ECLI:NL:RBGEL:2018:1316

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
05/841054-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 23 september 2017 in Ede een man, terwijl deze weerloos op de grond lag, met kracht tegen het hoofd getrapt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat de trap niet raak was, op camerabeelden te zien is die bevestigen dat hij het slachtoffer daadwerkelijk heeft geraakt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard vanwege PTSS, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 180 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van €375,00, terwijl de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de verdediging, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841054-17
Datum uitspraak : 22 maart 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. S. Kroesbergen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] één of meerdere malen (met kracht) tegen/op het hoofd heeft getrapt (terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Ede
[slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] één of meerdere malen (met kracht) op/tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft door aangever eenmaal met geschoeide voet tegen zijn hoofd te trappen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft weliswaar een trappende beweging gemaakt richting het hoofd van aangever, maar dat deze daadwerkelijk geraakt is kan niet worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte zijn evenwicht verliest en vervolgens omvalt, hetgeen juist past bij een gemiste trap. Daarbij komt dat niet is gebleken dat aangever verwondingen in zijn gezicht had die passen bij een trap tegen het hoofd. De getuigenverklaringen worden door de verdediging in twijfel getrokken, nu de getuigen onder invloed van alcohol waren en zij niet zozeer uit eigen waarneming zullen hebben verklaard, maar eerder op basis van wat zij achteraf van anderen hebben gehoord. Gelet hierop kan zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit geen bewezenverklaring volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 23 september 2017 in Ede is mishandeld, maar hij kan zich daarvan weinig herinneren, omdat hij onder invloed was van alcohol. [2] Getuigen hebben hier het volgende over verklaard. Getuige [getuige 1] zag dat [slachtoffer] op enig moment knock-out op de grond lag en dat een man op hem afliep en hem vol in zijn gezicht trapte. [3] Ook door getuige [getuige 2] is gezien dat [slachtoffer] door een man in zijn gezicht werd getrapt. [4] Getuige [getuige 3] zag dat het slachtoffer op de grond lag en tegen zijn hoofd werd geschopt. [5]
Verdachte heeft - aan de hand van de camerabeelden - erkend dat hij richting het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt [6] , maar volgens hem was de trap niet raak en is het bij een poging gebleven. De rechtbank heeft op basis van de ter zitting getoonde camerabeelden echter het volgende vastgesteld. Op de beelden is te zien dat verdachte afrent op [slachtoffer], die op dat moment op de grond ligt en zijn bovenlichaam opricht, en dat verdachte met zijn rechter been met kracht tegen de linker zijkant van Lenards hoofd trapt en daar ook wordt geraakt. Het hoofd van [slachtoffer] wordt vervolgens door die trap in beweging gebracht. [7] Dit past ook bij wat door de getuigen is waargenomen en de rechtbank ziet daarom geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt, terwijl hij op dat moment op de grond lag. De rechtbank kwalificeert dit als poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam en dat één harde trap tegen het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Verdachte heeft met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt, terwijl deze op dat moment weerloos op de grond lag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van de trap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet hierop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 september 2017 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer]
één of meerdere malen(met kracht) tegen
/ophet hoofd heeft getrapt (terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd, en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele strafoplegging een geheel voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de geadviseerde bijzondere voorwaarden passend is, gelet op de persoon van verdachte en de context waarin het feit heeft plaatsgevonden. Verdachte is namelijk ook aangevallen, onder anderen door aangever. Verder ligt er voor de psychische klachten van verdachte een behandelplan waarvoor het van belang is dat de situatie van verdachte stabiel is. Volgens de verdediging dient de behandeling van verdachte voorop te staan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 6 maart 2018;
- een psychologisch rapport van drs. W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, gedateerd 19 december 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Na een avond stappen heeft hij onder invloed van alcohol een man tegen zijn hoofd getrapt, terwijl deze op dat moment weerloos op de grond lag. Dit is een ernstig feit als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar gewond had kunnen raken. Er mag van geluk gesproken worden dat het letsel relatief meeviel. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging mee dat verdachte relevante documentatie heeft op het gebied van geweldsmisdrijven. Uit het psychologisch rapport volgt dat verdachte lijdt aan PTSS en dat zijn handelen hierdoor in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend. Gelet op de persoon van verdachte vindt de rechtbank het van belang dat verdachte zal worden behandeld, ook om herhaling in de toekomst te voorkomen. Om die reden zullen aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals is geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname voor maximaal 7 weken, nu de rechtbank uit de voorhanden zijnde informatie onvoldoende is gebleken dat dit noodzakelijk is.
7b. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.136,48.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij betreffende de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het gevorderde bedrag wegens materiële schade dient volgens de officier van justitie voor rekening te komen van medeverdachte [medeverdachte].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hiertoe is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij geen betrekking heeft op het onderhavige feit, maar op de omstandigheid dat de benadeelde met een barkruk is geslagen. Uit niets blijkt dat de trap van verdachte enig gevolg heeft gehad voor de benadeelde. Dat de trap tot letsel zou hebben geleid kan niet worden vastgesteld. Ook ten aanzien van de overige gestelde materiële schade ontbreekt een onderbouwing. Indien schade zou worden aangenomen, dan dient rekening te worden gehouden met een grote mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 136,48 wegens materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de gestelde kapotte kleding als gevolg van het feit zijn geen nadere stukken bij de vordering gevoegd, zodat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde tandartskosten dat het causaal verband tussen deze gestelde schade en het onderhavige feit, bij gebreke van een nadere onderbouwing op dit punt, niet kan worden vastgesteld. De benadeelde heeft in zijn aangifte ook niets over schade aan zijn tanden vermeld. De benadeelde zal daarom in de vordering, betrekking hebbende op het bedrag aan materiële schade, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevorderde bedrag van € 1.000,00 wegens immateriële schade het volgende. Aan de benadeelde is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Hij heeft (mede) als gevolg van het handelen van verdachte pijn ondervonden. Dit is aan verdachte toe te rekenen, die met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de benadeelde heeft aangetast. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die vermeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op het uitgeoefende geweld op de benadeelde, die door medeverdachte [medeverdachte] ook met een barkruk op zijn hoofd is geslagen, een totaalbedrag van € 750,00 billijk. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte voor deze schade voor de helft aansprakelijk, zodat de rechtbank een bedrag van € 375,00 toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2017. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering en kan hij zijn vordering voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaaltdat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich volgens de al lopende afspraken dient te melden bij Reclassering Nederland, Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem, waarna hij zich gedurende de proeftijd dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Sinaï Centrum, gespecialiseerd in de behandeling van volwassenen en ouderen met psychotrauma, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn PTSS-problematiek,
  • indien de reclassering dit nodig acht (namelijk als blijkt dat het alcoholgebruik van veroordeelde problematischer is dan hij doet voorkomen) zal veroordeelde worden aangemeld bij de polikliniek van IrisZorg te Arnhem voor een behandeling en dient hij daaraan zijn medewerking te verlenen, ook waar het gaat om een ad-random urinecontrole, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
geeft opdrachtaan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
beveeltdat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uren in mindering worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot betaling van
  • verklaart de
Maatregel tot schadevergoeding
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2018.
mr. M.E. Bongers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017444423, gesloten op 25 september 2017, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het door de rechtbank genummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 8.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 25.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 28.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 30.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 maart 2018.
7.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 08 maart 2018.