.
4.9.
Art. 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid inzage in en afschrift van bescheiden te verkrijgen op een wijze die zo nodig door de rechter wordt bepaald. Een veroordeling aan te tonen dat een koopsom is ontvangen en hoe deze is aangewend, zoals de Provincie sub (d) (2 keer) en sub (f) klaarblijkelijk heeft beoogd te vorderen, valt daaronder niet meer te scharen. In zoverre komt de vordering in wezen neer op het laten afleggen van rekening en verantwoording. Daarvoor is art. 843a Rv niet bedoeld. Het sub (f) gevorderde zal daarom worden afgewezen en het sub (d) gevorderde zal in die zin verminderd worden toegewezen dat slechts een verplichting wordt opgelegd bewijsstukken, zoals bankafschriften, over te leggen waaruit betaling van de koopsom blijkt. Het sub (e) gevorderde (2 keer) zal in die zin vereenvoudigd worden toegewezen dat de Provincie inzage in en afschrift kan krijgen van bescheiden waaruit blijkt dat de koopsom op andere wijze dan door betaling is voldaan. Zodoende wordt genoegzaam tegemoetgekomen aan de bezwaren van Brachium c.s. tegen de volgens haar onduidelijke vorderingen.
4.10.
Het gevorderde is voor het overige toewijsbaar. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat gedaagden sub 2 t/m 6 weliswaar rauwelijks zijn gedagvaard, maar ter zitting desgevraagd niet hebben aangeboden vrijwillig volledig aan het gevorderde te zullen voldoen. De handelwijze van de Provincie heeft wel consequenties voor de hierna te geven beslissing over de proceskosten.
4.11.
Niet de Provincie zelf, maar de deurwaarder zal worden toegestaan van beslagen bescheiden inzage te nemen en kopieën te maken. Zo wordt gewaarborgd dat de Provincie geen kennis kan nemen van bescheiden waarvan thans niet de exhibitie wordt bevolen.
4.12.
Brachium c.s. verzet zich ten slotte tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis omdat hierdoor enerzijds de mogelijkheid van hoger beroep illusoir gemaakt zou worden en anderzijds het lopende hoger beroep tegen het kort gedingvonnis 2 december 2016 zou worden gedwarsboomd. Strikt genomen zou dit eerste standpunt betekenen dat een vordering ex art. 843a Rv nooit toegewezen kan worden bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. De mogelijk bestaande onomkeerbaarheid van een uitspraak is echter op zichzelf geen grond om een uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het lopende hoger beroep ziet op andere bescheiden dan waarvan thans inzage en afschrift wordt gevorderd. Interferentie is dus evenmin aan de orde. De rechtbank zal dit vonnis dan ook wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.13.
Brachium B.V. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure tegen haar worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie worden begroot op:
- dagvaarding € 132,05
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.566,05
De kosten van de procedure tegen de overige gedaagden zullen worden gecompenseerd, omdat de daarbij betrokken partijen als over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen. Deze partijen zijn door de Provincie rauwelijks gedagvaard terwijl zij bereid zijn gebleken voor de behandeling in kort geding vrijwillig aan het gevorderde te voldoen voor zover het de jaarrekeningen van Willemsen-de Koning Airportservices B.V. betreft. Ter zake van de overige bescheiden hebben deze gedaagden het wel op een vonnis laten aankomen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
staat de Provincie toe,
voor zover de hierna te noemen bescheiden uit kracht van de beschikkingen van de voorzieningenrechter d.d. 3 en 15 augustus 2017 ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis door de deurwaarder in beslag zijn genomen en door DigiJuris B.V. in bewaring worden gehouden,
de deurwaarder op te dragen, zoals de deurwaarder bij deze wordt toegestaan, zo nodig bijgestaan door een of meerdere IT-deskundigen van DigiJuris B.V., van de hieronder te noemen bescheiden inzage te nemen en kopieën te maken en deze kopieën te verstrekken aan de Provincie:
voor zover het Brachium B.V. betreft,
( a) de niet gepubliceerde jaarstukken met betrekking tot 2015, alsmede de maand­/kwartaalrapportages over 2016 met winst- en verliesrekening van Willemsen-de Koning Taxiservices B.V. en Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V.;
( c) de overeenkomsten van koop en verkoop van de inventaris en vervoermiddelen door Brachium in 2015 aan Willemsen-de Koning Groep B.V., althans enige andere partij en de stukken met betrekking tot de waardering van de inventaris en vervoermiddelen;
( d) bewijsstukken, zoals bankafschriften, waaruit blijkt van betaling van de koopsom in verband met de verkoop van de inventaris en vervoermiddelen als bedoeld onder (c);
( e) bescheiden waaruit blijkt dat de onder (c) bedoelde koopsom op andere wijze dan door betaling is voldaan,
voor zover het Willemsen-de Koning Groep B.V. betreft,
( a) de niet gepubliceerde jaarstukken met betrekking tot 2015, alsmede de maand­/kwartaalrapportages over 2016 met winst- en verliesrekening van Willemsen-de Koning Taxiservices Arnhem B.V., Willemsen-de Koning Taxiservices Utrecht B.V., Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V.;
( c) de overeenkomsten van koop en verkoop van de inventaris en vervoermiddelen door Brachium in 2015 aan Willemsen-de Koning Groep B.V en de stukken met betrekking tot de waardering van de inventaris en vervoermiddelen;
( d) bewijsstukken, zoals bankafschriften, waaruit blijkt van betaling van de koopsom in verband met de verkoop van de inventaris en vervoermiddelen als bedoeld onder (c);
( e) bescheiden waaruit blijkt dat de onder (c) bedoelde koopsom op andere wijze dan door betaling is voldaan,
voor zover het Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V., Taxiservices Arnhem B.V. en Taxiservices Utrecht B.V. betreft, de jaarrekening 2015, inclusief winst- en verliesrekening, alsmede de maand­/kwartaalcijfers van 2016 van de betreffende vennootschap.
5.2.
bepaalt dat Brachium c.s. het in 5.1. toegestane dient toe te laten en te gedogen,
5.3.
veroordeelt Brachium B.V. in de kosten van de procedure tegen haar, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.566,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Brachium B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Brachium B.V. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tegen gedaagden sub 2 t/m 6, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.