In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van verschillende failliete vennootschappen, waaronder [bedrijfsnaam 1] B.V., vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde], de (indirect) bestuurder van de failliet verklaarde vennootschappen. De curator stelt dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, wat heeft bijgedragen aan de faillissementen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de boekhoudplicht van [gedaagde] en de rol van de failliete vennootschappen in de logistieke sector. De curator vordert onder andere betaling van het tekort in de faillissementen op basis van artikel 2:248 BW, en subsidiair op basis van artikel 2:9 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank concludeert dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat [gedaagde] zijn verplichtingen heeft geschonden. De rechtbank wijst de primaire vordering af, maar geeft de curator de mogelijkheid om zijn subsidiaire vordering verder te onderbouwen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor verdere behandeling.