ECLI:NL:RBGEL:2018:1634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
C/05/332907/ KZ RK-18/17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in kort geding procedure betreffende nalatenschap en verkoop woning

Op 15 maart 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, rechter in een kort geding procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 6 februari 2018 en betrof een zaak over de afwikkeling van een nalatenschap, waarbij verzoeker gedaagde was in conventie en eiser in reconventie. Verzoeker stelde dat de rechter, ondanks het ontbreken van een definitief vonnis in de onderliggende kantonzaak, had besloten om op 19 februari 2018 eindvonnis te wijzen in kort geding. Dit zou in strijd zijn met de goede procesorde en duiden op vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker niet had gewacht op de reactie van de rechter op een eerder ingediend bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verzoeker eerst de beslissing van de rechter had moeten afwachten voordat hij een wrakingsverzoek indiende. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ontijdig was en verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De beslissing werd genomen door de rechters Lambooij, Baauw en Peerdeman, en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Zutphen
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/332907/ KZ RK-18/17
Beslissing van 15 maart 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende aan de [adres],
[postcode en woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de (voorzieningen)rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 februari 2018, verzonden bij emailbericht van 7
februari 2018 om 10:43 uur;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 8 februari 2018;
  • een emailbericht van de wrakingskamer van 8 februari 2018, waarin aan verzoeker is
meegedeeld dat de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek zal plaatsvinden op 12 februari 2018 om 16:00 uur bij deze rechtbank, locatie Zutphen;
- een emailbericht van verzoeker
,verzonden in twee delen aan de griffie van de
wrakingskamer op 12 februari 2018 om 15:39 en 15:45 uur, waarin hij de leden van de wrakingskamer van de zitting van 12 februari 2018 te 16:00 uur wraakt;
- beschikking van de wrakingskamer van deze rechtbank van 22 februari 2018 waarin
verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek van 12 februari 2018.
Het wrakingsverzoek met dagtekening 6 februari 2018 is op 12 februari 2018 om 16:00 uur in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen. De griffier van de wrakingskamer heeft op 12 februari 2018 om 16:10 uur vanuit de zittingszaal naar het mobiele telefoonnummer van verzoeker gebeld, maar kreeg toen geen gehoor. Pas na de mondelinge behandeling vernam de wrakingskamer dat de leden van de wrakingskamer door verzoeker waren gewraakt. De rechtbank ziet geen reden om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen van het onderhavige wrakingsverzoek. Weliswaar heeft verzoeker (zeer) kort, te weten zo’n 20 minuten, vόόr de geplande mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek, een nieuw wrakingsverzoek gericht tegen de leden van de onderhavige wrakingskamer ingediend, maar verzoeker had niet zonder meer erop mogen vertrouwen dat dit wrakingsverzoek de wrakingskamer tijdig zou bereiken, teminder niet nu dat wrakingsverzoek door verzoeker dusdanig kort voor de geplande mondelinge behandeling is ingediend in twee delen per email zonder verdere aankondiging vooraf, bijvoorbeeld per telefoon. Dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van de (voorzieningen)rechter op 12 februari 2018 om 16:00 uur doorgang heeft gevonden buiten aanwezigheid van verzoeker komt daarom voor zijn risico. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten om opnieuw een mondelinge behandeling te houden. Gezien het vorenstaande zal het onderzoek van het wrakingsverzoek - zonder nieuwe zitting - plaatsvinden op grond van de schriftelijke stukken.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als (voorzieningen)rechter in de zaak
C/05/323333/KZ ZA 17/173. In deze kort geding procedure, die betrekking heeft op de afwikkeling van een nalatenschap, waaronder de verkoop van de tot die nalatenschap behorende woning, is verzoeker gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
2.2
Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Terwijl de rechter wist dat er nog geen definitief vonnis is gewezen in de onderliggende kantonzaak, heeft zij niettemin besloten om op 19 februari 2018 eindvonnis te wijzen in kort geding. Deze beslissing staat haaks op haar beslissing bij tussenvonnis van 26 september 2017, inhoudende dat indien verzoeker op de in het tussenvonnis genoemde wijze opkomt bij de kantonrechter tegen de tegeldemaking van de woning - hetgeen hij vervolgens heeft gedaan - de zaak nader wordt aangehouden totdat de kantonrechter op zijn verzoek heeft beslist. De rechter doorkruist met de beslissing om op 19 februari 2018 vonnis te wijzen, aldus de procedure bij de kantonrechter, hetgeen tevens in strijd is met de goede procesorde. De rechter mag niet enkel omdat de wederpartij aandringt op een beslissing, overgaan tot het wijzen van vonnis. Het kan dan ook niet anders dat sprake is van een onderonsje en dat de rechter handelt op verzoek van de wederpartij. Dit wijst op vooringenomenheid van de rechter, aldus verzoeker.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft het volgende verweer gevoerd. Bij faxbericht van 2 februari 2018 (zonder bijlagen) heeft de advocaat van de eisende partij in de bij tussenvonnis van 26 september 2017 aangehouden kort geding procedure erop gewezen dat het voor eisers van belang is dat er alsnog vonnis in de zaak wordt gewezen. Vervolgens heeft de griffie op 5 februari 2018 schriftelijk aan verzoeker meegedeeld dat de (voorzieningen)rechter in de kort geding procedure op 19 februari 2018 vonnis zal wijzen. Hierop heeft verzoeker kennelijk contact opgenomen met zijn raadsman in kort geding, die per email van gelijke datum aan de griffie heeft bericht bezwaar te maken tegen deze beslissing. Daarbij heeft de raadsman zich beroepen op strijd met de goede procesorde vanwege doorkruising van de lopende kantonprocedure. In een kort geding procedure is het volgens de rechter echter de eisende partij die om vonnis verzoekt en is het niet gebruikelijk om de gedaagde partij om haar standpunt te vragen. Overigens was zij er niet van op de hoogte dat de kantonprocedure van verzoeker een vervolg had gekregen, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Bij tussenvonnis in kort geding van 26 september 2017 heeft de (voorzieningen)rechter verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na dagtekening van dat vonnis de beslissing van de kantonrechter in te roepen tegen de voorgenomen tegeldemaking van de woning door de executeur van de nalatenschap op de voet van artikel 4:147 lid 2 BW en (onder meer) bepaald dat iedere verdere beslissing in reconventie wordt aangehouden tot 17 oktober 2017 en, indien het bedoelde verzoek wordt ingediend, totdat de kantonrechter op dit verzoek heeft beslist.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft verzoeker aan de rechtbank een afschrift gestuurd van de dagvaarding die hij op 11 oktober 2017 als eiser heeft laten betekenen aan J. van Deursen-Van den Hurk en W. van den Hurk als gedaagden om zijn bezwaren tegen de voorgenomen tegeldemaking van de woning voor te leggen aan de kantonrechter.
Bij emailbericht van 24 oktober 2017 heeft de griffie verzoeker bericht dat de dagvaarding bij de kantonrechter is geregistreerd en dat de kort geding procedure pro forma zal worden aangehouden tot 20 november 2017.
Bij vonnis van 1 november 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen van eiser, zijnde verzoeker, geen bezwaar behelzen tegen de tegeldemaking van de woning en voorts van onbepaalde waarde zijn. Verder heeft de kantonrechter hierin bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 november 2017 te 10:00 uur voor het nemen van een akte uitlating ambtshalve verwijzing van de zaak naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank.
Bij brief van 9 november 2017 heeft mr. S. van Helvert, advocaat van eisers in conventie in de kort geding procedure, de rechtbank verzocht om zonder nieuwe zitting te beslissen op hetgeen is gevorderd in de kort geding procedure in conventie.
Bij brieven van 13 en 14 november 2017 heeft verzoeker zowel de (voorzieningen)rechter, die het tussenvonnis van 26 september 2017 heeft gewezen, als de kantonrechter, die het vonnis van 1 november 2017 heeft gewezen, gewraakt.
Bij afzonderlijke beslissingen van 25 januari 2018 heeft de rechtbank beide wrakingsverzoeken afgewezen.
Bij beschikking van 31 januari 2018 heeft de kantonrechter vastgesteld dat eiser, zijnde verzoeker, zijn gewijzigde verzoek niet op de voorgeschreven wijze heeft ingeleid (namelijk met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift) en bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure, waarbij partijen vόόr 14 februari 2018 schriftelijk hun verhinderdata voor de komende drie maanden op kunnen geven voor het houden van een mondelinge behandeling.
Bij brief van 2 februari 2018 heeft eerdergenoemde mr. Van Helvert namens eisers in conventie de (voorzieningen)rechter verzocht om na alle door verzoeker veroorzaakte vertraging in de procedure alsnog vonnis te wijzen in de aangehouden kort geding procedure en binnen zeven dagen met een reactie te komen.
Bij emailbericht verzonden op 5 februari 2018 te 11:23 uur heeft de griffie verzoeker bericht dat de (voorzieningen)rechter kennis heeft genomen van bovenstaande brief van de advocaat van eisers van 2 februari 2018, die tevens als bijlage aan het emailbericht is gevoegd, en dat zij naar aanleiding hiervan heeft beslist dat er op 19 februari 2018 vonnis zal worden gewezen.
Bij emailbericht verzonden op 5 februari 2018 om 13:33 uur heeft mr. A.H. Kiesouw, als advocaat namens verzoeker, de (voorzieningen)rechter gewezen op bovenstaande beschikking van 31 januari 2018, waarvan de (voorzieningen)rechter kennelijk niet op de hoogte was, en bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de (voorzieningen)rechter om op 19 februari 2018 eindvonnis te wijzen. Volgens mr. Kiesouw is in voormelde beschikking van 31 januari 2018 te lezen dat verzoeker een procedure is gestart bij de kantonrechter aangaande zijn bezwaren tegen de voorgenomen tegeldemaking van een goed uit de nalatenschap en dat verzoeker aldus conform het vonnis van de (voorzieningen)rechter van 26 september 2017 heeft gehandeld. Voorts heeft mr. Kiesouw aangevoerd dat de beslissing van de (voorzieningen)rechter om in kort geding vonnis te wijzen de lopende procedure bij de kantonrechter doorkruist en in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Primair heeft mr. Kiesouw de (voorzieningen)rechter verzocht om op 19 februari 2018 geen eindvonnis te wijzen en de beslissing van de kantonrechter in de lopende procedure (zaaknummer 6404162 CV EXPL 17-5070) af te wachten. Subsidiair is de (voorzieningen)rechter verzocht verzoeker als gedaagde partij in de kort geding procedure de gelegenheid te bieden zijn standpunt over het verzoek van de eisende partij om vonnis te wijzen naar voren te brengen, alvorens vonnis te wijzen.
3.2
De rechtbank overweegt het volgende.
Het bezwaar tegen de beslissing van de (voorzieningen)rechter om in de kort geding procedure op 19 februari 2018 vonnis te wijzen, dat mr. Kiesouw namens verzoeker heeft ingediend, is op 5 februari 2018 om 13:33 uur per mail bij de griffie van de rechtbank ingekomen. Verzoeker heeft - zonder de reactie van de (voorzieningen)rechter op dat bezwaar af te wachten – de (voorzieningen)rechter bij schrijven van 6 februari 2018, verzonden per emailbericht op 7 februari 2018 om 10:43 uur, gewraakt onder aanvoering van nagenoeg dezelfde redenen en bezwaren als uiteengezet door zijn raadsman in voormeld emailbericht van 5 februari 2018. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het emailbericht van mr. Kiesouw en het wrakingsverzoek van verzoeker, te weten nog geen twee volle werkdagen, is de rechtbank van oordeel dat de (voorzieningen)rechter niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het bezwaar en om op de daarin namens verzoeker gedane verzoeken te beslissen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoeker eerst de beslissing van de (voorzieningen)rechter op de op 5 februari 2018 door mr. Kiesouw gedane verzoeken had moeten afwachten, dan wel zich ten minste hieromtrent had moeten laten informeren door de (voorzieningen)rechter, alvorens een verzoek tot wraking in te dienen. Nu verzoeker dit niet heeft gedaan, is zijn verzoek tot wraking ontijdig Verzoeker zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. S.J. Peerdeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.