ECLI:NL:RBGEL:2018:1101

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
18-1044
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor het plaatsen van verkiezingsborden door de gemeente Ermelo

In deze zaak heeft een politieke partij een verzoek ingediend voor een vergunning om sandwichborden te plaatsen in de periode van 15 maart tot en met 21 maart 2018, ter gelegenheid van de gemeenteraadsverkiezingen en het referendum Sleepwet. De gemeente Ermelo heeft dit verzoek afgewezen, waarna de politieke partij zich tot de voorzieningenrechter heeft gewend met een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 9 maart 2018 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de vergunning had geweigerd op basis van artikel 2:10 van de Algemene plaatselijke verordening (APV). De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van machtsmisbruik, discriminatie of een ongeoorloofde inbreuk op de grondrechten van de politieke partij. De gemeente had eerder al een vergunning verleend aan een ander bedrijf voor het plaatsen van lichtreclame, waardoor de politieke partij geen recht had op de gevraagde vergunning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwijzing van de vergunning niet in strijd was met de wet en dat de politieke partij gebruik kon maken van andere mogelijkheden voor reclame, zoals aanplakplaatsen voor posters. De voorzieningenrechter heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing is op 9 maart 2018 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1044

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om
dubbele verkiezingsborden (hierna: sandwichborden) voor de politieke partij [partij] in de periode van 15 maart t/m 21 maart 2018 te mogen plaatsen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. S. van Beek en
mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn.

Overwegingen

Twee opmerkingen vooraf.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De relevante (wets)bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
1. Verzoeker heeft op 10 november 2017 een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van 10 sandwichborden in de periode van 15 maart 2018 tot en met 21 maart 2018 in verband met de gemeenteraadsverkiezingen en het referendum Sleepwet. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 6 december 2017. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 maart 2018 heeft verweerder het besluit van 6 december 2017 ingetrokken en de aanvraag opnieuw geweigerd.
Op 16 november 2017 heeft verzoeker een opvolgend verzoek ingediend voor het plaatsen van sandwichborden in de zes weken voorafgaand aan de verkiezingen van 21 maart 2018. Dit verzoek is bij het bestreden besluit afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 22 februari 2018 bezwaar gemaakt. Hangende dit bezwaar heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Aan zijn verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat sprake is van machtsmisbruik, discriminatie en een ongeoorloofde inbreuk op de grondrechten van zijn politieke partij [partij].
2. Verweerder heeft zijn afwijzing van beide aanvragen van verzoeker gebaseerd op artikel 2:10, eerste lid, aanhef en sub b, en vierde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Ermelo 2016 (hierna: de APV) en de afwijzing van de eerste aanvraag bij de beslissing op bezwaar van 5 maart 2018 gehandhaafd. Aan [vergunninghouder] is een vergunning verleend voor het plaatsen van lichtreclame in de gehele gemeente. Alleen dit bedrijf mag deze reclames plaatsen. Verzoeker kan daar terecht voor het plaatsen van reclame voor zijn politieke partij.
Verder zijn op diverse locaties in de gemeente Ermelo aanplakborden voor politieke partijen geplaatst waarop verkiezingsposters kunnen worden opgeplakt door verzoeker. Ook mag op bepaalde plaatsen (vier plaatsen) een vergunningvrij spandoek worden geplaatst.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarbij heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Raad van State, Afdeling rechtspraak, van 30 december 1993 (ECLI:NL:RVS:1993:AN3867). Verweerder heeft verder bestreden dat sprake is van machtsmisbruik, discriminatie of een ongeoorloofde inbreuk op de grondrechten van de politieke partij [partij].
4. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich bij de besluiten van 6 december 2017, 13 februari 2018 en 5 maart 2018 terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker heeft verzocht om een vergunning op grond van artikel 2:10 van de APV en niet om toestemming op grond van artikel 2:42, tweede lid, onder a, van de APV. Het beroep op de uitspraak van 30 december 1993 wordt dan ook niet gevolgd. In die uitspraak stond vast dat de betreffende APV geen regeling bevatte met betrekking tot het verlenen van vergunning dan wel ontheffing voor het aanbrengen van borden ten behoeve van het plakken van affiches.
5. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van machtsmisbruik, discriminatie en een ongeoorloofde inbreuk van de grondrechten van verzoekers politieke partij overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat verweerder sinds 2011 geen sandwichborden meer toestaat omdat deze borden na plaatsing niet meer door de eigenaars van die borden werden verwijderd. Hierdoor bleven deze borden aanwezig lang nadat het doel waarvoor zij waren geplaatst, was bereikt en was verweerders gemeente in verband met de verkeersveiligheid genoodzaakt zelf tot verwijdering over te gaan, hetgeen tot onnodige kosten leidde. Thans kunnen particulieren, bedrijven en politieke partijen ruimte voor reclame huren bij [vergunninghouder]. Ook zijn er met het oog op de verkiezingen van 21 maart 2018 aanplakplaatsen voor posters van de deelnemende politieke partijen. Verzoeker kan, net als de andere politieke partijen, van deze mogelijkheden gebruik maken. Voor verzoeker bestaan dus dezelfde mogelijkheden om reclame voor zijn politiek partij te maken als voor de overige politieke partijen, die evenmin sandwichborden mogen gebruiken. Dat verzoeker om hem moverende redenen alleen van sandwichborden gebruik wil maken, kan niet leiden tot de conclusie dat verweerder misbruik maakt van zijn bevoegdheid door dergelijke borden niet toe te staan. Evenmin kan op grond van de weigering een vergunning te verlenen om deze borden te plaatsen, worden geconcludeerd dat verweerder de politieke partij van verzoeker discrimineert of een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op haar grondrechten.
6. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van zijn bezwaren, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van artikel 7:3 van de Awb de bevoegdheid heeft om te beslissen op een bezwaar zonder de belanghebbende te horen in de in dat artikel genoemde gevallen. Bij de nog te nemen beslissing op bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2018 zal verweerder moeten bezien of een van deze gevallen zich voordoet. Als dit niet zo is, is verweerder op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb gehouden verzoeker in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Van schending van dit artikel is op dit moment nog geen sprake.
7. Nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand zal houden, zal de voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
AWB
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat dat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
APV
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. (…)
b. het beoogde gebruik toeziet op het aanbrengen van reclame;
(2 t/m 3)
4. Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen van het in het eerste lid onder b. gestelde verbod tot een maximum van 50 lichtmastreclames in de gehele gemeente.
(5. t/m 9.)
Artikel 2:42 Plakken en kladden
1. (…)
2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. (…)
(3. t/m 7.)