Overwegingen
1. Eisers stellen dat zij verweerder in de brief van 10 mei 2016 hebben verzocht om een verkeersbesluit te nemen, namelijk om de knip op de Griftdijk tussen Stationsstraat en Oude Groenestraat te realiseren, zoals opgenomen in het collegevoorstel 2007 en besloten bij het raadsbesluit van 2007. Partijen spreken in dat verband over de ‘noordelijke knip’.
2. Ter zitting heeft verweerder erkend en ook de rechtbank is van oordeel dat deze brief van eisers een verzoek is om een verkeersbesluit te nemen. Dit verkeersbesluit heeft tot gevolg dat een deel van de Griftdijk alleen nog toegankelijk is voor ontheffinghouders en niet meer voor andere motorvoertuigen, uitgezonderd lijnbussen. Voor welk deel van de Griftdijk dit regime geldt, is afhankelijk van de locatie van de knip.
3. Eisers stellen dat verweerder in eerste instantie niet op hun verzoek van 10 mei 2016 heeft beslist, reden waarom zij, na verweerder in gebreke te hebben gesteld, een beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank hebben ingediend. Hangende dat beroep heeft verweerder met de brief van 8 september 2016 schriftelijk geweigerd het door eisers gevraagde verkeersbesluit te nemen, aldus eisers.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat ervan uit dat eisers, die aan de Griftdijk wonen en/of eigenaar zijn van een aan de Griftdijk gelegen perceel met bouwmogelijkheid, belanghebbenden zijn, zoals bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij een besluit over een te realiseren knip op de Griftdijk.
5. In de brief van 8 september 2016 van verweerder staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“
Het onderhavige beroepschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om te besluiten tot het aanbrengen van een verkeerskundige knip in de Griftdijk-Noord (hierna: de noordelijke knip) op de locatie zoals die is vastgelegd in raadsbesluiten van 2007 en 2011. (…)
Het college zal en wil geen besluit nemen over de noordelijke knip zoals wordt verzocht. Dit is al op diverse wijzen gecommuniceerd: de nadere informatie bij het bezwaarschrift, de drie hieraan voorafgaande inspraakavonden en het raadsbesluit van juli 2016. (…)
Nieuwe verkeersberekeningen tonen aan dat de noordelijke knip, een volledige fysieke afsluiting van de Griftdijk, onvoldoende effect heeft op de verkeersintensiteit op de Griftdijk en dat de problematiek van de daaromheen gelegen woonwijken hierdoor niet wordt opgelost. Een zuidelijke knip, bewonersvriendelijk gemaakt met de huidige techniek met camera’s waarbij bewoners van de wijk een ontheffing krijgen, draagt hier beter aan bij. Door deze maatregel alleen in de spitsuren te laten gelden is deze maatregel proportioneel.
Er zijn in drie bewonersavonden diverse varianten voorgelegd aan de inwoners van de wijk en andere belanghebbenden. Hierna is aan de raad een gewijzigd voorstel voorgelegd waarmee de raad op 13 juli 2016 heeft ingestemd.
Het college is voornemens te besluiten conform het door hen aan de raad voorgelegde voorstel: de bijbehorende besluiten om een zuidelijke, bewonersvriendelijke knip te realiseren.
Het verzoek aan uw rechtbank om het college op te dragen op straffe van een dwangsom binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen is niet reëel: het college kan en wil op dit moment geen besluit nemen over de noordelijke knip maar zal een verkeersbesluit gaan voorbereiden voor een zuidelijke knip.”
6. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van
8 september 2016 niet slechts van informatieve aard is, maar dat verweerder met deze brief schriftelijk heeft geweigerd om het door eisers gevraagde verkeersbesluit te nemen. In deze brief staat immers dat verweerder ‘
geen besluit [zal en wil] nemen over de noordelijke knip zoals wordt verzocht’.In de brief staat ook dat de noordelijke knip niet meer als oplossing wordt gezien voor de ter plaatse bestaande bereikbaarheidsproblemen. De ‘zuidelijke knip’ draagt daar volgens verweerder beter aan bij, zo schrijft hij. Verweerder verwijst in dat verband naar zijn voorstel aan de gemeenteraad (hierna: de raad) van 14 juni 2016 inhoudend - kort gezegd - het realiseren van de zuidelijke knip, waarmee de raad op 6 juli 2016 heeft ingestemd. Uit de brief van 8 september 2016 blijkt dat verweerders standpunt sinds 14 juni 2016 ongewijzigd is gebleven. Verweerder schrijft dat hij (nog altijd) van plan is de zuidelijke knip te realiseren. Dat de door verweerder beoogde locatie van de zuidelijke knip (direct ten zuiden van de Terralaan) nog onderwerp van enig onderzoek zou zijn, in de zin dat die locatie nog zou kunnen worden gewijzigd, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank kan geen andere conclusie trekken dan dat verweerder de door eisers gevraagde noordelijke knip met de brief van 8 september 2016 heeft geweigerd.
7. Dat verweerder stelt dat hij de zuidelijke knip nog verder moet voorbereiden, omdat, zo heeft hij ter zitting toegelicht, onderzoek wordt gedaan naar de camerasystemen waarmee de zuidelijke knip moet worden gehandhaafd, doet hieraan niet af. Verweerder kan immers weigeren om het door eisers gevraagde verkeersbesluit inhoudend de noordelijke knip te nemen - zoals hij met de brief van 8 september 2016 ook heeft gedaan - zonder dat hij (eerst of tegelijkertijd) het verkeersbesluit inhoudend de zuidelijke knip heeft genomen.
Dat verweerder in de brief van 8 september 2016 stelt ‘voornemens’ te zijn om de zuidelijke knip te realiseren en ‘op dit moment geen besluit kan en wil nemen over de noordelijke knip maar een verkeersbesluit [zal] gaan voorbereiden over de zuidelijke knip’, doet hier evenmin aan af. Feit is en blijft dat verweerder in deze brief ondubbelzinnig laat weten het door eisers gevraagde verkeersbesluit niet te zullen nemen. Nu niet en in de toekomst niet. De reden noemt verweerder ook: er is volgens verweerder een andere, betere locatie voor de verkeersknip, namelijk de locatie van de zuidelijke knip.
8. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerders schriftelijke weigering om het door eisers gevraagde verkeersbesluit te nemen voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit te worden gelijkgesteld. Uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb volgt dat het door eisers ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers verzoek van 10 mei 2016 mede betrekking heeft op deze met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering om een besluit te nemen, aangezien verweerder met de brief van 8 september 2016 niet aan het beroep van eisers is tegemoetgekomen.
9. Uit artikel 6:20, vierde lid, van de Awb volgt dat de rechter een van rechtswege bij hem lopend beroep tegen het - hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit - alsnog genomen besluit kan verwijzen naar een ander orgaan.
10. Gelet op de omstandigheid dat verweerder eerst tijdens de beroepsfase een met een (primair) besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering om een besluit te nemen, heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding het beroep, voor zover dit mede betrekking heeft op dit alsnog genomen (primaire) besluit, op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar verweerder te verwijzen ter behandeling als bezwaar. Verweerder heeft, zo heeft hij ter zitting erkend, nog niet inhoudelijk gekeken naar de brief van eisers van 1 december 2016 en de argumenten die eisers daarin hebben aangevoerd tegen verweerders weigering om het door hen verzochte verkeersbesluit te nemen. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank alsnog te gebeuren. De rechtbank ziet, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om te bepalen dat verweerder uiterlijk 1 mei 2017 op het bezwaar van eisers zal beslissen. Er bestaat op dit moment geen reden om hieraan een dwangsom te verbinden, zoals eisers hebben verzocht, nu verweerder ter zitting reeds heeft laten weten dat rond mei/juni 2017 een besluit zal worden genomen. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de schriftelijke weigering niet-ontvankelijk.
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat niet is gebleken dat eisers nog een afzonderlijk belang als bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb hebben bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 10 mei 2016. Eisers hebben dit ter zitting ook erkend. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers verzoek van 10 mei 2016 dient dat dus eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
12. Omdat verweerder eerst na het instellen van het beroep heeft beslist op het verzoek van 10 mei 2016, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (2,5 punten voor zitting, beroepschrift en eisers reactie op de brief verweerder van 8 september 2016, € 495 per punt)
13. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.