ECLI:NL:RBGEL:2017:6943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
05/986600-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zorgfraude door verdachte in de zaak tegen [bedrijf 1]

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zorgfraude. De verdachte, eigenaar van een laboratorium, werd ervan beschuldigd valse declaraties te hebben ingediend bij zorgverzekeraar [bedrijf 2] voor laboratoriumonderzoeken die in werkelijkheid niet door een huisarts waren aangevraagd, maar door alternatieve zorgverleners. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden en een geldboete van € 25.000,-. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen opzet was en dat de declaraties correct waren ingediend via een elektronisch systeem. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of voorwaardelijk opzet van de verdachte en dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de vermeende strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/986600-17
Datum uitspraak : 2 mei 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats]
Raadslieden: mr. O. Hammerstein en mr. M. Goedhart, advocaten te Amsterdam.
De zaak is op 31 oktober 2016 door de rechtbank Midden-Nederland verwezen naar de rechtbank Gelderland. De zaak is op 18 april 2017 door de rechtbank Gelderland ter terechtzitting behandeld. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf 1] , op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2008 tot en met 4 juni 2010, in de gemeente Bunnik en/of Utrecht en/of Noordwijk en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (één) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift (en), te weten, een of meer ingediende declaratie(s) voor laboratoriumonderzoek(en),
1) (een) declaratie d.d. 8 april 2008 van euro 174,85 met factuurnummer [nummer 1] (D-110), en/of
2) (een) declaratie d.d. 24 maart 2009 van euro 462,05 met factuurnummer [nummer 2] (D-111), en/of
3) (een) declaratie d.d. 10 juni 2009 van euro 1087,10 met factuurnummer [nummer 3] (D-112), en/of
4) (een) declaratie d.d. 1 december 2009 van euro 190,05 met factuurnummer [nummer 4] (D-113), en/of
5) (een) declaratie d.d. 1 december 2009 van euro 504,35 met factuurnummer [nummer 5] (D-114), en/of
6) (een) declaratie d.d. 4 juni 2010 van euro 221,36 met factuurnummer [nummer 6] (D-115) als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) voornoemde declaratie(s) heeft/hebben
ingediend bij [bedrijf 2] en/of/via [bedrijf 3] , bestaande de valsheid en/of de vervalsing hierin dat in/op die declaratie(s) stond vermeld bij 'Specialisme voorschrijver' code '0100', terwijl in werkelijkheid deze code niet van toepassing was, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf 1] , op één of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010, in de gemeente Bunnik en/of Utrecht en/of Noordwijk (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 2] en/of (een) ander (en), heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van één of meerdere
geldbedragen, in totaal euro 997.119,83, althans enig geldbedrag, in elk geval
enig goed, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar
mededader(s) - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk bij [bedrijf 2]
een/meerdere declaratie(s) ingediend waarop in
strijd met de waarheid stond aangegeven dat het onderzoek was aangevraagd door
een krachtens de polisvoorwaarden van [bedrijf 2]
bevoegde verwijzer, te weten een huisarts, en daarmee voorgewend dat
dit/deze onderzoek (en) voor vergoeding in aanmerking kwam (en), waardoor [bedrijf 2] is bewogen tot bovenomschreven afgifte, aan welkte) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding
heeft gegeven;

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft valse declaraties voor laboratoriumonderzoeken ingediend bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Aangegeven werd dat de laboratoriumonderzoeken waren aangevraagd door een huisarts (door vermelding van de code 0100), terwijl de onderzoeken in werkelijkheid werden aangevraagd door alternatieve zorgverleners en daardoor niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking kwamen. Door op deze wijze te declareren, heeft [bedrijf 1] een valse voorstelling van zaken geschetst, waardoor [bedrijf 2] werd bewogen tot het betalen van de declaraties. [bedrijf 1] heeft ten behoeve van het declareren aan zorgverzekeraars het bedrijf [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) in de arm genomen. [bedrijf 1] was ervan op de hoogte dat de manier waarop gegevens werden ingevoerd in het systeem van [bedrijf 3] ertoe leidde dat standaard werd aangegeven dat het laboratoriumonderzoek werd aangevraagd door een huisarts. Daarmee is sprake van opzet.
Verdachte was eigenaar van het uitvoerende laboratorium en gaf leiding aan [bedrijf 1] . Hij heeft overeenkomsten gesloten met [bedrijf 2] en was betrokken bij het declaratieproces. Ook bij hem was sprake van opzet. Verdachte heeft daarmee feitelijk leiding gegeven aan de strafbare gedragingen van [bedrijf 1] .
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een geldboete van
€ 25.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde ‘medeplegen’ heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat niet is gebleken dat de dochter en de vrouw van verdachte, die de declaratiegegevens invoerden, wisten van de valse declaraties. Zij kenden evenmin het gevolg van hun werkzaamheden.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Hammerstein (hierna: de raadsman) heeft integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat opzet bij [bedrijf 1] ontbreekt. [bedrijf 1] was verplicht om alle declaraties in te dienen via een elektronisch declaratiesysteem van Vecozo (hierna: het Vecozo-systeem). Om het indienen van declaraties te verzorgen, heeft [bedrijf 1] het bedrijf [bedrijf 3] ingeschakeld. [bedrijf 1] heeft de declaraties naar waarheid en zo volledig mogelijk ingediend bij het systeem van [bedrijf 3] , genaamd MPbasis. [bedrijf 1] heeft daarbij voldaan aan de eisen die [bedrijf 3] stelde. Het invoeren van AGB-codes in MPbasis was niet verplicht en genoemde codes bevatten voor 2012 veel fouten. [bedrijf 3] voerde de door [bedrijf 1] ingevoerde gegevens op haar beurt in volgens de Vektis-standaard, in het Vecozo-systeem. [bedrijf 1] had daar geen invloed op. Als geen AGB-code bekend was, werd door [bedrijf 3] in het Vecozo-systeem in veld 0417 een dummycode ingevuld. Daarnaast bestond de mogelijkheid om in veld 0418 de soort verwijzer in te vullen. Omdat deze informatie niet bekend was, werd veld 0418 leeg gelaten. Het Vecozo-systeem vulde dan automatisch de defaultcode 0100 (huisarts) in, maar dit was voor [bedrijf 3] niet zichtbaar. Volgens de raadsman is het al dan niet invullen van de AGB-code in MPbasis door [bedrijf 1] niet de oorzaak dat in het Vektis-systeem de code voor huisarts (code 0100) stond vermeld. De oorzaak lag in het Vektis-systeem zelf.
De raadsman heeft verder gesteld dat bij [bedrijf 1] geen sprake was van voorwaardelijk opzet. Het bedrijf mocht erop vertrouwen dat [bedrijf 3] , als gespecialiseerd bedrijf, declaraties op juiste wijze zou indienen bij [bedrijf 2] . Daarnaast mocht het bedrijf ervan uitgaan dat de ingediende declaraties zouden worden vergoed, nu – kortgezegd – [bedrijf 2] declaraties van eerstelijnsaanvragers ook vergoedde voordat in 2007 de eerste overeenkomst met [bedrijf 1] werd gesloten.
Omdat [bedrijf 1] geen strafbaar feit heeft begaan, kan niet worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, als de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een strafbaar feit, dit strafbare feit niet kan worden toegerekend aan [bedrijf 1] . Daarmee kan niet worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een door [bedrijf 1] verrichte verboden gedraging. Meer subsidiair kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte opzet had op het gebruik maken van onjuiste codes bij declaraties door [bedrijf 1] .
Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de raadsman gewezen op diverse rechtsoverwegingen uit het arrest dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2016 heeft gewezen in een civiele rechtszaak tussen [bedrijf 2] en onder meer [bedrijf 1] en verdachte (ECLI:NL:GHARL:2016:7512).
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte was in de ten laste gelegde periode directeur van [bedrijf 4] Deze holding was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ). Daarnaast was verdachte in de ten laste gelegde periode samen met J [naam] bestuurder van [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] is een zelfstandig behandelcentrum. Het bedrijf werkte samen met [bedrijf 5] . De door zorgverleners aangevraagde laboratoriumonderzoeken werden door [bedrijf 5] uitgevoerd. De kosten van deze laboratoriumonderzoeken werden door [bedrijf 1] gedeclareerd. In 2007 heeft [bedrijf 1] voor het eerst een overeenkomst geneeskundige zorg gesloten met [bedrijf 2] . Ook over de jaren 2008 tot en met 2010 waren er overeenkomsten met [bedrijf 2] . In de bijbehorende declaratieprotocollen staat beschreven dat declaraties via het Vecozo-systeem, volgens de Vektis-standaard, digitaal moeten worden aangeleverd bij de zorgverzekeraar. Het Vecozo-systeem is een door gezamenlijke verzekeraars ontwikkeld elektronisch declaratiesysteem. Met betrekking tot het indienen van declaraties heeft [bedrijf 1] in 2006 een factoringovereenkomst gesloten met [bedrijf 3] .
Vaststaat dat de door [bedrijf 2] van [bedrijf 1] (via [bedrijf 3] ) ontvangen declaraties in het Vecozo-systeem bij ‘specialisme voorschrijver’ (in veld 0418) de code 0100 vermeldden. Deze code ziet op het specialisme ‘huisarts’. Eveneens staat vast dat het overgrote deel van deze declaraties niet ziet op door een huisarts, althans niet door een huisarts in die hoedanigheid, aangevraagde laboratoriumonderzoeken, maar op laboratoriumonderzoeken die zijn aangevraagd door alternatieve zorgverleners, zoals natuurartsen en (orthomoleculair) diëtisten.
Met betrekking tot de wijze van invoeren van declaratiegegevens volgt uit het dossier het volgende. Zoals hiervoor vermeld, had [bedrijf 1] een factoringovereenkomst met [bedrijf 3] . Dit betekende in de praktijk dat [bedrijf 1] haar declaratiegegevens invoerde in een door [bedrijf 3] aan haar ter beschikking gesteld systeem (MPbasis), waarna [bedrijf 3] aan de hand van deze gegevens de declaratie voor [bedrijf 2] in het Vecozo-systeem invulde, volgens de Vektis-standaard. In MPbasis was het mogelijk om aan te geven wie de aanvrager was van het laboratoriumonderzoek. Dit kon met een AGB-code. Dat is een persoonlijke code die zorgt voor een unieke identificatie van zorgverleners. Zowel verdachte als [getuige] , werkzaam als consultant bij [bedrijf 3] , hebben echter verklaard dat het invullen van deze AGB-code niet verplicht was. [getuige] heeft verklaard dat dit door Vektis was bepaald. Uit het dossier volgt dat het invullen van de AGB-code niet verplicht was omdat het AGB-register op dat moment slecht toegankelijk en vervuild was. De gegevens die [bedrijf 1] doorgaf aan [bedrijf 3] werden niet gewijzigd door [bedrijf 3] . Als door [bedrijf 1] geen AGB-code was opgegeven, leidde dit ertoe dat in het Vecozo-systeem veld 0417 niet ingevuld werd. Uit het dossier volgt dat als veld 0417 niet of met een ‘dummycode’ werd ingevuld, veld 0418, dat ziet op het specialisme van de aanvrager, automatisch werd ingevuld met code 0100, omdat dat de code was die over het algemeen het meest aan de orde was.
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan door [bedrijf 1] begane strafbare feiten. De rechtbank zal daarom moeten vaststellen of door [bedrijf 1] de feiten zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven zijn begaan.
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of [bedrijf 1] wist dat de door [bedrijf 1] gehanteerde manier van invoeren van declaratiegegevens in MPbasis uiteindelijk in het Vecozo-systeem automatisch leidde tot het invullen van veld 0418 met code 0100.
Verdachte stelt dat hij niet weet hoe het kan dat veld in veld 0418 de code voor het specialisme ‘huisarts’ is ingevuld. Volgens hem heeft [bedrijf 1] dat niet gedaan. Uit het dossier volgt dat medewerkers van [bedrijf 1] , die betrokken waren bij het invoeren van declaratiegegevens, een uitleg hebben gehad over het declaratiesysteem van [bedrijf 3] en dat aan hen een gebruikershandleiding van de software van [bedrijf 3] is overhandigd. Onduidelijk is echter gebleven wat de instructie van [bedrijf 3] aan de medewerkers van [bedrijf 1] precies inhield. De medewerkers die binnen [bedrijf 1] zorg droegen voor het invullen van declaratiegegevens zijn niet gehoord en de gehoorde medewerkers van [bedrijf 3] zijn daarover onvoldoende bevraagd. Verder is de gebruikershandleiding van [bedrijf 3] niet aan het procesdossier toegevoegd, waardoor ook de inhoud van die handleiding onduidelijk blijft. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de medewerkers van [bedrijf 1] en verdachte wisten wat de automatische gevolgen waren in het Vecozo-systeem van het niet invullen van de AGB-code in MPbasis.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat sprake is van opzet op het gebruik van valse declaraties en oplichting van [bedrijf 2] .
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of [bedrijf 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gebruik werd gemaakt van valse declaraties en dus voorwaardelijk opzet had.
Verdachte heeft verklaard dat de overeenkomsten geneeskundige zorg met [bedrijf 2] volgens hem zagen op Diagnose Behandel Combinaties (hierna: DBC’s) en niet op ‘Overige Producten’ (hierna: OVP’s)
(opmerking rechtbank: onder een DBC wordt verstaan het gehele behandeltraject, vanaf de diagnose van de specialist tot en met eventuele ziekenhuisbehandeling en bijbehorende nacontrole(s). Een DBC bestaat uit alle activiteiten van een ziekenhuis en medisch specialist die het gevolg zijn van een bepaalde zorgvraag Bron: Nederlandse Zorg Autoriteit). Volgens verdachte wilden de verzekeraars geen overeenkomst voor OVP’s en was de gedachte dat deze steeds konden worden gedeclareerd, zoals vanouds het geval was. Volgensverdachte betreffen de gedeclareerde laboratoriumonderzoeken alleen OVP’s.
De overeenkomsten over 2007 tot en met 2009 lijken, zoals verdachte stelt, te zien op DBC’s, terwijl de ten laste gelegde declaraties zien op OVP’s, namelijk laboratoriumonderzoeken die zijn aangevraagd door alternatieve zorgverleners. In de overeenkomst met [bedrijf 2] over 2010 is expliciet verwoord dat OVP’s producten zijn die los van de DBC-systematiek gedeclareerd kunnen worden. Uit het dossier volgt dat de kosten van laboratoriumonderzoek naar aanleiding van aanvragen van alternatieve zorgverleners ook vóór 2007 door [bedrijf 2] werden vergoed. Dat op grond van de tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] in 2007 en nadien gesloten overeenkomsten OVP’s niet (langer) mochten worden gedeclareerd en dat [bedrijf 1] (al dan niet daardoor) van die afspraken op de hoogte moet zijn geweest, valt uit het dossier niet af te leiden. Het feit dat [bedrijf 2] de door [bedrijf 1] ingediende declaraties in de tenlastegelegde periode vergoedde, kan daarom niet zonder meer tot de conclusie leiden dat [bedrijf 1] moet hebben geweten dat valse declaraties [bedrijf 2] tot betaling hebben bewogen en dat [bedrijf 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gebruik werd gemaakt van declaraties waarop valselijk de code 0100 was vermeld.
Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat [bedrijf 1] het feit zoals in het onder 1 ten laste gelegde is omschreven heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit geldt dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet kan worden gesteld dat [bedrijf 1] heeft gehandeld met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf 1] de in de tenlastelegging omschreven feiten heeft begaan, kan verdachte daarvoor niet als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [bedrijf 7] en [bedrijf 8] heeft [betrokkene] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 336.081,39, bestaande uit een bedrag van € 244.973,02 namens [bedrijf 7] en een bedrag van € 91.108,37 namens [bedrijf 8] . Ook is vergoeding van de wettelijke rente gevorderd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
  • verklaart de
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. E.M. Vermeulen en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2017.
mr. W.L.F. Prisse en mr. E.M. Vermeulen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.