ECLI:NL:RBGEL:2017:6961

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
27 december 2019
Zaaknummer
NL17.12403
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht van kennelijk onbehoorlijk bestuur door bestuurder van Dewivo B.V. en veroordeling tot betaling van faillissementstekort

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van Dewivo B.V. [gedaagde] aansprakelijk stelde voor het faillissement van de vennootschap. De curator, mr. Erik-Jan Kuper, vorderde een verklaring voor recht dat [gedaagde] als bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak zou zijn van het faillissement. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet voldeed aan zijn administratieplicht en dat de jaarrekeningen over de jaren 2013 tot en met 2015 geen getrouw beeld gaven van de financiële situatie van Dewivo. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur, wat leidde tot de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het faillissementstekort. De curator had [gedaagde] eerder aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort van € 71.645,19, terwijl er slechts € 16.084,54 aan baten was gerealiseerd. De rechtbank wees de vorderingen van de curator toe, inclusief een voorschot van € 25.000,00 op het faillissementstekort, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt trof voor zijn onbehoorlijke taakvervulling, ondanks zijn gezondheidsproblemen en de omstandigheden rondom de overnamepogingen van Dewivo.

Uitspraak

Vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL17.12403
Vonnis van 21 juni 2019
in de zaak van
MR. ERIK-JAN KUPER,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Dewivo B.V.,
kantoorhoudende te Harderwijk,
eiser, hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. F.W. Aartsen te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp
toevoeging aangevraagd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding met producties 1 tot en met 11
- het verweerschrift met twee bewijsstukken
- de op 29 april 2019 door de curator ingediende productie 12
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 10 mei 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dewivo B.V. (hierna: Dewivo) dreef een groothandel in autopoetsmiddelen. [gedaagde] was sinds 12 augustus 2010 enig aandeelhouder en bestuurder van Dewivo.
De heer [accountant] was de accountant van Dewivo (hierna: [accountant] ).
2.2.
In 2011 heeft [gedaagde] te kampen gehad met medische problemen en ziekenhuisopnames. Sindsdien heeft [gedaagde] hartklachten. Dit leidde er (in elk geval vanaf 2012) toe dat er geen activiteiten meer worden ontplooid binnen Dewivo. Eind 2014 is de nog aanwezige voorraad autopoetsmiddelen van Dewivo wegens incourantheid als afval weggedaan.
2.3.
In de door [accountant] voor Dewivo opgestelde jaarrekeningen over de jaren 2013 tot en met 2015 is de voorraad telkens gewaardeerd op € 29.000,00. Het balanstotaal en eigen vermogen van Dewivo bedroeg per 31 december in 2013 € 33.000,00 en € 5.730,00 negatief, voor 2014 waren die cijfers gelijk en in 2015 bedroeg het balanstotaal per 31 december € 29.000,00 met een negatief eigen vermogen van € 5.797,00. Deze jaarrekeningen zijn opgesteld in opdracht van [gedaagde] namens Dewivo.
2.4.
In 2015 besloot [gedaagde] om de aandelen in Dewivo van de hand te doen en hij ging op zoek naar (een) kandida(a)t(en) voor overname. Hij heeft daartoe met derden gesprekken gevoerd en een kopie van zijn identiteitsbewijs aan die derden overhandigd. Tot een overname is het niet gekomen. In deze periode is een bankrekening op naam van Dewivo geopend, een leaseovereenkomst namens Dewivo gesloten en zijn er diverse goederen en diensten besteld (bijvoorbeeld telefoons) op naam van Dewivo. Op 19 oktober 2016 is bij het Handelsregister een jaarrekening van Dewivo over 2015 gedeponeerd, waarin op de publicatiebalans een eigen vermogen van € 23.920,00 is vermeld en een totaal actief van € 182.956,00. Toen vervolgens schuldeisers van Dewivo zich bij [gedaagde] meldden, heeft hij besloten om het faillissement van Dewivo aan te vragen, omdat Dewivo de schulden niet kon voldoen.
2.5.
Dewivo is bij vonnis van 4 april 2017 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig.
2.6.
Bij brief van 14 september 2017 heeft de curator [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort vanwege onbehoorlijk bestuur. In een daarover tussen partijen gevoerd overleg heeft [gedaagde] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.7.
Tot en met 25 oktober 2017 is er door schuldeisers van Dewivo voor een totaalbedrag van € 71.645,19 ter verificatie bij de curator aangemeld en is er voor een bedrag van € 16.084,54 aan baten gerealiseerd.
2.8.
Op 27 oktober 2017 heeft de curator - na voorafgaand daartoe verkregen verlof van dezelfde datum - conservatoir beslag gelegd op zowel het onverdeelde aandeel van [gedaagde] als dat van zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote gedaagde] , op de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] , zijnde de echtelijke woning (hierna: het beslag).

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1)
een verklaring voor rechtdat [gedaagde] als bestuurder van Dewivo zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Dewivo;
veroordeling van [gedaagde] tot betalingvan
(2) primair het faillissementstekort, subsidiair schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(3) een voorschot op het nader vast te stellen faillissementstekort van € 25.000,00 en
(4) de kosten van deze procedure,
steeds (voor 2, 3 en 4) vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De curator legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft als bestuurder van Dewivo niet voldaan aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW. De jaarrekeningen over 2013 tot en met 2015 die in zijn opdracht zijn opgesteld geven immers geen getrouw beeld van de rechten en plichten van Dewivo. Voor 2015 geldt dat de voorraad geheel niet meer aanwezig was maar toch als voorheen is gewaardeerd op € 29.000,00, hetgeen had moeten leiden tot een veel groter negatief eigen vermogen dan vermeld staat. In de jaarrekeningen daarvoor is steeds dezelfde waarde toegekend aan de toen nog aanwezige voorraad, terwijl deze alleen al vanwege het verstrijken van de houdbaarheid tegen actuele, lager wordende waarde had moeten worden gewaardeerd. Evenmin is voldaan aan de verplichting om jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten op te maken. [gedaagde] heeft ook niet voldaan aan het voorschrift van artikel 2:394 BW ten aanzien van de boekjaren 2013 tot en met 2015, omdat hij als bestuurder heeft nagelaten om binnen dertien maanden na ommekomst van het boekjaar de jaarrekening van Dewivo te deponeren bij het Handelsregister. De jaarrekening over 2015 is niet door hem en dus niet door het bestuur van Dewivo gedeponeerd. Nu Haverslag als bestuurder niet aan voormelde verplichtingen heeft voldaan is er sprake van onbehoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 2:248, eerste lid, BW, terwijl dient te worden uitgegaan van het vermoeden dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van Dewivo.
Daarnaast heeft [gedaagde] ook op andere wijzen zijn taak op onbehoorlijke wijze vervuld als bedoeld in artikel 2:248, eerste lid, BW. Zonder zorgvuldig onderzoek te verrichten naar de potentiele kopers van zijn aandelen (hun identiteit, adresgegevens, achtergrond en intenties) heeft [gedaagde] zich laten verleiden om zijn identiteitsbewijs af te geven, een bankrekening te openen en overeenkomsten aan te gaan voordat die overname goed was geregeld. Deze handelingen leverden Dewivo geen enkel profijt op. Dewivo is vervolgens volgeladen met schulden, terwijl [gedaagde] wist dat Dewivo een substantieel negatief eigen vermogen kende, geen inkomsten meer zou genereren en dus niet in staat zou zijn om te betalen.
De door [gedaagde] aangewezen oorzaak van het faillissement, te weten zijn eigen naïviteit en het bedrog en misbruik door derden, is niets anders dan zijn eigen nalatigheid. Het is zijn eigen onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder die het faillissement heeft veroorzaakt. De door [gedaagde] aangedragen omstandigheden disculperen hem evenmin. [gedaagde] treft een persoonlijk ernstig verwijt en is aansprakelijk voor het faillissementstekort, aldus - steeds - de curator.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat zich als volgt laat samenvatten. De curator heeft het recht verspeeld om de onderhavige vordering in te stellen, want partijen hebben kort na het uitspreken van het faillissement afspraken gemaakt. [gedaagde] was bereid om aan de curator een bedrag ter beschikking te stellen ter dekking van de faillissementskosten, waarbij is overeengekomen dat [gedaagde] niet persoonlijk aansprakelijk zou worden gesteld. Deze afspraken zijn achteraf op onjuiste wijze door de curator vastgelegd, maar [accountant] was erbij aanwezig en heeft een verklaring op schrift gesteld waaruit de gemaakte afspraken blijken.
Inhoudelijk geldt dat aan de voorwaarden voor het vaststellen van kennelijk onbehoorlijk bestuur is voldaan, omdat er sprake is van te late deponering en niet voldoen aan de boekhoudplicht. Er zijn fouten gemaakt. De oorzaak van het faillissement ligt echter in andere feiten en omstandigheden. [gedaagde] , die kampte met medische problemen en naarstig op zoek was naar overnamekandidaten voor Dewivo, is bedrogen door twee heren die zich voorstelden als [de heer X] de [de heer Y] . Zij maakten hem wijs dat zij de aandelen van Dewivo wilden overnemen en gaven te kennen dat zij alvast de nodige handelingen wilden verrichten, maar hielden hem verder aan het lijntje. Dit heeft [gedaagde] uit naïviteit en goedgelovigheid een tijd lang getolereerd, tot bleek dat het tot een formele vastlegging van de overname bij de notaris nooit zou komen en schuldeisers zich begonnen te melden. Toen heeft [gedaagde] meteen actie ondernomen door het faillissement aan te vragen, in de hoop op een nette afwikkeling. Het faillissement is dus veroorzaakt door toedoen van derden met kwade bedoelingen, waarbij overigens de vraag is of de gestelde overeenkomsten met de schuldeisers rechtsgeldig zijn aangegaan, omdat [gedaagde] niets heeft ondertekend.
Deze omstandigheden moeten in elk geval reden zijn voor matiging als bedoeld in artikel 2:248, vierde lid, BW. Daarbij komt dat [gedaagde] een klein inkomen heeft en de woning (met overwaarde) het enige vermogensbestanddeel is waarop verhaal mogelijk is, terwijl een executoriale verkoop van de woning ook grote gevolgen zal hebben voor zijn echtgenote, die als kapster vanuit de woning werkzaam is en voor de schoolgaande kinderen van [gedaagde] , aldus - steeds - [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst is de vraag of de curator zijn rechten heeft prijsgegeven zoals [gedaagde] betoogt. [gedaagde] stelt dat partijen afspraken hebben gemaakt met die strekking, hetgeen de curator betwist. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting toegelicht dat de afspraken correct zijn weergegeven in een e-mailbericht van 18 september 2017 van [accountant] , die door [gedaagde] is overgelegd. Daarin staat:
(…) Op 7 april 2017 hebben wij de heer Kuper gesproken. Hij heeft aangegeven dat het aanvragen van het eigen faillissement in deze situatie niet de juiste procedure was, dat we voor een turboliquidatie hadden moeten kiezen en dat hij daarom zijn kosten van € 2.000 aan jou in rekening moest brengen. Maar dat het daar mee klaar zou zijn, tenzij hij tegen zaken zou aanlopen die tot onbehoorlijk bestuur zouden leiden. Jij hebt hem toen alles verteld, over de aandelenoverdracht, over het feit dat je geen getekende stukken had, dat je mee was geweest een auto ophalen, over de cijfers bij de kamer van koophandel. Naar mijn mening kon hij op basis van die gegevens een goede inschatting maken van de situatie. Nu komt hij met een aansprakelijkheidsstelling voor onbehoorlijk bestuur. Dat vind ik een hele vreemde gang van zaken en ik voel dan ook behoorlijk misleid door Kuper. (…)
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze weergave van [accountant] niet dat de curator zijn recht of bevoegdheid tot het instellen van de onderhavige vordering heeft prijsgegeven, maar juist dat de curator zich dat recht heeft voorbehouden. Of de curator niet al in dat stadium, althans in een veel eerder stadium, in staat was om een afweging daarover te maken en of dat voor [gedaagde] beter zou zijn geweest doet in dat verband niet ter zake. Dit verweer van [gedaagde] slaagt dus niet.
4.3.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de onderhavige vordering geldt het volgende toetsingskader. Iedere bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak (artikel 2:9 BW). In geval van faillissement van een vennootschap is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikel 2:248, eerste lid, BW).
4.4.
Dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur door [gedaagde] is niet in geschil. [gedaagde] erkent dat hij niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht (artikel 2:10 BW) en verplichting tot openbaarmaking (artikel 2:394 BW). Dit levert het wettelijke vermoeden op dat de onbehoorlijke taakvervulling het faillissement heeft veroorzaakt (artikel 2:248, tweede lid, BW). Voor zover [gedaagde] heeft willen betwisten dat het verzaken van zijn verplichten ten aanzien van het voeren van een deugdelijke administratie en het deponeren van de jaarstukken het faillissement van Dewivo heeft veroorzaakt, volgt de rechtbank dit niet. [gedaagde] heeft voornoemd wettelijk vermoeden niet ontzenuwd door te wijzen op andere oorzaken, meer in het bijzonder het handelen van [de heer X] en [de heer Y] . [gedaagde] heeft immers niet of onvoldoende gemotiveerd betwist dat de jaarrekeningen over 2013 tot en met 2015 die in zijn opdracht zijn opgesteld geen getrouw beeld geven van de rechten en plichten van Dewivo. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van de waarde van de voorraad, waarbij onder het bestuur van [gedaagde] in 2015 de voorraad opnieuw is gewaardeerd op € 29.000,00 terwijl deze in realiteit niet meer aanwezig was. Dit had moeten leiden tot een veel groter negatief eigen vermogen dan vermeld staat in de gedeponeerde jaarrekening. Voor derden die in deze periode met Dewivo zaken hebben gedaan (en hun vorderingen niet meer betaald hebben gekregen) stond dus informatie over de rechten en plichten van Dewivo ter beschikking die niet klopte omdat die informatie een te rooskleurig beeld schetste. Kortom: bij de verdere beoordeling zal dus van voornoemd wettelijk vermoeden worden uitgegaan.
4.5.
Ten aanzien van de overige verwijten die de curator [gedaagde] maakt ten aanzien van zijn taakvervulling als bestuurder overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] erkent dat hij (een afschrift van) zijn identiteitsbewijs heeft afgegeven aan derden die zich voordeden als overnamekandidaten, maar betwist dat hij zelf overeenkomsten is aangegaan met de schuldeisers in het faillissement. Niet duidelijk is of [gedaagde] onderschrijft dat zijn eigen handelen hierin als onbehoorlijk bestuur te gelden heeft, zoals de curator betoogt. In de weergave van zijn standpunt erkent [gedaagde] echter wel met zoveel woorden dat de beoogde overnamekandidaten door hem in staat zijn gesteld om, vooruitlopend op de overname, alvast “de nodige handelingen te verrichten” en dat er door hem fouten zijn gemaakt. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd toegelicht dat hij niet precies weet wie [de heer X] en [de heer Y] zijn, dat hij nooit heeft beschikt over hun adresgegevens of andere achtergrondinformatie en dat hij in 2015 drie afspraken met hen heeft gemaakt, twee keer in een McDonalds restaurant en een keer in de dierentuin te Rotterdam. Bij één van die gelegenheden heeft hij hen een kopie van zijn identiteitsbewijs gegeven. [gedaagde] betwist niet (gemotiveerd) dat er in de fase die hierop volgde, waarin [gedaagde] zelf geen activiteiten meer met Dewivo ontplooide en er dus ook geen inkomsten meer door Dewivo werden gegenereerd, terwijl er een negatief eigen vermogen bestond, vervolgens een bankrekening voor Dewivo is geopend en overeenkomsten namens Dewivo zijn aangegaan. Of [gedaagde] nu zelf geacht moet worden deze overeenkomsten te zijn aangegaan dan wel dat hij derden in staat heeft gesteld om dat namens Dewivo te doen, in beide gevallen is er naar het oordeel van de rechtbank op de gronden die de curator heeft aangevoerd sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daaraan doet niet af dat volgens [gedaagde] niet (alle) overeenkomsten waaruit de schulden voortvloeien rechtsgeldig namens Dewivo zijn aangegaan, nu het onderhavige beoordelingskader geen ruimte biedt om vooruit te lopen op de in het kader van de afwikkeling van het faillissement te beantwoorden vraag of (al) de schuldeisers van Dewivo rechtsgeldige aanspraken hebben en zo ja, tot welk beloop. Voorts is op 19 oktober 2016 is bij het Handelsregister een jaarrekening van Dewivo over 2015 gedeponeerd, volgens [gedaagde] niet door hemzelf, terwijl hij op dat moment de enige bestuurder van Dewivo was. Onweersproken is dat in die jaarrekening op de publicatiebalans een eigen vermogen van € 23.920,00 is vermeld en een totaal actief van € 182.956,00, terwijl die gegevens niet klopten. Ook dit levert kennelijk onbehoorlijk bestuur op.
4.6.
Voor zover [gedaagde] betoogt dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt treft gelet op zijn gezondheidsproblemen en naïviteit en vanwege het bedrog waarvan hij slachtoffer is geworden, volgt de rechtbank dit niet. Van hem mocht worden verwacht dat hij zich, ook in het stadium waarin hij van zijn aandelen af wilde, op een behoorlijke wijze van zijn taken als bestuurder zou blijven kwijten. Onbekende derden, naar wie geen enkel onderzoek was gedaan, in staat stellen om de vennootschap met schulden te overladen die nooit meer voldaan zouden kunnen worden, slechts omdat door hen een door [gedaagde] gewenste overname van de aandelen voor € 25.000,00 in het vooruitzicht was gesteld, verhoudt zich niet met een behoorlijke taakvervulling. [gedaagde] is voorts nalatig geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het voorgaande af te wenden, nu hem al eind 2015 of in elk geval in de loop van 2016 duidelijk moet zijn geweest dat de heren die zich [de heer X] en [de heer Y] noemden hun toezeggingen over de aandelenovername nooit gestand zouden gaan doen en niet meer te traceren waren, maar wel al handelingen namens Dewivo aan het verrichten waren (geweest), hij eerst in actie is gekomen (door het aanvragen van het faillissement) nadat schuldeisers zich bij hem meldden.
4.7.
Nu onweersproken is dat de schulden, die in de fase waarin [gedaagde] met [de heer X] en [de heer Y] probeerde zaken te doen zijn ontstaan, tot het faillissement hebben geleid, staat ook vast dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur als belangrijke oorzaak in de zin van artikel 2:248, eerste lid, BW heeft te gelden. Daarmee is, gelet ook op voorgaande overwegingen waaruit het ernstig en persoonlijk verwijt volgt, de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan (het faillissementstekort) gegeven.
4.8.
[gedaagde] bepleit dat het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is dient te worden verminderd op de voet van het bepaalde in artikel 2:249, vierde lid, BW, waartegen de curator op zijn beurt bezwaren heeft opgeworpen. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid voor vermindering bestaat voor de gevallen waarin veroordeling van - zoals in dit geval - een bestuurder in het (gehele) faillissementstekort bovenmatig zou zijn. Of er sprake is van die bovenmatigheid wordt beoordeeld in het licht van de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door de betreffende bestuurder, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. In dit geval ziet de rechtbank met toepassing van het voorgaande toetsingskader grond noch aanleiding voor een dergelijke vermindering bij voorbaat (het faillissementstekort is immers nog niet vastgesteld) tot een bepaald bedrag. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden doen immers onvoldoende af aan hetgeen in de voorgaande overwegingen is geoordeeld ten aanzien van het persoonlijk ernstig verwijt dat [gedaagde] treft. Hetzelfde geldt voor de hoedanigheid van de schuldeisers (volgens [gedaagde] betreft het grote bedrijven tegenover hem als betrekkelijk kleine ondernemer).
4.9.
Uit bovenstaande volgt dat de vorderingen, nu daartegen overigens geen verweer is gevoerd, kunnen worden toegewezen als hierna te bepalen. Ten aanzien van het gevraagde voorschot overweegt de rechtbank daarbij nader het volgende. Ook in dit verband heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de gegrondheid van de vorderingen die de schuldeisers hebben ingebracht. In de brief van 14 september 2017 waarin de curator [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld voor onbehoorlijk bestuur is vermeld dat er tot dan voor een totaalbedrag van € 71.645,19 aan vorderingen ter verificatie is aangemeld, terwijl slechts voor € 16.084,54 aan baten is gerealiseerd, zodat het tekort € 55.560,65 bedraagt. Dit is op zichzelf niet betwist, evenmin als de mededelingen van de curator ter zitting dat het totaalbedrag van aangemelde vorderingen inmiddels (veel) verder is opgelopen. Daarbij gaat de rechtbank uit van hetgeen door de curator naar voren is gebracht als onvoldoende betwist. Het gevraagde voorschot zal dan ook worden toegewezen als hierna te bepalen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 2.066,92 zijnde € 596,00 aan griffierecht, € 80,92 aan explootkosten en € 1.390,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 695,00).
4.11.
De vorderingen die zien op wettelijke rente, beslagkosten en uitvoerbaarheid bij voorraad zullen, nu daartegen geen verweer is gevoerd, eveneens worden toegewezen als hierna te bepalen. De door de curator gemaakte kosten voor het beslag (zie hiervoor onder 2.8) worden vastgesteld op € 1.332,03, zijnde € 287,00 aan griffierecht, € 350,03 aan verschotten en € 695,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 695,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] als bestuurder van Dewivo zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, welke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Dewivo;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te
voldoen het bedrag van de schulden van Dewivo voor zover deze niet door vereffening van de baten in het faillissement van Dewivo kunnen worden voldaan, welk bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 28 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator, bij wijze van voorschot op de veroordeling onder 5.2 in het faillissementstekort, te betalen een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 28 september 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.066,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van de curator gemaakte beslagkosten, vastgesteld op € 1.332,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.