ECLI:NL:RBGEL:2017:6942

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
05/986601-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zorgfraudezaak met valse declaraties voor laboratoriumonderzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zorgfraude. De verdachte, een zelfstandig behandelcentrum, werd ervan beschuldigd valse declaraties voor laboratoriumonderzoeken te hebben ingediend bij een zorgverzekeraar. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het indienen van valse en vervalste geschriften en het opzettelijk misleiden van de zorgverzekeraar om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen gedurende een periode van enkele jaren valse declaraties heeft ingediend, waarbij de onderzoeken ten onrechte als aangevraagd door een huisarts werden gepresenteerd.

Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 150.000. De verdediging heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat de invoer van gegevens in het declaratiesysteem niet onder zijn controle viel. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of voorwaardelijk opzet van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist dat de door hem ingediende declaraties valse informatie bevatten en dat hij niet bewust de kans heeft aanvaard dat dit het geval was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ook de civiele vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de strafbare feiten. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om opzet en intentie duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/986601-17
Datum uitspraak : 2 mei 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
Gevestigd [adres] .
De rechtspersoon is ter terechtzitting vertegenwoordigd door E.F. [medeverdachte] (bestuurder).
Raadslieden: mr. O. Hammerstein en mr. M. Goedhart, advocaten te Amsterdam.
De zaak is op 31 oktober 2016 door de rechtbank Midden-Nederland verwezen naar de rechtbank Gelderland. De zaak is op 18 april 2017 door de rechtbank Gelderland ter terechtzitting behandeld. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2008 tot
en met 4 juni 2010, in de gemeente Bunnik en/of Utrecht en/of Noordwijk en/of (elders) in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (één) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift (en), te weten, een of meer ingediende declaratie(s) voor laboratoriumonderzoek(en),
1) (een) declaratie d.d. 8 april 2008 van euro 174,85 met factuurnummer [nummer 1] (D-110), en/of
2) (een) declaratie d.d. 24 maart 2009 van euro 462,05 met factuurnummer [nummer 2] (D-111), en/of
3) (een) declaratie d.d. 10 juni 2009 van euro 1087,10 met factuurnummer [nummer 3] (D-112), en/of
4) (een) declaratie d.d. 1 december 2009 van euro 190,05 met factuurnummer [nummer 4] (D-113), en/of
5) (een) declaratie d.d. 1 december 2009 van euro 504,35 met factuurnummer [nummer 5] (D-114), en/of
6) (een) declaratie d.d. 4 juni 2010 van euro 221,36 met factuurnummer [nummer 6] (D-115) als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat zij en/of haar mededader(s) voornoemde declaratie(s) heeft/hebben ingediend bij [naam 1]
en/of/via [naam 2] B.V., bestaande de valsheid en/of de vervalsing hierin dat in/op die declaratie(s) stond vermeld bij 'Specialisme voorschrijver' code '0100', terwijl in werkelijkheid deze code niet van toepassing was;
2.
zij, op één of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 31 december 2010, in de gemeente Bunnik en/of Utrecht en/of Noordwijk (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam 1] en/of (een) ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van één of meerdere
geldbedragen, in totaal euro 997.119,83, althans enig geldbedrag, in elk geval
enig goed, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) - zakelijk weergegeven -
(telkens) opzettelijk bij [naam 1]
een/meerdere declaratie(s) ingediend waarop in strijd met de waarheid stond
aangegeven dat het onderzoek was aangevraagd door een krachtens de polisvoorwaarden van [naam 1] bevoegde verwijzer, te weten een huisarts, en daarmee voorgewend dat dit/deze onderzoek (en) voor vergoeding in aanmerking kwam(en), waardoor [naam 1] is bewogen tot bovenomschreven afgifte.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (hierna: [verdachte] ) zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
[verdachte] heeft valse declaraties voor laboratoriumonderzoeken ingediend bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Aangegeven werd dat de laboratoriumonderzoeken waren aangevraagd door een huisarts (door vermelding van de code 0100), terwijl de onderzoeken in werkelijkheid werden aangevraagd door alternatieve zorgverleners en daardoor niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking kwamen. Door op deze wijze te declareren, heeft [verdachte] een valse voorstelling van zaken geschetst, waardoor [naam 1] werd bewogen tot het betalen van de declaraties. [verdachte] heeft ten behoeve van het declareren aan zorgverzekeraars het bedrijf [naam 2] . (hierna: [naam 2] ) in de arm genomen. [verdachte] was ervan op de hoogte dat de manier waarop gegevens werden ingevoerd in het systeem van [naam 2] ertoe leidde dat standaard werd aangegeven dat het laboratoriumonderzoek werd aangevraagd door een huisarts. Daarmee is sprake van opzet.
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150.000,--.
Ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde ‘medeplegen’ heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat niet is gebleken dat de dochter en de vrouw van verdachte, die de declaratiegegevens invoerden, wisten van de valse declaraties. Zij kenden evenmin het gevolg van hun werkzaamheden.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Hammerstein (hierna: de raadsman) heeft integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat opzet bij [verdachte] ontbreekt. [verdachte] was verplicht om alle declaraties in te dienen via een elektronisch declaratiesysteem van [naam 3] (hierna: het [naam 3] -systeem). Om het indienen van declaraties te verzorgen, heeft [verdachte] het bedrijf [naam 2] ingeschakeld. [verdachte] heeft de declaraties naar waarheid en zo volledig mogelijk ingediend bij het systeem van [naam 2] , genaamd MPbasis. [verdachte] heeft daarbij voldaan aan de eisen die [naam 2] stelde. Het invoeren van AGB-codes in MPbasis was niet verplicht. [naam 2] voerde de door [verdachte] ingevoerde gegevens op haar beurt in volgens de Vektis-standaard, in het [naam 3] -systeem. [verdachte] had daar geen invloed op. Als geen AGB-code bekend was, werd door [naam 2] in het [naam 3] -systeem in veld 0417 een dummycode ingevuld en genoemde codes bevatten voor 2012 veel fouten. Daarnaast bestond de mogelijkheid om in veld 0418 de soort verwijzer in te vullen. Omdat deze informatie niet bekend was, werd veld 0418 leeg gelaten. Het [naam 3] -systeem vulde dan automatisch de defaultcode 0100 (huisarts) in, maar dit was voor [naam 2] niet zichtbaar. Volgens de raadsman is het al dan niet invullen van de AGB-code in MPbasis door [verdachte] niet de oorzaak dat in het [naam 3] -systeem de code voor huisarts (code 0100) stond vermeld. De oorzaak lag in het [naam 3] -systeem zelf.
De raadsman heeft verder gesteld dat bij [verdachte] geen sprake was van voorwaardelijk opzet. Het bedrijf mocht erop vertrouwen dat [naam 2] , als gespecialiseerd bedrijf, declaraties op juiste wijze zou indienen bij [naam 1] . Daarnaast mocht het bedrijf ervan uitgaan dat de ingediende declaraties zouden worden vergoed, nu – kort gezegd – [naam 1] declaraties van eerstelijnsaanvragers ook vergoedde voordat in 2007 de eerste overeenkomst met [verdachte] werd gesloten.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, als de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een strafbaar feit, dit strafbare feit niet kan worden toegerekend aan [verdachte] .
Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de raadsman gewezen op diverse rechtsoverwegingen uit het arrest dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2016 heeft gewezen in een civiele rechtszaak tussen [naam 1] en onder meer [verdachte] en verdachte (ECLI:NL:GHARL:2016:7512).
De beoordeling door de rechtbank
[verdachte] is een zelfstandig behandelcentrum. Het bedrijf werkte samen met het [naam 4] (hierna: [naam 4] ). De door zorgverleners aangevraagde laboratoriumonderzoeken werden door [naam 4] uitgevoerd. De kosten van deze laboratoriumonderzoeken werden door [verdachte] gedeclareerd. In 2007 heeft [verdachte] voor het eerst een overeenkomst geneeskundige zorg gesloten met [naam 1] . Ook over de jaren 2008 tot en met 2010 waren er overeenkomsten met [naam 1] . In de bijbehorende declaratieprotocollen staat beschreven dat declaraties via het [naam 3] -systeem, volgens de Vektis-standaard, digitaal moeten worden aangeleverd bij de zorgverzekeraar. Het [naam 3] -systeem is een door gezamenlijke verzekeraars ontwikkeld elektronisch declaratiesysteem. Met betrekking tot het indienen van declaraties heeft [verdachte] in 2006 een factoringovereenkomst gesloten met [naam 2] .
Vaststaat dat de door [naam 1] van [verdachte] (via [naam 2] ) ontvangen declaraties in het [naam 3] -systeem bij ‘specialisme voorschrijver’ (in veld 0418) de code 0100 vermeldden. Deze code ziet op het specialisme ‘huisarts’. Eveneens staat vast dat het overgrote deel van deze declaraties niet ziet op door een huisarts, althans niet door een huisarts in die hoedanigheid, aangevraagde laboratoriumonderzoeken, maar op laboratoriumonderzoeken die zijn aangevraagd door alternatieve zorgverleners, zoals natuurartsen en (orthomoleculair) diëtisten.
Met betrekking tot de wijze van het invoeren van declaratiegegevens volgt uit het dossier het volgende. Zoals hiervoor vermeld, had [verdachte] een factoringovereenkomst met [naam 2] . Dit betekende in de praktijk dat [verdachte] haar declaratiegegevens invoerde in een door [naam 2] aan haar ter beschikking gesteld systeem (MPbasis), waarna [naam 2] aan de hand van deze gegevens de declaratie voor [naam 1] in het [naam 3] -systeem invulde, volgens de Vektis-standaard. In MPbasis was het mogelijk om aan te geven wie de aanvrager was van het laboratoriumonderzoek. Dit kon met een AGB-code. Dat is een persoonlijke code die zorgt voor een unieke identificatie van zorgverleners. Zowel verdachte als getuige [getuige] , werkzaam als consultant bij [naam 2] , hebben echter verklaard dat het invullen van deze AGB-code niet verplicht was. [getuige] heeft verklaard dat dit door Vektis was bepaald. Uit het dossier volgt dat het invullen van de AGB-code niet verplicht was omdat het AGB-register op dat moment slecht toegankelijk en vervuild was. De gegevens die [verdachte] doorgaf aan [naam 2] werden niet gewijzigd door [naam 2] . Als door [verdachte] geen AGB-code was opgegeven, leidde dit ertoe dat in het [naam 3] -systeem veld 0417 niet ingevuld werd. Uit het dossier volgt dat als veld 0417 niet of met een ‘dummycode’ werd ingevuld, veld 0418, dat ziet op het specialisme van de aanvrager, automatisch werd ingevuld met code 0100, omdat dat de code was die over het algemeen het meest aan de orde was.
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of [verdachte] wist dat de door haar gehanteerde manier van invoeren van declaratiegegevens in MPbasis uiteindelijk in het [naam 3] -systeem automatisch leidde tot het invullen van veld 0418 met code 0100.
[medeverdachte] stelt dat hij niet weet hoe het kan dat veld in veld 0418 de code voor het specialisme ‘huisarts’ is ingevuld. Volgens hem heeft [verdachte] dat niet gedaan. Uit het dossier volgt dat medewerkers van [verdachte] , die betrokken waren bij het invoeren van declaratiegegevens, een uitleg hebben gehad over het declaratiesysteem van [naam 2] en dat aan hen een gebruikershandleiding van de software van [naam 2] is overhandigd. Onduidelijk is echter gebleven wat de instructie van [naam 2] aan de medewerkers van [verdachte] precies inhield. De medewerkers die binnen [verdachte] zorg droegen voor het invullen van declaratiegegevens zijn niet gehoord en de gehoorde medewerkers van [naam 2] zijn daarover onvoldoende bevraagd. Verder is de gebruikershandleiding van [naam 2] niet aan het procesdossier toegevoegd, waardoor ook de inhoud van die handleiding onduidelijk blijft. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de medewerkers van [verdachte] wisten wat de automatische gevolgen waren in het [naam 3] -systeem van het niet invullen van de AGB-code in MPbasis.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat sprake is van opzet op het gebruik van valse declaraties en oplichting van [naam 1] .
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gebruik werd gemaakt van valse declaraties en dus voorwaardelijk opzet had.
[medeverdachte] heeft verklaard dat de overeenkomsten geneeskundige zorg met [naam 1] volgens hem zagen op Diagnose Behandel Combinaties (hierna: DBC’s) en niet op ‘Overige Producten’ (hierna: OVP’s)
(opmerking rechtbank: onder een DBC wordt verstaan het gehele behandeltraject, vanaf de diagnose van de specialist tot en met eventuele ziekenhuisbehandeling en bijbehorende nacontrole(s). Een DBC bestaat uit alle activiteiten van een ziekenhuis en medisch specialist die het gevolg zijn van een bepaalde zorgvraag. Bron: Nederlandse Zorg Autoriteit). Volgens [medeverdachte] wilden de verzekeraars geen overeenkomst voor OVP’s en was de gedachte dat deze steeds konden worden gedeclareerd, zoals vanouds het geval was. Volgens [medeverdachte] betreffen de gedeclareerde laboratoriumonderzoeken alleen OVP’s.
De overeenkomsten over 2007 tot en met 2009 lijken, zoals [medeverdachte] stelt, te zien op DBC’s, terwijl de ten laste gelegde declaraties zien op OVP’s, namelijk laboratoriumonderzoeken die zijn aangevraagd door alternatieve zorgverleners. In de overeenkomst met [naam 1] over 2010 is expliciet verwoord dat OVP’s producten zijn die los van de DBC-systematiek gedeclareerd kunnen worden. Uit het dossier volgt dat de kosten van laboratoriumonderzoek naar aanleiding van aanvragen van alternatieve zorgverleners ook vóór 2007 door [naam 1] werden vergoed. Dat op grond van de tussen [naam 1] en [verdachte] in 2007 en nadien gesloten overeenkomsten OVP’s niet (langer) mochten worden gedeclareerd en dat [verdachte] (al dan niet daardoor) van die afspraken op de hoogte moet zijn geweest, valt uit het dossier niet af te leiden. Het feit dat [naam 1] de door [verdachte] ingediende declaraties in de tenlastegelegde periode vergoedde, kan daarom niet zonder meer tot de conclusie leiden dat [verdachte] moet hebben geweten dat valse declaraties [naam 1] tot betaling hebben bewogen en dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gebruik werd gemaakt van declaraties waarop valselijk de code 0100 was vermeld.
Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat [verdachte] het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit geldt dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet kan worden gesteld dat [verdachte] heeft gehandeld met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. [verdachte] zal daarom integraal worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [naam 5] en [naam 6] heeft [naam 7] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 336.081,39, bestaande uit een bedrag van € 244.973,02 namens [naam 5] en een bedrag van € 91.108,37 namens [naam 6] . Ook is vergoeding van de wettelijke rente gevorderd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
  • verklaart de
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. E.M. Vermeulen en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2017.
mr. W.L.F. Prisse en mr. E.M. Vermeulen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.