In deze zaak verzoekt de moeder de rechtbank om een verklaring voor recht dat zij eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kind, [kind 2], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]. De moeder heeft een Turkse uitspraak in haar bezit waarin de voogdij over [kind 2] aan haar is toegewezen, maar deze uitspraak wordt niet erkend door de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de Turkse rechter niet bevoegd was om deze gezagsmaatregel te treffen, omdat de gewone verblijfplaats van [kind 2] in Nederland was ten tijde van de uitspraak. De rechtbank wijst het primaire verzoek van de moeder af, maar overweegt het subsidiaire verzoek om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [kind 2] is dat de juridische situatie overeenkomt met de feitelijke situatie, gezien het gebrek aan contact tussen de ouders. De rechtbank besluit het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag voortaan alleen aan de moeder toe te kennen. De beschikking is gegeven op 1 september 2017.