ECLI:NL:RBGEL:2017:6892

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
C/05/311033/HA ZA 16-569
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Waterschap na wateroverlast door onjuist beheer van stuwen

In deze zaak vordert de eiseres, een maatschap die een akkerbouwbedrijf exploiteert, een verklaring voor recht dat het Waterschap Rivierenland onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door wateroverlast. De eiseres stelt dat na hevige regenval op 28 juli 2014 en 30 augustus 2015 het Waterschap de stuwen te vroeg heeft gestreken, waardoor water vanuit een hoger gelegen industriegebied in haar lager gelegen percelen is gestroomd. Dit heeft geleid tot aanzienlijke schade aan haar gewassen, die zijn gaan rotten. De rechtbank heeft deskundigenonderzoek gelast om te beoordelen of het Waterschap verwijtbaar heeft gehandeld in het waterbeheer.

De procedure begon met een tussenvonnis op 8 maart 2017, gevolgd door een comparitie op 16 mei 2017. De eiseres heeft diverse processtukken ingediend, waaronder producties en akten van uitlating. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres haar percelen in een gebied heeft dat onder water is komen te staan door de hevige neerslag, en dat het Waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging in dat gebied.

De rechtbank heeft de feiten en het geschil in detail besproken, waarbij de eiseres haar vorderingen heeft onderbouwd met argumenten over de nalatigheid van het Waterschap. Het Waterschap heeft verweer gevoerd en betwist dat er fouten zijn gemaakt bij het beheer van de stuwen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een deskundige te benoemen om de situatie te onderzoeken en te adviseren over de vraag of het Waterschap onterecht heeft gehandeld. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de partijen zijn uitgenodigd om zich uit te laten over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd zullen worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/311033 / HA ZA 16-569 / 357/871
Vonnis van 20 december 2017
in de zaak van
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. R.A. van Helvoirt te Boxtel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 maart 2017 en de daarin genoemde processtukken
  • de akte overlegging producties 18 tot en met 21 van [eiseres]
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 16 mei 2017
  • de akte uitlating van het Waterschap
  • de akte uitlating van [eiseres]
  • de aanvullende akte van het Waterschap
  • de aanvullende akte van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een akkerbouwbedrijf van ongeveer 40 hectare in het buitengebied van [plaats]. Zij teelt onder andere consumptieaardappelen en uien.
2.2.
De akkergronden van [eiseres] liggen aan de overzijde van de [adres 1], te weten in de polder Oostwaard op + 0 NAP. De percelen van [eiseres] zijn voorzien van een drainagesysteem dat een vrije uitloop heeft in de afwateringskanalen in De Bruine Kil ten oosten van de percelen en de sloot die is gelegen ten westen van de percelen langs de [adres 1]. Ten noorden van de percelen van [eiseres] en vóór de bebouwde kom van [plaats] bevindt zich het hoger gelegen industriegebied De Bruine Kilhaven op +0.90 NAP. Het industriegebied heeft een eigen buffergebied voor de opvang van neerslag.
2.3.
De percelen van [eiseres] liggen in het afwateringsgebied [adres 2]. Ter plaatse is het Waterschap verantwoordelijk voor de waterstaatkundige verzorging. Het zomerpeil van het afwateringsgebied [adres 2] is in het op 26 november 2010 in werking getreden Peilbesluit Alm & Biesbosch (hierna: het Peilbesluit) vastgesteld op -0,8 meter NAP en het winterpeil op -1,10 meter NAP. De afwatering geschiedt van noord naar zuid, richting het gemaal Bruine Kil aan de zuidzijde van het peilgebied.
2.4.
Na extreme neerslag op maandag 28 juli 2014 zijn de percelen van [eiseres] onder water komen te staan waardoor de gewassen op de percelen zijn gaan rotten. De oogst van 2014 is voor een belangrijk deel mislukt.
2.5.
Ruim een jaar later heeft deze situatie zich opnieuw voorgedaan. In de nacht van 30 op 31 augustus 2015 was wederom sprake van hevige regenval en bleef water op de percelen staan. Ook de oogst van 2015 is voor een belangrijk deel mislukt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2014, respectievelijk 31 augustus 2015 tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander met veroordeling van het Waterschap in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat het Waterschap na een door het KNMI afgegeven code oranje op of omstreeks 28 juli 2014 ten onrechte geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen door voorafgaand aan de regenval het waterpeil te verlagen, de inlaatkleppen van het gebied te sluiten, de stuwen die het gebied beschermen omhoog te zetten en het gemaal op volle toeren te laten draaien. Hoewel het drainagesysteem de hevige neerslag van 28 juli 2014 heeft kunnen afvoeren, heeft het Waterschap de buffer bij het industriegebied al op 29 juli 2014 grotendeels leeg laten lopen zonder dat daar een directe noodzaak toe was, waardoor de percelen van [eiseres] op 29 juli 2014 opnieuw onder water zijn gelopen en gedurende ongeveer 70 uur onder water zijn blijven staan. De percelen van [eiseres] zijn als buffer gebruikt voor het hemelwater dat in het industriegebied is gevallen. Het water kwam daardoor in de sloten zo hoog te staan dat het drainagesysteem onder de percelen van [eiseres] niet meer werkte. Indien het Waterschap voorzorgsmaatregelen had genomen en het industriegebied niet vervroegd had laten leeglopen, had schade aan de gewassen kunnen worden voorkomen. [eiseres] stelt dat zij het Waterschap op 28 juli 2014 heeft gebeld en heeft gevraagd extra pompen in te zetten, hetgeen het Waterschap heeft geweigerd. Direct na het voorval van 28/29 juli 2014 heeft [eiseres] samen met een aantal andere agrariërs bij het Waterschap de wateroverlast gesignaleerd als veelvoorkomend en terugkerend probleem. Ook is toen, eind juli 2014, door hen bezwaar gemaakt tegen de door gemeente [plaats] voorgenomen uitbreiding van het industriegebied vanwege hun zorgen over de waterhuishouding en de slechte afwatering in het gebied. Het luiden van de noodklok heeft niet geholpen. Er zijn geen maatregelen getroffen en op 31 augustus 2015 zijn de percelen van [eiseres] na hevige regenval opnieuw ondergelopen.
3.3.
Het Waterschap voert gemotiveerd verweer. Volgens het Waterschap voldoet het waterstelsel aan alle daaraan te stellen eisen, maar was op 28 juli 2014 en ook op 30/31 augustus 2015 sprake van een uitzonderlijke weersituatie. De herhalingstijd van dergelijke buien is eens in de 1000 jaar. Het watersysteem hoeft daar niet op berekend te zijn. Nog los van de vraag of het Waterschap bepaalde maatregelen had kunnen en moeten treffen, was de neerslag zo extreem dat de wateroverlast hoe dan ook zou zijn ontstaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of het Waterschap een verwijt valt te maken op het gebied van het waterbeheer. Alleen dan kan [eiseres] een vorderingsrecht toekomen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het van verschillende factoren afhangt hoever de onderhoudsplicht van een waterschap gaat ter vermijding van het onder water lopen van (laag gelegen) gronden. Daarbij heeft verder te gelden dat een waterschap een zekere marge van beleidsvrijheid toekomt. Op waarschuwingen omtrent dreigende overstromingen of klachten over het peil moet echter adequaat worden gereageerd, in die zin dat een onderzoek moet worden ingesteld. Afhankelijk van de uitkomst daarvan, moeten de noodzakelijke en mogelijke maatregelen worden getroffen. (Vgl. HR 9 oktober 1981, Bargerbeek HR:1981:AG4240, HR 8 januari 1999, West-Friesland, HR:1999:ZC2813 en HR 30 januari 2004, Mark en Weerijs, HR:2004:AN7825)
Wat betreft de beleidsvrijheid die een waterschap toekomt, heeft verder te gelden dat die in rechte niet slechts marginaal getoetst kan worden (HR 9 november 2001, Rijnstromen, HR:2001:AD5302)
4.2.
Uit de ter zitting afgelegde verklaringen blijkt dat [eiseres] het Waterschap met name verwijt dat een medewerker van het Waterschap tot twee keer toe, te weten in juli 2014 en augustus 2015, na heftige regenval een stuw aan de [adres 1] bij het industriegebied te vroeg en dus onnodig zou hebben gestreken. Daardoor is water onnodig de polder ingestroomd waardoor de percelen van [eiseres] zijn ondergelopen. Dit, terwijl het industrieterrein nog geen enkel gevaar liep wat betreft wateroverlast en nog voldoende bergingscapaciteit had. Verder wordt het Waterschap verweten dat de bewuste stuw aan de [adres 1] vlakbij het industrieterrein altijd veel te laag staat waardoor de polder waar de percelen van [eiseres] zich bevinden, feitelijk als buffergebied wordt gebruikt, aldus [eiseres]. Dit terwijl het industriegebied zelf voldoende boezemcapaciteit heeft.
4.3.
Het Waterschap heeft ter zitting niet weersproken dat medewerkers in juli 2014 en augustus 2015 tijdens de incidenten bij de stuw zijn geweest. Het Waterschap heeft verder erkend dat de stuw bij het industriegebied ook bij heftige regenval in principe omhoog kan blijven staan omdat het industriegebied zelf voldoende bergingscapaciteit heeft. Wel merkt het op dat het overtollige water op enig moment verwijderd zal moeten worden en dat daarvoor de stuw zal moeten worden gestreken. Het Waterschap leidt uit het rapport van 3 februari 2017 van het door hem ingeschakelde expertisebureau [naam expertisebureau]. af dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er in 2014 of 2015 fouten zijn gemaakt bij de bediening van de bewuste stuw. Het Waterschap betwist dat de polder onnodig gebruikt wordt als buffer voor het industriegebied.
4.4.
Het partijdebat werd daarmee toegespitst op de vraag of een medewerker van het Waterschap in juli 2014 en/of augustus 2015 de stuw aan de [adres 1] te vroeg heeft gestreken. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten en ook is het Waterschap uitgenodigd de persoon bekend te maken die de stuw heeft bediend.
4.5.
Het Waterschap heeft in zijn akte uitlating aangegeven dat de heer [naam 1] (in opdracht van de heer [naam 2]) op 28 juli 2014 bij de stuw aan de [adres 1] is geweest, maar dat hij toen heeft besloten de stuw niet te bedienen. Verder is de heer [naam 3] op 31 augustus 2015 op het bedrijventerrein aanwezig geweest, aldus het Waterschap, maar ook hij heeft toen de stuw niet bediend. Het Waterschap voert thans aan dat de onbediende stuw steeds conform het peilbesluit op circa -0.30 NAP heeft gestaan.
[eiseres] heeft hierop bij haar akte uitlating het standpunt ingenomen dat haar uit het door het Waterschap overgelegde rapport van [naam expertisebureau]. was gebleken dat de stuw was opgezet/omhoog gezet, waardoor zij aannam dat de stuw vervolgens (door een medewerker van het Waterschap) te vroeg was gestreken. Nu het Waterschap echter het standpunt inneemt dat de stuw steeds op hetzelfde niveau is blijven staan, benadrukt [eiseres] dat het regenwater hierdoor te vroeg de polder is ingelaten, zeker nu er voldoende bergingscapaciteit bij het industriegebied zelf was.
4.6.
Kennelijk kunnen stuwen (tijdelijk) boven het zomerpeil worden opgetrokken om regenwater tegen te houden, zoals overigens ook blijkt uit het door het Waterschap overgelegde rapport van [naam expertisebureau]. Omdat het Waterschap nu, in afwijking van hetgeen in voornoemd rapport is opgenomen, het standpunt inneemt dat het niveau van de stuw zowel op 28/29 juli 2014 als op 30/31 augustus 2015 is gehandhaafd op het niveau van het zomerpeil, te weten -0.30 NAP, lijkt de zaak zich toe te spitsen op de meer algemene vraag of er onnodig vroeg water vanuit het industriegebied de polder is ingelaten. Daarbij is de vraag of de stuw gezien de weersomstandigheden onnodig op een te laag (zomer)peil is gehouden. De rechtbank acht voorlichting door een deskundige op dit punt geboden.
4.7.
De rechtbank meent dat met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan en is voornemens de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
Is de stuw aan de [adres 1] gezien de weersomstandigheden omstreeks 28/29 juli 2014 en omstreeks 30/31 augustus 2015 onnodig op een te laag (zomer)peil gehouden waardoor er onnodig vroeg water vanuit het industriegebied de polder is ingestroomd?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor een goed begrip en de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
Aan de hand van de antwoorden op deze vragen, zal de rechtbank zo nodig de door het Waterschap opgeworpen kwesties rond het causaal verband en de eigen schuld beoordelen. Er is onvoldoende grond daar specifieke vragen aan de deskundige over te stellen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om vragen voor te leggen over (de hoogte van) de gestelde schade omdat [eiseres] heeft verzocht naar de schadestaat te verwijzen en begroting van de gestelde schade is in dit stadium niet aan de orde.
4.8.
De zaak zal worden verwezen naar de rol teneinde de partijen gelijktijdig in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen. Voorts zullen zij zich moeten uitlaten over de persoon van de deskundige. Indien partijen menen dat niet met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan, kunnen zij dit eveneens aangeven. De rechtbank zal dan bezien of drie deskundigen moeten worden benoemd. De rechtbank geeft de partijen in overweging te trachten met een eenparig voorstel te komen met betrekking tot de persoon van de deskundige. Tot slot wijst de rechter erop dat [eiseres] als de eisende partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 195 Rv de kosten van het voorschot voor de deskundige zal moeten dragen.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 10 januari 2018voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
Coll: PM