ECLI:NL:RBGEL:2018:1312

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
C/05/312181/ HA ZA 16-611
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging schenking villa door curator in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator, mr. Catharinus Adrianus Hage, vorderde dat de schenking van een villa in Portugal door de failliete ouders aan hun kinderen nietig zou worden verklaard. De ouders waren failliet verklaard op 17 mei 2016, en de schenking had plaatsgevonden op 10 november 2015. De curator stelde dat deze schenking een onverplichte rechtshandeling was die de schuldeisers benadeelde, en dat de schenking vernietigd moest worden op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat het Nederlands recht van toepassing was op de vernietiging van de rechtshandeling, en dat de uitzondering van artikel 8 van de oude EG Insolventieverordening niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de schenking inderdaad een paulianeuze rechtshandeling was, omdat de ouders wisten of behoorden te weten dat de schenking benadeling van de schuldeisers tot gevolg had. De rechtbank verklaarde de schenking nietig en oordeelde dat de gedaagde partij hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die de boedel lijdt, omdat de villa niet aan de curator kon worden teruggeleverd. De schade zou nader op te maken zijn bij staat. Tevens werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/312181 / HA ZA 16-611 / 357/871
Vonnis van 7 maart 2018
in de zaak van
MR. CATHARINUS ADRIANUS HAGE, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam 1]en
[naam 2],
wonende te Ede,
eiser,
advocaat mr. I.J.G.H. Hage te Ede,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te Terschuur, gemeente Barneveld,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te Terschuur, gemeente Barneveld,
gedaagden,
advocaat mr. M.F.H. van Delft te Leusden.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde partij]. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 6 september 2017
  • de akte overlegging productie en aanvulling eis van 31 januari 2018
  • het rolbericht inhoudende bezwaar van 1 februari 2018 namens [gedaagde partij].
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 6 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De curator is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2016 aangesteld in het in datzelfde arrest uitgesproken faillissement van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2], de ouders van [gedaagde partij].
2.2.
Op 23 december 2003 hebben de ouders van [gedaagde partij]. een (vakantie)villa aan de [adres 1] (hierna: de villa) in eigendom verkregen.
2.3.
In augustus 2013 zijn de ouders van [gedaagde partij]. door F. van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: de bank) aangeschreven in verband met een woningschuld van ruim € 1,9 miljoen op panden in (onder andere) [adres 2] en [adres 3]. De schuld stond volgens de bank niet (langer) in verhouding tot het inkomen van de ouders. In 2013 en 2014 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de bank waarbij de ouders van [gedaagde partij] onder meer hebben toegezegd, naast de woningen in [adres 2] en [adres 3], de villa in [adres 1] te zullen verkopen waarbij de opbrengst zou worden gebruikt om de schuld bij de bank (gedeeltelijk) af te lossen.
2.4.
De bank heeft op 30 juni 2014 de financiering aan de ouders van [gedaagde partij]. opgezegd en per 1 oktober 2014 de lening opgeëist. Na ontvangst van een (aflossings)voorstel (van de adviseur) van de ouders van [gedaagde partij]. heeft de bank de opeising opgeschort tot 30 april 2015.
2.5.
De ouders hebben niet aan hun (aflossings)verplichtingen voldaan en in opdracht van de bank is het pand in [adres 2] geveild. Hierna bedroeg de restschuld van de ouders van [gedaagde partij]. aan de bank ongeveer € 1,2 miljoen.
2.6.
De ouders van [gedaagde partij]. hebben de blote eigendom van de villa bij akte van 10 november 2015 aan hun kinderen, [gedaagde partij]., geschonken onder de vestiging van het recht van vruchtgebruik ten behoeve van zichzelf.
2.7.
Op 25 januari 2016 heeft [gedaagde partij]. de villa verkocht aan Meha B.V., waarvan [gedaagde partij]. eerder, te weten op 12 januari 2016, de aandelen had gekocht. [gedaagde partij]. heeft de villa op 28 juni 2016 aan Meha B.V., inmiddels omgedoopt tot Tradewinds I B.V. geleverd.
2.8.
De bank heeft het faillissement van de ouders van [gedaagde partij]. aangevraagd, welk faillissement op 17 mei 2016 is uitgesproken.
2.9.
In zijn brief van 22 augustus 2016 aan [gedaagde partij]. heeft de curator de schenking van de villa door de ouders aan hun kinderen aangemerkt als een onverplichte rechtshandeling om niet waardoor de schuldeisers van de ouders van [gedaagde partij]. zijn benadeeld. De curator heeft deze rechtshandeling vernietigd.
2.10.
Tradewinds I B.V. is op 21 november 2017 in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij dagvaarding samengevat - een verklaring voor recht dat de rechtshandeling waarbij door de failliete ouders [naam 1] en [naam 2] op 10 november 2015 aan de kinderen [gedaagde partij]. de blote eigendom is geschonken van de villa in [adres 1], nietig is, met veroordeling van [gedaagde partij]. tot het verlenen van medewerking aan het (terug)leveren van de blote eigendom van de villa, zulks op straffe van een dwangsom, dan wel dat het vonnis voor de benodigde medewerking in de plaats zal treden, een en ander met veroordeling van [gedaagde partij]. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij]. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Akte overlegging productie en aanvulling eis

4.1.
Een week vóór de comparitie van partijen heeft de curator een akte overlegging productie en aanvulling eis ingediend. Voor zover [gedaagde partij]. niet langer in staat is de blote eigendom van de villa aan de curator terug te leveren, vordert de curator thans (subsidiair) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij]. tot vergoeding van de schade die de boedel lijdt, nader op te maken bij staat.
[gedaagde partij]. heeft hiertegen en tegen overlegging van de productie bezwaar gemaakt.
4.2.
De door de curator overgelegde productie betreft een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat Tradewinds I B.V. op 21 november 2017 in staat van faillissement is verklaard. Hoewel in het “Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbank” in artikel 2.9 is bepaald dat producties uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting in het geding moeten zijn gebracht, is gebleken dat wat uit de overgelegde productie volgt, namelijk dat Tradewinds I B.V. op 21 november 2017 failliet is gegaan, reeds bekend is. Omdat het uittreksel tevens kort en eenvoudig te doorgronden is, ziet de rechtbank geen aanleiding om wat betreft deze productie aan het bezwaar van [gedaagde partij]. tegemoet te komen.
4.3.
Ook de aanvulling van eis is naar het oordeel van de rechtbank toelaatbaar. Ingevolge artikel 130 Rv is een eiser immers bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Met de door de curator op 31 januari 2018 schriftelijk ingediende eiswijziging is geen sprake van strijd met de goede procesorde. Anders dan [gedaagde partij]. betoogt, wist de curator voorafgaand aan onderhavige procedure blijkbaar niet van de levering van de villa aan Tradewinds I B.V. en de daarmee gegeven onmogelijkheid van [gedaagde partij]. tot (terug)levering van die villa. Dit is eerst in de conclusie van antwoord naar voren gebracht. Dat de curator de vordering tot schadevergoeding al direct subsidiair had kunnen vorderen, zoals [gedaagde partij]. betoogt, maakt geen verschil.
Toepasselijk recht
4.4.
Zoals reeds eerder in het vonnis in incident van 31 mei 2017 is geoordeeld, is op deze zaak de (oude) EG Insolventieverordening van 29 mei 2000 (IVO) van toepassing. De IVO kent in artikel 4 het uitgangspunt dat het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend (de lex concursus) van toepassing is op die insolventieprocedure en op de gevolgen daarvan. Daaronder vallen onder andere de regels betreffende vernietigbaarheid van de voor het geheel van schuldeisers nadelige rechtshandelingen (artikel 4 lid 2 aanhef en onder m IVO). In onderhavig geval is de insolventieprocedure van de ouders in Nederland geopend zodat naar voormeld uitgangspunt van het IVO Nederlands recht van toepassing is. [gedaagde partij]. beroept zich op een uitzondering op dit uitgangspunt, te weten artikel 8 IVO, en voert aan dat de villa waar het in deze zaak om gaat in [adres 1] staat zodat [land] recht van toepassing is. Dit beroep op artikel 8 IVO gaat echter niet op. Dat artikel bevat een uitzondering op de hoofdregel dat de lex concursus van toepassing is. Het bepaalt dat de gevolgen van de insolventieprocedure voor een overeenkomst die recht geeft op de verkrijging of het gebruik van een onroerend goed, uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Die situatie doet zich hier niet voor. Er is immers geen dispuut over de overeenkomst als zodanig waarbij de villa is verkregen. Het gaat er slechts om of door die rechtshandeling (verkrijging van de villa) schuldeisers zijn benadeeld en of die rechtshandeling vernietigbaar is. Die insolventievraag moet, ook gelet op artikel 4 lid 2 aanhef en onder m IVO, beantwoord worden aan de hand van de lex concursus. Gelet hierop is op deze vordering Nederlands recht van toepassing.
(vgl. hof ’s-Hertogenbosch 29 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1181)
Paulianeuze rechtshandeling
4.5.
Ter beoordeling ligt voor of de schenking door de ouders aan [gedaagde partij]. een paulianeuze rechtshandeling is op grond van artikel 42 Fw. Het moet dan kort gezegd gaan om een rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.
4.6.
Uit de verklaringen van partijen blijkt dat de villa vrij is van hypotheek en in ieder geval een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt; volgens de kinderen € 400.000,00 en volgens de curator € 700.000,00 à € 900.000,00. Vast staat dat de villa ongeveer zes maanden vóór het faillissement van de ouders door hen is geschonken aan de kinderen en tussen partijen is niet in geschil dat de door de curator gewraakte schenking van de villa een rechtshandeling om niet vormt. Wel is in geschil of sprake is van een onverplichte rechtshandeling en of bij [gedaagde partij]. sprake is van wetenschap van benadeling. Volgens [gedaagde partij]. is hen door de ouders altijd voorgehouden dat zij eigenaar van de villa zouden zijn en zij hebben nooit wetenschap gehad van enige benadeling van schuldeisers. De levering ten titel van schenking op 10 november 2015 is slechts een uitvoering geweest van hetgeen al geruime tijd daarvoor aan hen was toegezegd, aldus [gedaagde partij].
4.7.
De rechtbank verwerpt dit betoog van [gedaagde partij]. en overweegt daartoe als volgt.
Een rechtshandeling is onverplicht, indien er niet een op de wet of overeenkomst berustende verplichting toe bestaat. Gesteld noch gebleken is dat de ouders van [gedaagde partij]. op grond van de wet dan wel een overeenkomst gehouden waren tot de schenking. Een rechtshandeling is ook onverplicht indien de schuldenaar zich feitelijk gedwongen zag - om welke reden dan ook - om de rechtshandeling te verrichten zonder dat er een op de wet of een overeenkomst gebaseerde verplichting bestaat. Voor verplichtheid in de hier bedoelde zin is de enkele bedoeling of intentie van de ouders om de villa aan de kinderen te schenken, zoals [gedaagde partij]. aanvoert, dus onvoldoende. Dat de ouders door omstandigheden (minderjarigheid van [gedaagde partij]. en het ontbreken van een fiscaal nummer van de kinderen in [adres 1] zodat aan hen niet geschonken kon worden) ervoor hebben gekozen de schenking destijds uit te stellen, maakt evenmin dat zij specifiek op 10 november 2015 verplicht waren tot de schenking aan [gedaagde partij].
4.8.
Dat de ouders ten tijde van de schenking geen wetenschap zouden hebben gehad van de benadeling van hun schuldeisers, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Nog los van het feit dat op grond van artikel 45 Fw wetenschap van benadeling wordt vermoed aanwezig te zijn indien een rechtshandeling om niet - zoals hier de schenking - binnen een jaar vóór de faillietverklaring is verricht moeten de ouders dit in dit geval ook hebben geweten. Uit de door de curator overgelegde stukken blijkt dat de ouders van [gedaagde partij]. financieringsproblemen hadden en in augustus 2013 zijn aangeschreven door hun bank in verband met een woningschuld van circa 1,9 miljoen euro. In 2014 hebben daarover verschillende gesprekken plaatsgevonden waarbij door de ouders is verklaard dat zij met hun vermogen willen instaan voor de schuld en dat onder andere de (hypotheekvrije) villa in [adres 1] zou kunnen worden verkocht waarbij de opbrengst, door de ouders toen geschat op € 750.000,00, volledig gebruikt zou kunnen worden voor de aflossing van schulden. In 2015 waren de financiële problemen nog niet opgelost hetgeen uiteindelijk tot het faillissement van de ouders in mei 2016 heeft geleid. Het moet voor de ouders van [gedaagde partij]. zonneklaar zijn geweest dat het schenken van die villa aan hun kinderen in november 2015, benadelend is (geweest) voor hun bank als schuldeiser.
4.9.
Omdat sprake is van een schenking, een rechtshandeling om niet, is ingevolge artikel 42 lid 3 Fw niet relevant of [gedaagde partij]. wetenschap van de benadeling heeft gehad. Vernietiging van een dergelijke rechtshandeling heeft ingevolge dit artikel alleen dan geen werking ten aanzien van de bevoordeelde voor zover die bevoordeelde aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet gebaat was. Weliswaar was de villa ten tijde van faillietverklaring formeel al verkocht via een koopovereenkomst van 25 januari 2016, maar de villa is eerst op 28 juni 2016 aan Tradewinds I B.V. geleverd. In de koopovereenkomst van 25 januari 2016 is in artikel 1 expliciet bepaald dat voor de eigendomsoverdracht een akte van levering is vereist en in artikel 18 is het Nederlands recht van toepassing verklaard. De eigendom is dus pas bij de levering overgegaan. Omdat de eigendom van de villa zich ten tijde van de faillietverklaring van de ouders op 17 mei 2016 nog in het vermogen van [gedaagde partij]. bevond, kan er dan ook zonder meer van worden uitgegaan dat [gedaagde partij]. toen was gebaat bij de schenking. Het vermogen van [gedaagde partij]. is immers groter geworden.
4.10.
Aldus is aan de vereisten van artikel 42 Fw voldaan en moet worden geconcludeerd dat de curator bij brief van 22 augustus 2016 terecht de vernietiging van de schenking heeft ingeroepen. De primair gevorderde verklaring voor recht kan worden gegeven. Verder staat tussen partijen vast dat [gedaagde partij]. de villa niet aan de curator kan (terug)leveren omdat de villa is doorverkocht en nu in de boedel van het failliete Tradewinds I B.V. valt. [gedaagde partij]. kan derhalve niet aan de ongedaanmakingsverplichting voldoen die na vernietiging van de schenkingshandeling ontstaat en is daarom schadeplichtig jegens de curator. Dat de villa feitelijk niet door [gedaagde partij]. kan worden (terug)geleverd ontslaat [gedaagde partij]. niet uit de betalingsverplichting. [gedaagde partij]. heeft er zelf voor gekozen de geschonken villa op 12 januari 2016 te verkopen en op 28 juni 2016, derhalve na het faillissement van de ouders op 17 mei 2016, te leveren aan Tradewinds I B.V., hun eigen onderneming.
4.11.
Gelet hierop is [gedaagde partij]. hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de boedel lijdt. Omdat aannemelijk is dat de boedel schade lijdt maar deze schade niet zonder meer is vast te stellen - de curator en [gedaagde partij]. verschillen van mening over de waarde van de villa (zie hiervoor onder 4.6.) - wordt [gedaagde partij]. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat.
4.12.
[gedaagde partij]. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hage q.q. worden begroot op:
- dagvaarding € 85,85
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.192,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de rechtshandeling waarbij op 10 november 2015 de (blote) eigendom van de villa aan de [adres 1] is geschonken aan [gedaagde partij]., nietig is,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde partij]. jegens de curator hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de boedel lijdt omdat [gedaagde partij]. niet in staat is de (blote) eigendom van de onder 5.1. vermelde villa aan de curator (terug) te leveren,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij]. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding aan de curator van die schade, op te maken bij staat,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij]. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.192,00,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.4. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018.
Coll: PM