Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 april 2017
- het verkort proces-verbaal van comparitie van 20 september 2017.
2.De verdere beoordeling
- € 550.255,13 aan ‘herinrichtingskosten en bijkomende kosten’,
- € 631.410,76 aan ‘netto exploitatie schade’,
- € 276.798,13 aan ‘geleden verlies’ en
- € 61.674,88 aan wettelijke rente vanaf 23 september 2014 tot en met 7 september 2016.
“Schuldenaar”;en […]
“Schuldeiser”;[…] hierna tezamen aangeduid als:
“Partijen”en ieder voor zich als:
“Partij”
“Huurovereenkomst”, Partijen genoegzaam bekend;
: “Huurder is aansprakelijk voor alle schade die Verhuurder lijdt als gevolg van beschadiging, tenietgaan, verlies, diefstal, en/of het anderszins uit de macht van huurder geraken van het gehuurde of een gedeelte daarvan (...)”;
“Brand”), waardoor nagenoeg het volledige horecabedrijf is uitgebrand en een groot gedeelte van de inventaris teniet is gegaan, dan wel beschadigd is geraakt;
Overeenkomst”).
door brand. Dit volgt niet uit de enkele door Liander aangevoerde omstandigheid dat in het derde lid van artikel 7 van de huurovereenkomst is bepaald dat DVARS gehouden is zich ten aanzien van het gehuurde tegen brand te verzekeren. In tegendeel, de omstandigheid dat aan DVARS de verplichting tot het sluiten van een brandverzekering is opgelegd, wijst er naar het oordeel van de rechtbank, veeleer op dat ook het risico van tenietgaan van het gehuurde door brand bij DVARS ligt. Andere omstandigheden op grond waarvan contractspartijen aan de bepalingen van artikel 7 van de huurovereenkomst de door Liander voorgestane betekenis, dat brandschade wordt uitgesloten, moeten toekennen, heeft Liander niet gesteld.
- dat de inventaris van het bedrijf zou zijn hersteld in de situatie van voor de brand;
- het bedrijf ten gevolgen van de brand voor een periode van 20 weken heeft stilgelegen;
- het concept van het horecabedrijf, te weten het concept van een cocktailbar, ongewijzigd zou zijn gebleven;
3.De beslissing
3 januari 2018voor het nemen van