ECLI:NL:RBGEL:2018:1585

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3481
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering na vernietiging van besluit door onvoldoende onderbouwing van arbeidsparticipatie mogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een jongere met PDD-NOS, ADHD en een beneden gemiddeld IQ, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het UWV was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd waarom het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser niet duurzaam zou zijn. De rechtbank stelde vast dat eiser, ondanks zijn beperkingen, recht had op een Wajong-uitkering, omdat zijn situatie niet zou verbeteren en hij intensieve begeleiding nodig had. De rechtbank herroept het primaire besluit van het UWV en kent eiser met terugwerkende kracht vanaf 6 april 2017 een Wajong-uitkering toe. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had aangetoond dat eiser in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen, en dat de indicatiestelling van het CIZ niet was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/3481

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Broekhuizen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn ouders, [namen] , en zijn persoonlijk begeleider
M. van Spaarndonk en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde G.A. Tellinga.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999. Bij eiser zijn PDD-NOS, kenmerken van ADHD en een beneden gemiddeld IQ vastgesteld. Vanaf jonge leeftijd heeft eiser speciaal basis en voortgezet onderwijs gevolgd. In 2015 heeft eiser last gehad van toenemende psychische klachten met agressieve uitingen en is hij uit huis geplaatst. Eiser is in februari 2016 met een ondertoezichtstelling bij [instelling] geplaatst, waar hij nog steeds verblijft. Eiser volgt op twee dagen onderwijs aan het [college] en de overige dagen heeft hij dagbesteding op het terrein van [instelling] . Op 30 november 2016 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
2. Verweerder heeft geweigerd eiser een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat eiser weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts I. Middelhoek en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep R.J.J. Renders.
Het arbeidsdeskundig onderzoek is vastgelegd in de rapporten van de primaire arbeidsdeskundige L.J. Pinkster en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep P. Flierman.
4. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van belang niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom bij eiser het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is.
5.1.
Verzekeringsarts Middelhoek heeft op basis van de ontwikkeling van eiser bij [instelling] de verwachting uitgesproken dat eiser nog een verdere ontwikkeling kan doormaken. Arbeidsdeskundige Pinkster heeft zich in gelijkluidende zin uitgesproken. Eiser is bij [instelling] wat zelfstandiger geworden en heeft vooruitgang geboekt ten aanzien van het herkennen en aangeven van spanning. Middelhoek heeft bij het standpunt dat eiser nog een verdere ontwikkeling kan maken ook algemene zaken als eisers jonge leeftijd en zijn cognitieve capaciteiten betrokken. Middelhoek heeft evenwel niet in kaart gebracht over welke bekwaamheden eiser ten tijde van belang beschikte en welke ontwikkeling daarin eventueel te verwachten was. In het bijzonder had verweerder moeten onderbouwen waarom hij van oordeel is dat eiser in de toekomst kan voldoen aan de vier criteria uit artikel 1 a, eerste lid, van het Schattingsbesluit. Daarnaast heeft Middelhoek voor eiser om tot verdere ontwikkeling te komen als voorwaarden benoemd dat hij begeleiding en behandeling nodig heeft. Middelhoek heeft evenwel niet op de persoon van eiser gepreciseerd wat voor soort behandeling en welke vorm van begeleiding nodig is om mogelijk ontwikkeling richting arbeidsparticipatie te kunnen realiseren. Het noemen van randvoorwaarden - als een duidelijk kader en een prikkelarme/veilige setting - acht de rechtbank in dit verband niet voldoende.
5.2.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep Renders heeft zich eveneens slechts in algemene zin uitgesproken door te overwegen dat gelet op eisers licht verstandelijke beperking groei nog wel tot de mogelijkheden behoort. Waarop dit standpunt in het geval van eiser is gebaseerd en welke (verwachte ontwikkeling in) bekwaamheden en capaciteiten van eiser het geheel overziend tot deze conclusie leiden, heeft Renders niet gemotiveerd. Weliswaar heeft Renders opgemerkt dat eiser op dit moment al in staat is tot het zelfstandig uitvoeren van bepaalde zaken, waaronder het reizen per openbaar vervoer en het ondernemen van enige sociale activiteiten. Renders heeft echter niet concreet gemotiveerd op welke punten verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, in die zin dat er door de ingezette behandeling zich mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zouden kunnen ontwikkelen. Zo is niet kenbaar ingegaan op de stelling van eiser dat het doel van de behandeling bij [instelling] vooral is gericht op stabilisatie en eventueel daarna kleine stappen in persoonlijke groei en dat vermaatschappelijking in zijn geval geen behandeldoel is. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in het door eiser in beroep ingestuurde eindverslag van de psychomotorisch therapeut geen toename van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Veeleer ziet de rechtbank in dit stuk dat gerichte stappen worden gezet richting stabilisatie van eisers toestand.
Ten aanzien van de bijkomende ontwikkelingsproblematiek heeft Renders opgemerkt dat dit de conclusie van mogelijke groei niet anders maakt. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de mogelijk op elkaar inwerkende problematiek van een licht verstandelijke beperking en ontwikkelingsproblematiek, met deze enkele zinssnede niet kon worden volstaan. Te minder nu eiser aanvoert dat het huidige niveau het maximaal haalbare ontwikkelingsniveau is en niet is ingegaan op de aangevoerde grond dat de behandelaars van [instelling] van mening zijn dat het eiser aan ontwikkelingsperspectief ontbreekt. Wederkerigheid, empathie en gewetensontwikkeling lijken volgens de behandelaars afwezig te zijn. Eiser is moeilijk in staat een relatie te ontwikkelen. Van de zijde van eiser wordt gesproken van een zeer complexe combinatie van kind- en omgevingsfactoren.
Daar komt nog bij dat eiser ook gedragsproblematiek kent, waaraan de verzekeringsartsen geen (kenbare) aandacht hebben besteed, net zo min als aan de vraag of eiser door deze problematiek, al dan niet in combinatie met de verstandelijke beperking en ontwikkelingsproblematiek, mogelijk blijvend niet beschikt over arbeidsmogelijkheden. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat uit het dossier blijkt dat eiser in het verleden verschillende keren heeft geprobeerd stage te lopen, maar dat dit niet is gelukt. Tevens is in dit kader van belang dat in het recente verleden ernstige incidenten zijn voorgevallen. Eisers moeder heeft tijdens zitting verteld dat eiser in november 2017 door een raam is gesprongen door oplopende spanningen in de sociale verhoudingen. Verder heeft zij verteld dat eiser bijna wekelijks [instelling] ontvlucht en naar zijn ouderlijk huis gaat. De ouders van eiser hebben tijdens zitting verklaard dat het eiser nog nooit is gelukt zich te handhaven in een sociale context.
5.3.
Arbeidsdeskundige Flierman heeft in zijn rapportage opgemerkt dat zolang eiser in staat wordt geacht om te kunnen leren vaardigheden te ontwikkelen (met begeleiding en/of gerichte behandeling), een lacune op het onderdeel van de vaardigheid ‘afspraken met de werkgever nakomen’ niet duurzaam is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet duidelijk wordt op welke wijze het vergroten van eisers zelfstandigheid op termijn ook kan leiden tot het ontstaan van basale werknemersvaardigheden en daarmee arbeidsvermogen. Onder basale werknemersvaardigheden dient daarbij te worden wordt verstaan het vermogen van een betrokkene om zich in sociaal opzicht te handhaven op een werkplek. Daartoe behoort het kunnen nakomen van afspraken met de werkgever maar ook het kunnen voldoen aan de eisen die de werkomgeving aan een betrokkene stelt op het vlak van de interactie. [1] Verweerder had op dit punt moeten ingaan op eisers stelling dat hij er nog nooit in geslaagd is om zich in sociaal opzicht te handhaven.
5.4.
Dat eiser reparaties kan uitvoeren aan computers wil naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer zeggen dat eiser zich in de toekomst zo zal ontwikkelen dat hij zal beschikken over basale werknemersvaardigheden.
5.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet blijkt of verweerder de indicatiestelling door het CIZ, te weten ‘wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding’, in de beoordeling heeft betrokken. Bij [instelling] is eiser opgenomen in de groep ‘jeugd sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk beperkt’. Eiser voert aan dat hij verblijft in een gestructureerde middels toezicht begeleide leefomgeving waarin permanente beveiliging aanwezig is en zorgverlening 24 uur per dag beschikbaar is. Hij heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Zijn problematiek is chronisch en vraagt om blijvende ondersteuning. De rechtbank ziet niet in hoe de indicatie en de door eiser gestelde feitelijke invulling ervan op [instelling] zich verdragen met de door de verzekeringsartsen geziene mogelijkheden tot ontwikkeling.
6. Het beroep is gelet op r.o. 5 gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7. Verweerder is er niet in geslaagd om te onderbouwen dat eiser in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen. Gelet daarop en gelet op het beeld dat uit het dossier en ter zitting over eisers situatie naar voren is gekomen, de aard en de ernst van de bij eiser bestaande aandoeningen en het feit dat eiser reeds jaren onder intensieve behandeling is, houdt de rechtbank het ervoor dat sprake is van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Dit betekent dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat aan eiser met ingang van 6 april 2017 een uitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong wordt toegekend.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in bezwaar. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de vergoeding vast op
€ 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiser met ingang van 6 april 2017 een uitkering ingevolge hoofdstuk 1a van de Wajong wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 46 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. A.E.H. Bovy, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 9 april 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie Compendium Participatiewet Wajong en SMBA bladzijde 15, 40 en verder.