ECLI:NL:RBGEL:2017:685

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4878
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor rouwkamer en saldering parkeerbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een rouwkamer. Eiser, die een uitvaartverzorging runt, had een aanvraag ingediend voor het intern verbouwen van een deel van zijn pand tot rouwkamer. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe had eerder een omgevingsvergunning van rechtswege verleend, maar herroept deze later en weigert de vergunning op basis van een herzien besluit. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de vergunning onvoldoende gemotiveerd was, met name met betrekking tot de parkeerbehoefte. De gemeente had een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen per rouwkamer gehanteerd, maar eiser betoogde dat er geen saldering met de bestaande parkeerbehoefte had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid aansluiting had kunnen zoeken bij de parkeernorm, maar dat de saldering met de bestaande parkeerbehoefte niet buiten beschouwing had mogen worden gelaten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de saldering opnieuw moet worden beoordeeld.

De rechtbank oordeelde verder dat de proceskosten van eiser door de gemeente vergoed moesten worden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten over omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar bestaande gebruiksrechten en parkeerbehoeften in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/4878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam 2], te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Zwiers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1] te [plaats]

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder bekend gemaakt dat aan eiser van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
Bij besluit van 5 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, V. Vaessen en A.M van der Staaij. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Sinds 7 oktober 2003 is aan de [adres] [xx] te [plaats] uitvaartverzorging “[naam 2] gevestigd. Eiser is woonachtig op het naastgelegen perceel [adres] [xx] .
Op 14 januari 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het intern verbouwen van een deel van het pand tot een rouwkamer met een oppervlakte van 150 m², en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
In de uitspraak van 15 december 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:7688) heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het gebruik als rouwkamer in strijd is met het bestemmingsplan “Kern Dodewaard en buurtschap Lely” en dat voor dit project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning kan worden verleend. Door het overschrijden van de beslistermijn is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bekend gemaakt dat aan eiser van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
De derde-partij heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de aanvraag voor wat betreft de parkeerbehoefte getoetst moet worden aan de Nota Parkeernormen 2013 (hierna: de Nota). Omdat de Nota geen specifieke norm kent voor een rouwkamer heeft verweerder aansluiting gezocht bij de parkeernorm per rouwkamer zoals deze in andere gemeenten, zoals de gemeente Helmond, wordt gehanteerd, namelijk 6 parkeerplaatsen per rouwkamer.
Verweerder heeft voorts overwogen dat geen saldering met de bestaande parkeerbehoefte plaats moet vinden omdat sprake is van illegaal gebruik, zodat op eigen terrein 6 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Volgens verweerder heeft eiser geen bewijs overlegd van de mogelijkheid om op eigen terrein 6 parkeerplaatsen te realiseren, en blijkt uit gegevens van het kadaster dat de parkeerplaatsen aan de linkerzijde van het gebouw niet in eigendom zijn bij eiser en dat de parkeerplaatsen aan de straatzijde openbare parkeerplaatsen zijn.
Verweerder heeft daarom het primaire besluit herroepen en de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
3. Eiser betoogt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel door hem niet de gelegenheid te geven de ruimtelijke onderbouwing aan te vullen alvorens de omgevingsvergunning te weigeren.
3.1.
Het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit is behandeld bij de bezwaarschriftencommissie. In het kader van deze behandeling is ook de door eiser aangeleverde ruimtelijke onderbouwing ter sprake gekomen. De commissie heeft met betrekking tot het onderdeel “parkeren” overwogen dat een kenbare toets ontbrak van hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is overwogen met betrekking tot de parkeersituatie.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit met betrekking tot de parkeersituatie een nieuwe afweging gemaakt, welke heeft geleid tot het weigeren van de omgevingsvergunning.
3.2.
Anders dan eiser heeft betoogd, bestaat niet de verplichting voor verweerder om, alvorens de voor eiser negatieve beslissing op bezwaar te nemen, eiser in de gelegenheid te stellen de motivering aan te vullen. In het kader van de behandeling bij de bezwaarschriftencommissie heeft eiser de mogelijkheid gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. Indien eiser het vervolgens niet eens is met het bestreden besluit dan staat hiertegen de mogelijkheid van beroep open bij de rechtbank, van welke mogelijkheid eiser gebruikt heeft gemaakt. In het kader van dit beroep zal de rechtbank hierna ingaan op de bezwaren van eiser.
De beroepsgrond faalt.
4. Eiser betoogt dat verweerder voor een rouwkamer een te hoge parkeernorm heeft gehanteerd en dat ten onrechte geen saldering met de bestaande parkeerbehoefte is toegepast.
Onder verwijzing naar het parkeeronderzoek van “de Verkeersdeskundige” van 10 augustus 2016 betoogt eiser voorts dat op het naastgelegen perceel [adres] [xx] 6 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Voorts blijkt uit dit parkeeronderzoek dat in de directe omgeving voldoende openbare parkeergelegenheid beschikbaar is, aldus eiser.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank sluit zich hierbij aan, dat de Nota als uitgangspunt dient te worden genomen voor het berekenen van de parkeerbehoefte.
Nu in de Nota, evenals de CROW-parkeerkencijfers, geen parkeernorm is opgenomen voor een rouwkamer heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen. Dat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0692) is uitgegaan van een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen voor een rouwkamer maakt het voorgaande niet anders, aangezien een parkeernorm door meerdere factoren kan worden bepaald en niet vaststaat dat de situatie in deze uitspraak vergelijkbaar is met de voorliggende situatie.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
4.2.
In paragraaf 5.2 van de Nota is het volgende opgenomen met betrekking tot het bepalen van de parkeerbehoefte:
“Bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt bij de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. De bestaande bebouwing die gehandhaafd blijft en geen functiewijziging ondergaat, wordt daarom niet meegenomen in de berekening van de parkeerbehoefte. (Het gaat daarbij uiteraard wel om bestaande permanente legale bouwwerken).
Hiermee wordt voorkomen dat het qua parkeereis onaantrekkelijk wordt om met (uitbreidings)plannen te komen. De verplichting tot uitbreiding van het aantal bestaande parkeerplaatsen was immers ook niet aan de orde geweest als er geen sprake was van uitbreidingsplannen.”
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit deze formulering voort dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte bij een functiewijziging saldering plaats dient te vinden met de bestaande parkeerbehoefte. Het toepassen van saldering is ook in overeenstemming met vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2924). Anders dan verweerder heeft overwogen, vloeit uit de Nota niet voort dat bij illegaal gebruik saldering buiten beschouwing kan worden gelaten. In het voorliggende geval is het voorts onredelijk om in het kader van de saldering het illegale gebruik aan eiser tegen te werpen, aangezien het gebruik als uitvaartcentrum bestond sinds 2003 en zowel eiser als verweerder er bij het vaststellen van het bestemmingsplan “Kern Dodewaard en buurtschap Lely” van zijn uitgegaan dat dit gebruik paste binnen de bestemming “Dienstverlening”.
Verweerder heeft daarom bij het berekenen van de parkeerbehoefte ten onrechte de saldering met de bestaande parkeerbehoefte buiten beschouwing gelaten, zodat de beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien.
Op voorhand staat immers niet vast of het toepassen van saldering leidt tot de conclusie dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en dat wordt voldaan aan de Nota.
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen bedraagt de huidige (fictieve) parkeerbehoefte 5,7, uitgaande van gebruik voor commerciële dienstverlening waarvoor een norm geldt van 3,8 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van een nieuwe parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen voor een rouwkamer is sprake van een (minimale) toename van de parkeerbehoefte van 0,3 parkeerplaats. Daarbij is nog geen rekening gehouden met aanwezigheidspercentages. Verweerder zal derhalve onderzoek moeten doen naar de parkeercapaciteit op eigen terrein of in de omgeving, zoals weergegeven in paragraaf 5.3 van de Nota.
Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen. In dit besluit dient verweerder met inachtneming van saldering opnieuw de parkeerbehoefte te bepalen en deze af te zetten tegen de beschikbare parkeercapaciteit. In het besluit dient verweerder voorts het in opdracht van eiser opgestelde parkeeronderzoek te betrekken, alsmede het voorstel voor de aanleg van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein.
7. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
8. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.