In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van de burgemeester van de gemeente Arnhem. De burgemeester had op 6 maart 2018 besloten om alle horeca-inrichtingen van de verzoekster tijdelijk te sluiten op basis van artikel 2.3.1.16 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Arnhem. Dit besluit volgde op ernstige verdenkingen van witwassen, schijnbeheer en valsheid in geschrifte. De verzoekster, die sinds 2014 verschillende horecagelegenheden exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 19 maart 2018 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. P.A.F.M. van der Wielen en A. Stroink. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van bestuurlijke rapportages van de politie tot de conclusie heeft kunnen komen dat er ernstige vermoedens zijn van strafbare feiten die een tijdelijke sluiting rechtvaardigen.
De verzoekster heeft betoogd dat er geen reden is om aan haar integriteit te twijfelen en dat de sluiting niet op een evenredige belangenafweging is gebaseerd. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester voldoende redenen had om de sluiting te bevelen, gezien de ernst van de verdenkingen en de betrokkenheid van de verzoekster bij de exploitatie van de horecagelegenheden. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft de burgemeester aangeraden om in het besluit op bezwaar aandacht te besteden aan de belangenafweging en de tijdelijkheid van de sluiting te concretiseren.