In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en Dexia Nederland B.V. De eiseres had een effectenlease-overeenkomst gesloten met Dexia, en haar echtgenoot heeft deze overeenkomst op 8 mei 2006 vernietigd op basis van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd en dat Dexia het betaalde bedrag moest terugbetalen, vermeerderd met rente en kosten. Dexia voerde verweer en stelde dat de vordering was verjaard.
De kantonrechter heeft de procedure gezamenlijk beoordeeld, waarbij de Hoge Raad in eerdere arresten heeft overwogen dat de stuitende werking van een collectieve vordering ook geldt voor individuele vorderingen tot vernietiging. De kantonrechter concludeerde dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging was gestuit, omdat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring vóór 25 juli 2007 was afgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd.
Dexia werd veroordeeld om het door de eiseres betaalde bedrag terug te betalen, terwijl de vordering in reconventie van Dexia werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat Dexia in overwegende mate in het ongelijk was gesteld en veroordeelde haar in de proceskosten. De vordering van de eiseres om haar registratie bij BKR te laten doorhalen werd afgewezen, omdat Dexia aan de reglementen van BKR gebonden was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter.