ECLI:NL:RBGEL:2017:6717

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6296
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak tegen college van burgemeester en wethouders van Culemborg

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van Culemborg. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland heeft op 21 december 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft een besluit van 30 mei 2017 waarbij verzoekers lasten onder dwangsom zijn opgelegd. Op 23 oktober 2017 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard, waarop verzoekers beroep hebben ingesteld en een voorlopige voorziening hebben verzocht.

De voorzieningenrechter heeft eerder op 4 december 2017 een ordemaatregel genomen, waarbij de begunstigingstermijn is verlengd tot er op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Tijdens de zitting op 14 december 2017 zijn verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. van Werkhoven. Derde-partijen waren ook aanwezig met hun gemachtigde mr. W. van Galen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar omdat zij binnen de gestelde termijn geen gronden hebben ingediend. De brief van de bezwarencommissie is correct verzonden en de voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers niet tijdig hebben gereageerd. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel beroep niet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6296

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: P. Kamman, Pasmaat advies),
en

het college van burgemeester en wethouders van Culemborg, verweerder.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1], [derde-partij 2], [derde-partij 3],allen te [woonplaats].
(gemachtigde: mr. W. van Galen)

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 heeft verweerder verzoekers lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen hebben verzoekers beroep ingesteld. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 4 december 2017 heeft de voorzieningenrechter in verband met het verstrijken van de begunstigingstermijn een ordemaatregel genomen. De ordemaatregel houdt in dat de begunstigingstermijn is verlengd totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. Verzoekers zijn ter zitting verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Werkhoven. Derde-partijen zijn verschenen zijn ter zitting verschenen bij hun gemachtigde

Overwegingen

Eerst drie opmerkingen vooraf. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in beroep niet. In de bijlage bij deze uitspraak is een aantal wettelijke bepalingen opgenomen. Er wordt geen toepassing gegeven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het griffierecht in beroep tot op heden niet is betaald.
1. Verweerder heeft verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar omdat zij binnen de daarvoor gestelde termijn geen gronden hebben ingediend.
2. Bij brief van 21 augustus 2017 heeft de voorzitter van de bezwarencommissie verzoekers verzocht binnen twee weken na dagtekening van deze brief de gronden toe te sturen. Verzoekers hadden tot en met 4 september 2017 de tijd om hun gronden in te dienen. De brief van 21 augustus 2017 is aangetekend verzonden aan het juiste adres van de gemachtigde van verzoekers. Op 22 augustus 2017 is de bezorger van postnl aan de deur van geweest en heeft daarbij de melding gedaan: ‘We hebben u gemist en komen nog een keer’. Op 23 augustus 2017 heeft postnl de brief opnieuw bezorgd. Ook toen was er niemand op het adres aanwezig. Toen heeft postnl de melding gedaan: ‘Niet thuis, naar afhaalkantoor’. Op 8 september 2017 is door postnl geconstateerd dat de brief niet is afgehaald. Op 12 september 2017 heeft postnl de brief retour afzender gezonden in verband met het niet afhalen.
3. Verzoekers stellen dat door hun gemachtigde geen briefje postbezorging is ontvangen. De bezorging in de straat van de gemachtigde van verzoekers zou chaotisch zijn omdat het pand een gebouw is met meerdere bedrijven.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de brief door verweerder naar het juiste adres is verzonden en door postnl tot tweemaal toe is aangeboden op het adres van de gemachtigde van verzoekers. Als de gemachtigde van verzoekers ervaring heeft met onjuiste bezorging van post had het op zijn weg gelegen om maatregelen te treffen.
5. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder verzoekers dan ook terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. Verweerder hoefde verzoeker daarom ook niet te horen.
6. Het verzoek om voorlopige voorziening komt niet voor inwilliging in aanmerking.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, a, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.