In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 juni 2017 een beschikking gegeven in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De officier van justitie had verzocht om een voorlopige machtiging tot opname van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek was ingediend op 30 maart 2017 en was gebaseerd op de noodzaak om de betrokkene, die lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te beschermen tegen zichzelf en anderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2017 zijn de betrokkene, zijn advocaat mr. J.A.C. van Etten, en behandelaars gehoord. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en de officier van justitie verzocht om te overwegen een voorwaardelijke machtiging in te dienen.
Op 23 mei 2017 handhaafde de officier van justitie het verzoek om een voorlopige machtiging. Tijdens de zitting op 22 juni 2017 zijn opnieuw de betrokkene, zijn advocaat en behandelaars gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene gevaarlijk gedrag vertoont, onder invloed van middelen regelmatig overlast veroorzaakt en zichzelf en zijn woning verwaarloost. Ondanks zijn intentie om zijn leven te verbeteren, is er geen blijvende verandering in zijn situatie. De rechtbank concludeert dat er een dreigend gevaar is voor de psychische gezondheid van de vader van de betrokkene en dat maatschappelijke teloorgang dreigt.
De rechtbank heeft daarom besloten om de voorlopige machtiging te verlenen voor een periode van zes maanden, zodat de betrokkene kan worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P.C.G. Brants, in tegenwoordigheid van griffier S.A. Gerritsen.