ECLI:NL:RBGEL:2017:693

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
05/840861-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van de moeder

Op 7 februari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder heeft mishandeld en haar wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd. De zaak betreft incidenten die zich op 31 augustus 2016 in Ede hebben voorgedaan. De verdachte heeft zijn moeder, geboren in 1990, een bak urine over haar heen gegooid, wat leidde tot een hevig onlust veroorzakend gevoel. Daarnaast heeft hij haar opgesloten in het toilet door de deur van buiten te barricaderen met goederen, waardoor zij niet kon ontsnappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn autismespectrumstoornis, wist dat zijn moeder hulpbehoevend was en dat zijn daden buitengewoon mensonterend waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 89 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, en een locatieverbod. De verdediging pleitte voor vrijspraak en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de feiten hem niet volledig konden worden toegerekend. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840861-16
Datum uitspraak : 7 februari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 januari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2016 te Ede zijn moeder, [slachtoffer] (geb.
[geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door een bak/pot met urine over haar heen te
gooien en/of te gieten, en aldus een hevig onlust veroorzakend gevoel in of
aan haar lichaam heeft veroorzaakt en/of opzettelijk haar gezondheid heeft
benadeeld;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2016 te Ede, in de (gezamenlijke) woning [adres]
aldaar, opzettelijk (zijn moeder) [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers
heeft hij, verdachte, nadat die [slachtoffer] naar het toilet was gegaan, de deur
van dat toilet van buiten gebarricadeerd door daar een hoeveelheid goederen
voor te zetten, waardoor die [slachtoffer] niet meer in staat was dat toilet te
verlaten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 augustus 2016 te Ede heeft verdachte een bak urine over zijn moeder, [slachtoffer] (geb. datum [geboortedatum 2] ), gegooid. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder, [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat het gooien van urine over iemand heen niet als mishandeling gekwalificeerd kan worden, omdat dit niet per definitie een hevig onlust veroorzakend gevoel veroorzaakt en een aangifte op dit punt ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Onder mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede – onder omstandigheden – het bij een ander teweeg brengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. De rechtbank overweegt dat als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen, dat het gooien van een bak urine over iemand heen een hevig onlust veroorzakend gevoel in of aan het lichaam van die persoon teweegbrengt, behalve als er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is hier geen sprake. De rechtbank heeft daarbij gelet op het feit dat verdachte de bak urine uit boosheid, plotseling en zonder voorafgaande toestemming over zijn moeder heeft heen gegooid en ook op het feit dat het zoveel urine was dat de verbalisanten zagen dat [slachtoffer] doorweekt was. Het feit dat [slachtoffer] geen aangifte heeft willen doen, betekent volgens de rechtbank dan ook niet dat getwijfeld moet worden of bij haar wel een hevige onlust veroorzakende gewaarwording door de urine is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] heeft benadeeld omdat het gooien van urine over iemand heen niet per definitie een benadeling van de gezondheid betekent, ook niet als het gaat om iemand met een zwakke gezondheid als [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 augustus 2016 heeft de moeder van verdachte, [slachtoffer] , enige tijd op het toilet van de gezamenlijke woning [3] aan de [adres] in Ede gezeten. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid beroven en beroofd houden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het beroven van [slachtoffer] van haar vrijheid. Tevens is er onvoldoende bewijs dat de toiletdeur gebarricadeerd was, waardoor [slachtoffer] het toilet niet kon verlaten. Verdachte heeft de spullen niet voor de toiletdeur maar voor de voordeur gezet.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen door glas in de voordeur dat de deur van het toilet van buiten gebarricadeerd was met meerdere goederen. De verbalisanten hoorden [slachtoffer] roepen dat ze het toilet niet meer af kwam. Zij hoorden (via de brievenbus) [slachtoffer] zeggen dat verdachte haar op het toilet had opgesloten en dat het haar niet lukte de toiletdeur te openen. Hierop betraden de verbalisanten de woning, middels het verbreken van een raam aan de onderzijde van de voordeur. De verbalisanten hoorden [slachtoffer] zeggen dat zij al een tijd op het toilet was opgesloten. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] naar het toilet liep, nadat hij urine over [slachtoffer] had gegooid. Vervolgens zette verdachte dingen voor de wc-deur. [6] Hij zette allemaal dingen voor de klink van de deur. Hij denkt helemaal aan zichzelf op het moment dat hij in de stress zit en heeft op zo’n moment een plek nodig waar het rustig is. [7]
De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat verdachte, kennelijk met het doel om rust voor zichzelf te creëren, wetende dat zijn moeder op het toilet zat, het toilet van buiten heeft gebarricadeerd door daar een hoeveelheid goederen voor te plaatsen. Uit de waarnemingen van de verbalisanten blijkt dat [slachtoffer] hierdoor niet meer in staat was om het toilet te verlaten. [8] Ook uit de verklaring van verdachte -dat hij [slachtoffer] wel weer uit het toilet zou hebben gehaald [9] - blijkt dat hij wist dat [slachtoffer] niet zelfstandig uit het toilet zou kunnen komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks31 augustus 2016 te Ede zijn moeder, [slachtoffer] (geb.
[geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door een bak
/potmet urine over haar heen te
gooien
en/of te gieten, en aldus een hevig onlust veroorzakend gevoel in en
aan haar lichaam heeft veroorzaakt
en/of opzettelijk haar gezondheid heeft
benadeeld;
2.
hij op
of omstreeks31 augustus 2016 te Ede, in de
(gezamenlijke
)woning [adres]
aldaar, opzettelijk
(zijn moeder
)[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, immers
heeft hij, verdachte, nadat die [slachtoffer] naar het toilet was gegaan, de deur
van dat toilet van buiten gebarricadeerd door daar een hoeveelheid goederen
voor te zetten, waardoor die [slachtoffer] niet meer in staat was dat toilet te
verlaten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 89 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te weten een locatieverbod, inhoudende dat verdachte vanaf 7 april 2017 niet tussen 19.00 uur en 07.00 uur in de woning van [slachtoffer] mag komen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen. Daarbij gaat hij ervan uit dat in de periode van twee maanden een vervangende woonplek voor verdachte zal kunnen worden gevonden. Voorts verzoekt de officier van justitie de rechtbank per overtreding van het locatieverbod een week vervangende hechtenis te bevelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. De raadsvrouw heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen. Daarnaast kan een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd. De verdediging heeft zich verzet tegen het opleggen van een locatieverbod.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 21 december 2016;
- de reclasseringsadviezen van Iriszorg, gedateerd 19 januari 2017, 4 oktober 2016 en
1 september 2016;
- het trajectconsult door NIFP Noord-Oost Nederland, gedateerd 13 september 2016;
- een rapport van drs. [naam 1] , psychiater, gedateerd
5 januari 2017, en een rapport van [naam 2] , GZ-psycholoog, gedateerd 5 januari 2017.
De rechtbank ontleent hieraan het volgende. Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een autismespectrumstoornis. Deze stoornis kan geclassificeerd worden als een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anders Omschreven. Tevens is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem. Volgens de psychiater was ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake van deze problematiek en beïnvloedde dit verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Door zijn autismespectrumstoornis heeft verdachte beperkingen in de sociaal-emotionele interactie met mensen in zijn omgeving, heeft hij problemen met zijn denken en is hij gevoelig voor overprikkeling. In de huidige woonsituatie met de zorg voor [slachtoffer] , wordt verdachte overvraagd en overprikkeld wat leidt tot verlies van overzicht en gebrekkige zelfcontrole. Middels het inzetten van agressief gedrag hervindt verdachte de controle over zichzelf en zijn omgeving. De interactie tussen de autismespectrumstoornis en contextuele factoren ten tijde van het tenlastegelegde, maken het aannemelijk dat verdachte beperkt is geweest in zijn keuzevrijheid van handelen. Gelet hierop adviseert de psychiater de rechtbank om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde.
Verdachte heeft niet volledig meegewerkt aan psychologisch onderzoek. Op basis van het gesprek van de psycholoog met verdachte is ook bij de psycholoog de indruk ontstaan dat er sprake is van een autismespectrumstoornis en mogelijk ook persoonlijkheidsproblematiek als gevolg van een te sterke verbondenheid tussen [slachtoffer] en verdachte. De psycholoog adviseert op basis van de voorhanden zijnde onderzoeksgegevens, verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen en neemt deze over. De rechtbank is van oordeel dat de feiten slechts in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit er niet aan af dat verdachte heel goed wist dat [slachtoffer] hulpbehoevend, bedlegerig en afhankelijk van haar zuurstofapparaat was. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte toch urine over [slachtoffer] heen gegooid en haar vervolgens opgesloten in het toilet, hetgeen buitengewoon mensonterend en vies is.
Verdachte is reeds eerder voor mishandeling van zijn moeder veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere straf passend dan een gevangenisstraf. Met de deskundigen en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de situatie rondom verdachte en zijn moeder zeer zorgelijk is. De situatie is explosief te noemen waarbij inmenging van hulpverleners nauwelijks tot niet door verdachte en zijn moeder wordt getolereerd maar de politie wel regelmatig bij de woning moet komen om ervoor te zorgen dat de situatie niet uit de hand loopt. Klinische behandeling van verdachte, met daarbij oog voor de thuissituatie en de complexe ouder-kind relatie, is dan ook noodzakelijk om de situatie rondom verdachte houdbaar te maken en om tot gedragsverandering te komen.
Verdachte heeft echter diverse malen aangegeven dat hij niet in een strafrechtelijk kader wil worden behandeld. Daarbij lijkt de omstandigheid dat zijn moeder tegen een dergelijke klinische behandeling lijkt te zijn en lijkt te willen dat verdachte bij haar blijft wonen een grote en wellicht ook doorslaggevende rol te spelen. Ondanks de onwelwillende houding van verdachte is aan hem in november 2015 opgelegd dat hij zich klinisch moest laten opnemen en behandelen bij FPA De Boog met als consequentie 30 dagen gevangenisstraf als hij dit niet zou doen. Verdachte heeft vervolgens ervoor gekozen om die 30 dagen te gaan zitten. Om verdachte te dwingen behandeling te ondergaan, is dan ook een fors voorwaardelijk strafdeel nodig omdat verdachte anders weer ervoor zal kiezen de gevangenisstraf uit te zitten. Verdachte heeft voor de bewezen verklaarde feiten al bijna anderhalve maand vast gezeten. Het is niet mogelijk om voor deze feiten, naast die tijd, een fors voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. Daarvoor zijn de feiten in juridische zin niet ernstig genoeg. De rechtbank kan daarom niet anders concluderen dan dat een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel niet haalbaar is.
De officier van justitie heeft gevorderd om daarnaast een locatieverbod aan verdachte op te leggen, kort gezegd inhoudende dat verdachte gedurende de avond en nacht niet bij zijn moeder mag verblijven. Het doel daarvan is scheiding van moeder en zoon, om zo de situatie veilig te krijgen en verdachte op eigen benen te leren staan. De rechtbank stelt echter vast dat dit betekent dat het verdachte feitelijk wordt verboden om in zijn eigen huis te verblijven. Verdachte staat immers op hetzelfde adres ingeschreven als zijn moeder en woont daar ook. Alternatieve woonruimte is er op dit moment niet en er is ook niets in gang gezet op grond waarvan kan worden aangenomen dat per 7 april 2017 wel een andere woonplek beschikbaar is. Het opleggen van een locatieverbod zou daarom neerkomen op het moeten verlaten van de eigen woning, zonder dat zekerheid bestaat dat verdachte op dat moment alternatieve verblijfsruimte tot zijn beschikking heeft, en daarom met het risico dat verdachte te zijner tijd op straat moet leven om zich aan het op te leggen locatieverbod te kunnen houden. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank geen locatieverbod aan verdachte worden opgelegd, daargelaten of het opleggen van een locatieverbod ten aanzien van iemands eigen woning tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank is van oordeel dat niets anders rest dan oplegging van een gevangenisstraf, deels in voorwaardelijke vorm als zogenoemde “stok achter de deur” om herhaling in de toekomst te voorkomen. De rechtbank ziet, ondanks de bestaande ernstige zorgen, geen mogelijkheid aan dit voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden gericht op behandeling van verdachte, nu iedere bereidheid daartoe bij hem ontbreekt en van enige kans van slagen daarom geen sprake is. De rechtbank acht in de gegeven omstandigheden passend een gevangenisstraf voor de duur van 11 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 282, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 11 (elf) weken;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 6 (zes) weken
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. C. van Linschoten en
mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2016430577, gesloten op 1 september 2016, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanhouding p. 9 en p. 10; de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter zitting op 24 januari 2017.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 36.
4.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 10.
5.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 8-10.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 37.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 38.
8.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 8-10.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 38.