ECLI:NL:RBGEL:2018:160

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
C/05/306669 / HZ ZA 16-336
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkomen op bindende eindbeslissing inzake schadevergoeding en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen Deloebas B.V., heeft de rechtbank Gelderland op 17 januari 2018 een vonnis gewezen. De zaak betreft een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. [eiser] heeft Deloebas B.V. aangeklaagd wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst, waarbij hij aanspraak maakt op schadevergoeding op basis van het positieve contractsbelang. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 12 april 2017, Deloebas B.V. opgedragen bewijs te leveren van haar inspanningen om financiering te verkrijgen. Deloebas B.V. heeft enkele schriftelijke bewijsstukken overgelegd, maar [eiser] betwist dat hiermee voldoende bewijs is geleverd.

De rechtbank heeft in het vonnis geoordeeld dat de bezwaren van [eiser] tegen de bindende eindbeslissingen van de rechtbank niet steekhoudend zijn, met uitzondering van de uitleg van artikel 16.3 van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitleg van deze bepaling pas inhoudelijk aan de orde is gekomen tijdens de comparitie van partijen. De rechtbank concludeert dat Deloebas B.V. tekort is geschoten in haar verplichtingen, met name in het aanvragen van een wijziging van het bestemmingsplan, wat een tekortkoming is die haar kan worden toegerekend.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de schade en de bewijsvoering. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten over het causaal verband en de wijze van schadeberekening nader te onderbouwen. De rechtbank heeft benadrukt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen schade door toerekenbare tekortkomingen en schade als gevolg van ontbinding van de overeenkomst. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/306669 / HZ ZA 16-336
Vonnis van 17 januari 2018
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.M. Ubink te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELOEBAS B.V.,
gevestigd te Brummen,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.C. van Ruiven te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en Deloebas B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 april 2017
  • de akte overlegging bewijsstukken van 24 mei 2017 van Deloebas B.V.
  • de antwoordakte van 5 juli 2017 van [eiser]
  • de op 11 september 2017 gehouden pleidooien, waarbij beide partijen een pleitnotitie/ pleitnota hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 12 april 2017 is Deloebas B.V. opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat zij al het redelijk mogelijke heeft gedaan om financiering te verkrijgen. Hierbij is aan Deloebas B.V. de keuze gelaten om bewijs te leveren door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel, zoals het overleggen van bewijsstukken.
2.2.
Deloebas B.V. heeft zonder nadere toelichting een drietal schriftelijke bewijsstukken overgelegd en afgezien van een getuigenverhoor op dat moment. De bewijsstukken bestaan uit twee brieven van UNO Bedrijfsadviseurs d.d. 3 september 2014 respectievelijk d.d. 24 april 2017 en een brief van de ABN AMRO d.d. 11 mei 2017 met als bijlage de brief van 18 oktober 2013 van de bank aan de heer [naam 1] .
Bij antwoordakte heeft [eiser] de rechtbank verzocht op een aantal bindende eindbeslissingen terug te komen en het standpunt ingenomen dat Deloebas B.V. met het enkel overleggen van drie brieven zonder nadere toelichting niet in het bewijs is geslaagd.
Hierop heeft Deloebas B.V. bij rolbericht van 13 juli 2017 een verzoek tot pleidooi ingediend. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen.
Terugkomen bindende eindbeslissingen
2.3.
[eiser] heeft gesteld dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Deloebas B.V. wat betreft de levering, is gebaseerd op een onjuiste feitelijke en/of juridische grondslag. Hetzelfde standpunt heeft [eiser] ingenomen ten aanzien van het oordeel over de inspanningsverplichting van Deloebas B.V. op het punt van de financiering. Deloebas B.V. heeft de rechtbank verzocht om de argumentatie van [eiser] hierover buiten beschouwing te laten, omdat de antwoordakte uitsluitend diende voor het geven van een reactie op de door Deloebas B.V. overgelegde bewijsstukken.
2.4.
Als het standpunt van Deloebas B.V. juist zou zijn, wordt niet ingezien op welk moment een procespartij als [eiser] bezwaren tegen bindende eindbeslissingen kenbaar zou kunnen maken. Het ligt voor de hand dat [eiser] daarvoor de eerste proceshandeling na het tussenvonnis gebruikt.
De bezwaren tegen de bindende eindbeslissing wat betreft de levering/betaling koopsom/ stellen bankgarantie zijn echter niet steekhoudend. Het betreft hier een beslissing van de rechtbank die de uitleg van de koopovereenkomst betreft op een punt waarover eerder in kort geding en in hoger beroep al was gedebatteerd. De uitleg van de rechtbank sluit aan bij hetgeen het hof Arnhem-Leeuwarden in rechtsoverweging 3.9 van het arrest van 23 december 2014 [1] heeft overwogen: “
dat vooralsnog niet (…) kan worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat op Deloebas de plicht rust om reeds bij levering de koopsom te betalen”. Kenmerk van een dergelijke “uitlegbeslissing” is dat op basis van de dan beschikbare en aangevoerde gronden aan de hand van de Haviltex maatstaf een bepaalde uitleg wordt gegeven. Wat [eiser] nu doet, is met aanvulling van tot nu toe niet aangevoerde gronden verdedigen dat een andere uitleg de juiste is. Dat is gebruik maken van voortschrijdend inzicht, waarvoor het rechtsmiddel van hoger beroep is bedoeld. De rechtbank zal daarom niet terugkomen op deze bindende eindbeslissing.
2.5.
Dat ligt anders bij de uitleg van artikel 16.3 van de koopovereenkomst. Het debat rond deze bepaling is pas inhoudelijk aan de orde gekomen ter gelegenheid van de comparitie van partijen. Het in het tussenvonnis opgedragen bewijs heeft expliciet betrekking op dit onderwerp. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter gelegenheid van het pleidooi aan de orde is gekomen, is gebleken dat het probleem van de financiering voor Deloebas B.V. terug te voeren is op de financiële situatie van [naam B.V.] en de daarmee verbonden vennootschappen. Dit betreft een voor de uitleg relevant feit. De bepalingen van de koopovereenkomst zijn geldend tussen [eiser] en Deloebas B.V. [eiser] hoefde niet erop bedacht te zijn dat Deloebas B.V. een bepaling die een financiële inspanningsverplichting voor Deloebas B.V. inhoudt, in stelling zou kunnen brengen bij financiële problemen van de [naam B.V.] Deze betekenis heeft ook Deloebas B.V. niet aan artikel 16.3 mogen toekennen. Dit betekent dat het niet aanvragen en verkrijgen van de wijziging van het bestemmingsplan een tekortkoming is van Deloebas B.V. die haar op grond van de verkeersopvattingen kan worden toegerekend, omdat financieel onvermogen van Deloebas B.V. een persoonlijke omstandigheid betreft die niet voor risico van [eiser] kan worden gebracht. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit de brief van ABN-AMRO van 18 oktober 2013 blijkt dat [naam 1] vanuit privé via Deloebas B.V. het onroerend goed in Brummen en Hengelo heeft, zodat uit deze stukken ook niet blijkt van financieel onvermogen van Deloebas B.V.
2.6.
Thans zal de omvang van de schade moeten worden vastgesteld. Vooropgesteld wordt dat het debat tussen partijen zich in de stukken en ter gelegenheid van de zittingen tot nu toe heeft toegespitst op de vraag of Deloebas B.V. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, waarbij met name de uitleg van de koopovereenkomst vanwege de onduidelijkheid ervan voor debat heeft gezorgd. Bij dagvaarding en conclusie van antwoord hebben partijen de volgende - deels niet echt uitgewerkte - standpunten over de schade naar voren gebracht.
2.6.1.
[eiser] baseert zijn recht op schadevergoeding op artikel 6:277 BW en maakt aanspraak op het positieve contractsbelang. Bij nakoming had [eiser] de volledige koopsom voor de stal en werktuigenloods van € 238.000,00 ontvangen. Tevens diende de koper deze bebouwing op eigen kosten te slopen. De hiermee gemoeide kosten dient Deloebas B.V. te vergoeden. Deze bebouwing belemmerde bovendien de werkzaamheden in het kader van Ruimte voor de Rivier (hierna: RvR) waardoor deze voor zover mogelijk later zijn uitgevoerd. Dit leidt voor [eiser] tot een btw-nadeel van geschat € 7.333,00. Door het vaststellen van archeologiebeleid van de gemeente in oktober 2014 moeten extra kosten worden betaald. Extra ontwerpkosten voor een aangepast bouwplan bedragen € 1.100,00. Het langer verzekerd houden van de bebouwing heeft in totaal € 774,00 gekost. Op grond van de voorovereenkomst [2] moeten de schadebedragen worden geïndexeerd (CPI) vanaf moment van ondertekening van de voorovereenkomst (1 november 2011).
Tot slot maakt [eiser] aanspraak op de contractuele boetes van artikel 10.2 en 10.3 van de koopovereenkomst [3] . Artikel 10.2 geeft recht op een boete van totaal € 57.000,00 voor de werktuigenloods en de melkveestal. Er is geen reden om de sloopkosten tot maximaal € 26.200,00 hierop in aftrek te brengen. Artikel 10.3 geeft recht op een boete per dag van geïndexeerd € 756,18 vanaf 3 februari 2014, hetgeen in juli 2016 een bedrag van ruim € 585.000,00 betekent. De vordering van deze boete wordt beperkt tot 30%, hetgeen een bedrag van € 175.000,00 inhoudt. De contractuele boete is verschuldigd onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal, aldus [eiser] .
2.7.
Deloebas B.V. heeft aangevoerd dat het gaat om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, zodat voldaan moet zijn aan het vereiste van causaal verband tussen normschending en schade. Onder verwijzing naar het arrest van 23 december 2014 van het hof Arnhem-Leeuwarden en de brief van de gemeente Brummen van 4 augustus 2014 [4] heeft Deloebas B.V. aangevoerd dat het bepaald niet zeker was dat de gemeente op de aanvraag tot wijzigingen van het bestemmingsplan positief zou hebben beslist. Het bewijs dat aan het condicio sine qua non-verband (hierna: c.s.q.n.-verband) is voldaan, rust op [eiser] . Hij heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de vereiste bestemmingsplanwijzigingen zouden zijn goedgekeurd. Er is niet voldaan aan de stelplicht.
Op zich betwist Deloebas B.V. niet dat ontbinding van de overeenkomst als rechtsgevolg vergoeding van het positief contractsbelang meebrengt. Ten onrechte wordt bij de berekening hiervan geen rekening gehouden met restitutieverplichtingen als gevolg van de ontbinding. Door de ontbinding loopt Deloebas B.V. de economische waarde mis van de mogelijkheid tot bedrijfsuitbreiding. Deze economische waarde, die wordt gesteld op € 238.000,00, moet bij de berekening van de schadevergoeding worden betrokken in die zin dat dit bedrag moet worden weggestreept tegen de koopsom van [eiser] , aldus Deloebas B.V.
Voorts beroept Deloebas B.V. zich op voordeelstoerekening. [eiser] is nog steeds in staat om op gelijke wijze als met Deloebas B.V. een vergelijkbare overeenkomst te sluiten en de opstallen daarbij in te zetten.
Deloebas B.V. betwist dat de door [eiser] gevorderde bedragen moeten worden geïndexeerd op grond van de CPI. Daarvoor ontbreekt een juridische basis. De schade ter zake van de sloopkosten moet worden bepaald op grond van concrete schadeberekening, niet op grond van de contractuele afspraken. Daadwerkelijk geleden schade voor sloopkosten is onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de overige schadeposten, die bovendien in een te ver verwijderd verband met de normschending staan.
De verschuldigdheid van de contractuele boetes wordt betwist.
2.8.
Het meest verstrekkende verweer van Deloebas B.V. is dat niet voldaan is aan het c.s.q.n.-verband tussen schade en tekortkoming, omdat als de tekortkoming van Deloebas B.V. buiten beschouwing wordt gelaten het nog allerminst zeker was dat de beoogde bestemmingsplanwijzigingen zouden zijn goedgekeurd en aan Deloebas B.V. een omgevingsvergunning zou zijn verleend. [eiser] liep het risico dat omwonenden bezwaren zouden indienen en/of dat de provincie geen goedkeuring zou hebben gegeven wegens strijd met de Beleidsregel functieverandering. De stelplicht van het causale verband rust op [eiser] . Gelet op het tot nu toegevoerde debat heeft [eiser] op dit verweer nog niet gereageerd. Daarom zal hij alsnog in de gelegenheid worden gesteld om zijn standpunten over het causaal verband en de wijze waarop de schade berekend dient te worden, nader te onderbouwen, waarna Deloebas B.V. hierop kan reageren. Hierbij wijst de rechtbank op de leer van de kansschade die geëigend is om een oplossing te bieden voor situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd (vgl. HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491 (Deloitte/Hassink).
2.9.
Hierbij merkt de rechtbank op dat, anders dan [eiser] heeft gedaan, voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding onderscheid moet worden gemaakt tussen schade door de toerekenbare tekortkoming (aanvullende schadevergoeding) en schade als gevolg van de ontbinding (positief contractsbelang). Ook zal uitdrukkelijk aan de orde moeten komen welke bepalingen van de voorovereenkomst en de koopovereenkomst na de ontbinding nog geldend zijn tussen partijen. Dit leidt tot na te melden beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 februari 2018voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 2.8 en 2.9, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.
St/Pb

Voetnoten

1.productie 2 van Deloebas B.V., rov 3.9
2.productie 8 van [eiser]
3.productie 9 van [eiser]
4.productie 11 van Deloebas B.V.