ECLI:NL:RBGEL:2017:6879

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
C/05/316829/HA ZA 17-104
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van kortgedingvonnis wegens misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Braziliaanse voetbalclub Sociedade Esportiva Palmeiras en een Nederlandse voetbalmakelaar. De rechtbank heeft de verdere tenuitvoerlegging van een eerder bij verstek gewezen kortgedingvonnis geschorst, omdat dit misbruik van executiebevoegdheid oplevert. De eiser, Palmeiras, had verzuimd te vermelden dat zijn geldvordering eerder door de bodemrechter in een procedure op tegenspraak was afgewezen, wat in strijd was met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De procedure begon met een verzoek van Palmeiras om een voorlopige voorziening, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gedaagde, de voetbalmakelaar, onrechtmatig handelde door het verstekvonnis te executeren zonder de relevante feiten te vermelden. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde had moeten melden dat de vordering in Brazilië was afgewezen en dat hij niet had voldaan aan de verplichtingen van artikel 21 Rv.

De rechtbank heeft de gedaagde verboden om nieuwe beslagen te leggen en heeft hem veroordeeld in de kosten van de procedure. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien Palmeiras in Brazilië is gevestigd en de gedaagde in Nederland woont. De rechtbank heeft de bevoegdheid ontleend aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de partijen hebben gekozen voor toepassing van het Nederlands recht. De rechtbank heeft de gedaagde de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van zijn vorderingen, maar heeft de verdere beslissing aangehouden tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/316829 / HA ZA 17-104
Vonnis in incident en hoofdzaak van 20 december 2017
in de zaak van
de vereniging naar Braziliaans recht
SOCIEDADE ESPORTIVA PALMEIRAS,
gevestigd te São Paulo, Brazilië,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P-H. Boekel te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident],
wonende te Tiel,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Palmeiras en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 mei 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2017
  • de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv van Palmeiras
  • de conclusie van antwoord in incident van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Palmeiras is een Braziliaanse voetbalclub. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] is een voetbalmakelaar.
2.2.
In 1998 heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] bemiddeld bij de transfer van de voetballer [naam voetballer], ook wel [naam voetballer] genoemd, van Palmeiras naar de Nederlandse voetbalclub [voetbalvereniging] te Eindhoven.
2.3.
In het kader van die bemiddeling is op 9 juni 1998 te São Paulo, Brazilië, een intentieverklaring op schrift gesteld en ondertekend, waarin vrij vertaald staat dat Palmeiras zich ertoe verbindt de kosten te betalen die verband houden met de door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] aan Palmeiras verleende diensten ten bedrage van $ 200.000,00. Voorts is op diezelfde dag een schriftelijke machtiging verstrekt aan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] en de heer [naam vertegenwoordiger voetbalvereniging] om de transfer van [naam voetballer] naar [voetbalvereniging] te regelen voor een bedrag van $ 2.200.000,00 (Amerikaanse dollars), zulks met een geldigheidsduur tot en met 20 juni 1998.
Beide documenten zijn voor Palmeiras ondertekend door [vertegenwoordiger Palmeiras] (verder: [vertegenwoordiger Palmeiras]).
2.4.
De transferovereenkomst is uiteindelijk op 29 juni 1998 gesloten, dus 9 dagen na de deadline van de machtiging. De transfersom bedroeg uiteindelijk $ 500.000,00 in plaats van de in de machtiging genoemde som van $ 2.200.000,00 c.q. $ 2.000.000,00 (in het bedrag van $ 2.200.000,00 was de commissie van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] begrepen).
2.5.
Bij dagvaarding van 8 februari 1999 heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] Palmeiras in Brazilië in rechte betrokken en betaling van $ 200.000,00 gevorderd. Palmeiras is in dat geding verschenen en de rechter van de 6de Civiele kamer van São Paulo heeft de vordering na het horen van getuigen afgewezen bij vonnis van 25 augustus 2000. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] is niet in hoger beroep gegaan en dat vonnis is daarmee onherroepelijk geworden.
2.6.
Daarna heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] Palmeiras gedagvaard om op 17 april 2002 ter zitting in kort geding te verschijnen bij de rechtbank Amsterdam. Deze dagvaarding werd op 4 april 2002 ten parkette in Amsterdam betekend en de dagvaarding heeft Palmeiras na de zitting bereikt op 23 april 2002. Palmeiras is op 17 april 2002 niet vrijwillig ter zitting verschenen en de voorzieningenrechter heeft tegen haar verstek verleend en haar bij verstekvonnis van 25 april 2002 veroordeeld tot betaling aan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] van € 225.450,00, te vermeerderen met rente, incassokosten en proceskosten.
2.7.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] heeft geprobeerd om dit verstekvonnis te executeren in Brazilië, maar het Federale Hooggerechtshof van Brazilië heeft bij arrest van 23 september 2004 de bekrachtiging van het betwiste buitenlandse vonnis afgewezen om reden dat Palmeiras niet (geldig) was gedagvaard.
2.8.
Op 4 december 2015 heeft een Belgische deurwaarder op verzoek van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] krachtens het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 25 april 2002 ten laste van Palmeiras voor het bedrag van € 229.363,46 bewarend beslag gelegd onder de Vereniging Zonder Winstoogmerk [voetbalclub 2] en de N.V. [voetbalclub 2] op al hetgeen zij verschuldigd zijn of zullen zijn aan Palmeiras. Het betreft in bijzonder de transfersom van € 3.500.000,00 voor de Braziliaanse speler [naam voetballer 2]. [voetbalclub 2] heeft verklaard dat zij een bedrag van € 1.000.000,00 verschuldigd is aan Palmeiras. [voetbalclub 2] heeft dit bedrag gedeponeerd bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond.
2.9.
Bij brief van 24 februari 2017 heeft de advocaat van Palmeiras [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] gesommeerd om dit beslag op te heffen. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] heeft hier niet aan voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Palmeiras vordert samengevat – bij vonnissen uitvoerbaar bij voorraad
in het incident:
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te verbieden om met onmiddellijke ingang na betekening van dit incidentele vonnis nadere en/of nieuwe (conservatoire) (derden)beslagen te leggen op grond van het kortgedingvonnis d.d. 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250.000,00 per keer of – naar keuze van Palmeiras – per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in strijd met deze veroordeling handelt,
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te verbieden om met onmiddellijke ingang na betekening van dit incidentele vonnis maatregelen te (doen) treffen en/of handelingen te (doen) verrichten met het doel VZW [voetbalclub 2] KV en/of NV [voetbalclub 2] te bewegen tot uitbetaling aan hem of een derde ten behoeve van hem, van het bedrag van het beslag of van enig ander bedrag, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250.000,00 per keer of – naar keuze van Palmeiras – per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in strijd met deze veroordeling handelt,
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te veroordelen in de kosten van het incident,
en in de hoofdzaak:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] geen recht heeft op betaling door Palmeiras van het bedrag van € 229.363,46 (plus de eventuele kosten) op grond van het kortgedingvonnis d.d. 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam, althans dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] geen recht heeft op betaling door Palmeiras van de onkostenvergoeding van $ 200.000,00 zoals vermeld in de intentieverklaring d.d. 9 juni 1998 en/of dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] geen recht heeft op betaling door Palmeiras van de onkostenvergoeding van $ 200.000,00 op grond van het door hem overgelegde “contract voor verlening van diensten” d.d. 9 juni 1998,
II. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te bevelen om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis het bewarend beslag dat op grond van het kortgedingvonnis d.d. 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam onder [voetbalclub 2], België, is gelegd op een deel van de transfersom van [naam voetballer 2], te doen opheffen, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] aan deze veroordeling verzuimt gevolg te geven,
III. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te verbieden om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis nadere en/of nieuwe (conservatoire) (derden)beslagen te leggen op grond van het kortgedingvonnis d.d. 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in strijd met deze veroordeling handelt,
IV. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te veroordelen tot vergoeding, binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis, van de schade van Palmeiras ter hoogte van de optelsom van (i) de misgelopen rentebaten op het door het bewarend beslag onder [voetbalclub 2] geblokkeerde bedrag à 1% per maand tot aan de dag van algehele voldoening en (ii) de volledige advocaatkosten die Palmeiras tot de dag van algehele voldoening van de schade door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] heeft moeten maken in verband met de aanspraken van derden die recht hebben op een percentage van de transfersom,
V. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure.
3.2.
Palmeiras legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] geen recht heeft op betaling van de onkostenvergoeding van $ 200.000,00 zoals vermeld in de intentieverklaring, omdat de transfer niet heeft plaatsgevonden binnen de in de machtiging gestelde termijn en ook niet tegen het afgesproken bedrag van $ 2.200.000,00, terwijl [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk onkosten van $ 200.000,00 heeft gemaakt. Daarom heeft de Braziliaanse rechter volgens Palmeiras de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] ook afgewezen. Palmeiras neemt het standpunt in dat de beslaglegging op grond van het Nederlandse kortgedingvonnis kwalificeert als strijdig met artikel 6:2 BW en artikel 6:162 BW en als misbruik van recht.
3.3.
De incidentele vorderingen houden verband met het gegeven dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] tijdens deze procedure bij de rechtbank Gelderland bij verzoekschrift van 7 augustus 2017 de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen heeft verzocht het verstekvonnis van 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam uitvoerbaar te verklaren in België zonder melding te maken van de vergeefse poging om dat vonnis in Brazilië te executeren en van deze bodemprocedure in Nederland, welk verzoek is toegewezen bij beschikking van 18 augustus 2017, hetgeen [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] heeft verzwegen op de comparitie van 31 augustus 2017. Palmeiras stelt dat noch dat verzoekschrift, noch de beschikking van de Belgische rechter aan haar ter kennis is gebracht, ondanks dat de advocaat van Palmeiras zich wel gemeld had bij de Belgische advocaat van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] en dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] de beschikking op 22 september 2017 heeft laten betekenen bij [voetbalclub 2] en de omzetting van het bewarend beslag in een uitvoerend beslag heeft aangezegd. Palmeiras stelt dat zij dit op 11 oktober 2017 van [voetbalclub 2] heeft vernomen en dat zij bij dagvaarding van 13 oktober 2017 derdenverzet heeft aangetekend.
De voorlopige voorzieningen vordert Palmeiras op grond van het restitutierisico bij [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] ingeval [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] de executie van het kortgedingvonnis onder [voetbalclub 2] of andere voetbalclubs of derden vervolgt vóór de afloop van de onderhavige bodemprocedure en de beslissing hierin over de aanspraken van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident].
3.4.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] voert verweer, zowel in het incident als in de hoofdzaak.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak

4.1.
Palmeiras is gevestigd in Brazilië en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] woont in Nederland. De zaak heeft dus een internationaal karakter. De rechtbank ontleent haar bevoegdheid aan artikel 2 juncto 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
Ter comparitie hebben de advocaten van partijen uitdrukkelijk gekozen voor toepassing van het Nederlands recht bij de beslechting van hun geschil.
in het incident voorts
4.3.
In het kader van de gevorderde voorlopige voorzieningen voor de duur van dit geding is de rechtbank voorshands van oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] onrechtmatig handelt en misbruik maakt van de executoriale titel, die hij heeft verkregen met de afgifte van de grosse van het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 25 april 2002.
Dat misbruik bestaat erin dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] probeert om dit vonnis reeds tijdens dit executiegeschil ten uitvoer te leggen door het bewarend beslag in België te laten omzetten in een uitvoerend beslag. Nog daargelaten dat het bevreemdt dat in dat kort geding, waarin het ging om een gewone geldvordering, tegen Palmeiras verstek is verleend, nu overduidelijk de voorgeschreven dagvaardingstermijn van artikel 115 Rv niet in acht was genomen, heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] daar niet voldaan aan de verplichting van artikel 21 Rv om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het gaat hierbij in het bijzonder om het gegeven dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in een eerder stadium bij de volgens de normale competentieregels bevoegde rechter, te weten die van het land en de plaats van vestiging van Palmeiras, in een bodemprocedure dezelfde vordering had ingesteld, dat die vordering na het horen van getuigen door die bodemrechter was afgewezen en dat dat afwijzend vonnis onherroepelijk was geworden. Hiervan is geen melding gemaakt in de kortgedingdagvaarding en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] heeft niet tegengesproken dat hij dit ook niet ter zitting aan de voorzieningenrechter te Amsterdam heeft gemeld.
Zijn stelling in zijn conclusie van antwoord dat de vordering in Brazilië bij de bodemrechter was gebaseerd op de bij de feiten vermelde intentieverklaring en die bij de voorzieningenrechter op een schriftelijke overeenkomst van dezelfde dag en dat het dus ging om een andere grondslag, gaat, voorshands geoordeeld, niet op. Ter comparitie heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] immers toegelicht dat hij de intentieverklaring en de machtiging ’s ochtends van [vertegenwoordiger Palmeiras] had gekregen, dat hij toen een advocaat om advies heeft gevraagd en dat deze had gezegd dat de machtiging niet klopte, waarna hij, [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident], later op de dag een nieuwe overeenkomst heeft gemaakt en door [vertegenwoordiger Palmeiras] heeft laten ondertekenen. Uit deze toelichting volgt dat het gaat om dezelfde essentialia, met dien verstande dat deze eerst zijn vastgelegd in een eenzijdige schuldbekentenis en daarna, zo nodig ten overvloede, nog eens in een tweezijdige overeenkomst. De verbintenis van Palmeiras en de rechtsgrond voor de geldvordering van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] zijn echter dezelfde gebleven. Het betreft de voor de diensten van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] vastgelegde (gefixeerde) vergoeding ten bedrage van US$ 200.000,00.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] had bij de voorzieningenrechter melding moeten maken van die eerdere poging om zijn vordering geldend te maken bij de Braziliaanse bodemrechter. Indien hij dat zou hebben gedaan, zou, naar moet worden aangenomen, de Nederlandse voorzieningenrechter niet zo makkelijk verstek hebben verleend en beter onderzoek hebben gedaan naar de rechtsgeldigheid van de vordering en het, in de dagvaarding niet nader gemotiveerde, spoedeisend belang bij een voorziening bij voorraad ter zake.
4.4.
Daarbij komt het volgende. Op de comparitie in dit executiegeschil heeft de behandelend rechter aan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] gevraagd hoe het stond met de tenuitvoerlegging in België en of daarvoor, nu het gaat om een vonnis van vóór de herschikte EEX-Verordening, nog een verlof tot tenuitvoerlegging moest worden gevraagd. Daarop heeft de advocaat van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] gezegd dat hij had geprobeerd om een stempel te krijgen, maar dat dit niet was gelukt, en daarbij hebben [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] en zijn advocaat verzwegen dat inmiddels, ongeveer twee weken voor die comparitie, dat verlof reeds was gevraagd en verleend zonder Palmeiras daarin te kennen. Ook dit kwalificeert als een schending van artikel 21 Rv.
4.5.
Die poging tot executie tijdens dit executiegeding is dus, voorshands geoordeeld, onrechtmatig. Hieraan doet niet af dat Palmeiras het niet nodig heeft gevonden om in verzet te gaan tegen het verstekvonnis van de Amsterdamse voorzieningenrechter. Ter comparitie heeft Palmeiras gesteld dat zij niet bekend was met het door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] overgelegde contract, waarin is bepaald dat het geschil uitsluitend aan een Nederlandse rechtbank kan worden voorgelegd, en het valt nog te bezien of dit contract geldig is - hierop komt de rechtbank hieronder terug - maar feit is dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] zich zelf niet heeft gehouden aan deze forumkeuze. Hij heeft het geschil immers zelf eerst voorgelegd aan de bodemrechter in Brazilië. Waar een in kort geding gegeven beslissing bij voorraad op grond van artikel 257 Rv geen nadeel mag toebrengen aan het bodemgeschil en bovendien [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] vergeefs heeft geprobeerd om het kortgedingvonnis in Brazilië te laten bekrachtigen, heeft Palmeiras in redelijkheid de zaak op zijn beloop kunnen laten en zich de moeite en kosten van verder procederen in Nederland kunnen besparen totdat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] nu, meer dan elf jaren later, opnieuw probeert om de executie van dat vonnis in Europa te vervolgen.
4.6.
Palmeiras vordert schorsing van die executie vanwege het restitutierisico. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] betwist dat sprake is van een executierisico en hij stelt dat hij, bij verlies van de bodemzaak, zeer wel in staat zal zijn om een eventueel teveel geïncasseerd bedrag terug te betalen, maar tot nu toe heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] niet laten blijken dat hij op zijn woord kan worden geloofd. Gegeven het feit dat hij destijds op basis van een toevoeging procedeerde bij de kortgedingrechter in Amsterdam, had het op zijn weg gelegen om zijn solvabiliteit nader te onderbouwen. De vrees voor een restitutierisico is gerechtvaardigd en de rechtbank zal de gevraagde voorzieningen voor de duur van dit geding toewijzen, zij het met een maximum voor de te verbeuren dwangsommen.
4.7.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. Die kosten worden aan de zijde van Palmeiras gesteld op € 2.000,00 voor salaris van de advocaat.
in de hoofdzaak voorts
4.8.
In de hoofdzaak is de kern van het geschil of [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] op grond van de intentieverklaring en/of de door hem gestelde overeenkomst van 9 juni 1998 aanspraak heeft op betaling van een onkostenvergoeding ten bedrage van US$ 200.000,00.
4.9.
Over de intentieverklaring c.q. intentieovereenkomst heeft de Braziliaanse rechter reeds geoordeeld en deze heeft de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] op deze grondslag afgewezen, maar Palmeiras heeft zich niet, althans niet uitdrukkelijk, beroepen op een gezag van gewijsde ter zake. Over de gestelde overeenkomst van dienstverlening en het door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in deze Nederlandse procedure overgelegde ‘contract voor verlening van diensten’ heeft de Braziliaanse rechter zich niet expliciet uitgelaten.
4.10.
Palmeiras betwist de echtheid van dat contract en ook de echtheid van de daaronder gestelde handtekening, die volgens [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] die van de meer genoemde [vertegenwoordiger Palmeiras] zou zijn. Die echtheid kan verder in het midden blijven, en het door Palmeiras aangeboden schriftkundig onderzoek naar de authenticiteit kan achterwege blijven, omdat Palmeiras heeft gesteld dat [vertegenwoordiger Palmeiras] volgens de statuten van Palmeiras niet bevoegd was om financiële en economische documenten zoals deze overeenkomst namens Palmeiras te ondertekenen en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] vervolgens ter comparitie heeft verklaard dat [vertegenwoordiger Palmeiras] tegen hem heeft gezegd ‘dat hij eigenlijk niet mocht tekenen, maar dat hij het voor hem wel zou doen’. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] was dus bekend met de tekeningsonbevoegdheid van [vertegenwoordiger Palmeiras] en hij kan daarom geen rechtsgevolgen verbinden aan dat schriftelijke contract. De andere onduidelijkheden kunnen onbesproken blijven.
4.11.
Dit laat onverlet dat een rechtsgeldig ondertekend schriftelijk contract geen bestaansvereiste is voor een overeenkomst en daaruit voortvloeiende verbintenissen. Een overeenkomst kan ook op andere wijze tot stand komen en een door een onbevoegde vertegenwoordiger gesloten overeenkomst kan in woorden of daden door de principaal bekrachtigd worden. Indien en voor zover in dit geval door [vertegenwoordiger Palmeiras] namens Palmeiras met [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] afspraken zijn gemaakt over de vergoeding voor zijn diensten in het kader van de transfer van [naam voetballer], dan mag ervan worden uitgegaan dat Palmeiras tegenover [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] de schijn heeft gewekt dat [vertegenwoordiger Palmeiras] daartoe bevoegd was en/of dat zij dat bekrachtigde. Palmeiras beroept zich immers zelf op rechtsgeldigheid van de door [vertegenwoordiger Palmeiras] ondertekende machtiging voor het regelen van de transfer met een beperking tot en met 20 juni 1998.
4.12.
De door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] gestelde afspraak dat de vergoeding voor zijn diensten en onkosten op US$ 200.000,00 werd gesteld en onafhankelijk was van de datum van de transfer en de hoogte van het transferbedrag, is door Palmeiras gemotiveerd betwist en ligt ook niet meteen voor de hand, nu niet is weersproken dat een commissie van 10% gebruikelijk is, zodat bij een transferbedrag van € 500.000,00 een commissie van € 50.000,00 meer in de rede ligt. Die afspraak zal dus nog moeten worden bewezen, nu het schriftelijke document, waarvan de echtheid wordt betwist, geen geldig bewijs oplevert.
De rechtbank zal [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] de gelegenheid geven om dat bewijs met andere bewijsmiddelen te leveren. Daarbij gaat het, naar de rechtbank aanneemt, vooral om getuigenbewijs.
4.13.
Voor het geval [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] faalt in het bewijs van een afgesproken fixatie op US$ 200.000,00, zal hij mogen bewijzen dat hij tot dat bedrag in het kader van de transfer van [naam voetballer] voor vergoeding in aanmerking komende onkosten heeft gemaakt en uren heeft besteed. Dit bewijs moet geleverd kunnen worden met schriftelijke bewijsstukken zoals facturen, bonnen en reisschema’s waaruit de kosten en de bestede tijd kunnen blijken, terwijl ook nog zal moeten worden aangetoond wat een gebruikelijk en redelijk uurloon is zoals bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW.
4.14.
In afwachting van het resultaat van die bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In het incident
5.1.
verbiedt [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] met onmiddellijke ingang na betekening van dit incidentele vonnis om nadere en/of nieuwe (conservatoire) (derden)beslagen te leggen op grond van het kortgedingvonnis d.d. 25 april 2002 van de voorzieningenrechter te Amsterdam, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250.000,00 per keer of – naar keuze van Palmeiras – per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in strijd met deze veroordeling handelt, zulks met een maximum van € 1.000.000,00,
5.2.
verbiedt [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] met onmiddellijke ingang na betekening van dit incidentele vonnis maatregelen te (doen) treffen en/of handelingen te (doen) verrichten met het doel VZW [voetbalclub 2] KV en/of NV [voetbalclub 2] te bewegen tot uitbetaling aan hem of een derde ten behoeve van hem, van het bedrag van het beslag of van enig ander bedrag, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250.000,00 per keer of – naar keuze van Palmeiras – per dag of deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in strijd met deze veroordeling handelt, zulks met een maximum van € 1.000.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] in de kosten van dit incident, aan de zijde van Palmeiras tot op heden gesteld op € 2.000,00,
In de hoofdzaak
5.4.
laat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] toe te bewijzen dat hij met [vertegenwoordiger Palmeiras] is overeengekomen dat de vergoeding voor zijn diensten en onkosten inzake de transfer van [naam voetballer] onafhankelijk van de datum van de transfer en de hoogte van het transferbedrag op US$ 200.000,00 werd gesteld, dan wel dat hij in het kader van die transfer tot dat bedrag van US$ 200.000,00 voor vergoeding in aanmerking komende onkosten heeft gemaakt en uren heeft besteed,
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 januari 2018voor uitlating door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.6.
bepaalt dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.7.
bepaalt dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden februari tot en met april 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.8.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.9.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.