5.6.Met betrekking tot het door verweerder verrichte onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft bij de controles primair gekeken naar de voorraad hooibalen, en daarbij terecht overwogen dat in de zomertijd een toename van het aantal hooibalen kan worden waargenomen door de oogsttijd. Het voorgaande houdt ook in dat in de winter – na de oogsttijd – het aantal hooibalen af zou moeten nemen door eigen gebruik en (eventuele) verkoop aan derden. In zoverre had het op de weg van verweerder gelegen om – zoals de commissie bezwaarschriften ook heeft aangegeven – over een langere periode te controleren, en niet te stoppen met controles begin februari. In dat verband is het ook opvallend dat bij de controle op 11 februari 2016 door toezichthouders aanzienlijk meer hooibalen zijn geconstateerd dan bij de controle op 9 december 2015, terwijl de oogsttijd toen al voorbij was. Hiervoor heeft de derde-partij ook geen plausibele verklaring kunnen geven.
Om een overtreding vast te kunnen stellen had het op de weg van verweerder gelegen om naast een controle van het aantal hooibalen gedurende een representatieve periode ook de aan- en afvoer van agrarische producten te controleren, om zodoende vast te kunnen stellen dat geen overslag plaatsvindt in verband met handelsactiviteiten, bijvoorbeeld door controles op verschillende tijdstippen waarop levering plaatsvindt (ook in de vroege ochtend) of door controle van de administratie.
De beroepsgrond slaagt.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de hoorplicht is geschonden doordat eisers niet hebben kunnen reageren op de omstandigheid dat er meerdere contractstallen zijn. Eisers zijn zowel bij de eerste als bij de tweede behandeling bij de commissie gehoord, en hebben toen hun bezwaren met betrekking tot de contractstallen aan kunnen voeren.
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder rechtsoverweging 5.6. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank ziet in de aard van het geconstateerde gebrek geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Aangezien verweerder naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie reeds nader onderzoek heeft verricht, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen. Verweerder dient daarom een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, en nader onderzoek te verrichten naar de op- en overslag op het perceel.
9. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten van eisers. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
10. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.