ECLI:NL:RBGEL:2018:1739

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4794
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van 25% voor vier maanden wegens schending sollicitatieverplichting bij WW-uitkering

Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, die sinds 1 mei 2017 een WW-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de verweerder om haar uitkering met 25% te verlagen voor een periode van vier maanden. Dit besluit was genomen omdat eiseres in de periode van 13 juni tot en met 10 juli 2017 onvoldoende had gesolliciteerd, wat volgens de verweerder een schending van de sollicitatieverplichting inhield.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet kon aantonen dat zij aan de sollicitatieverplichting had voldaan. Eiseres voerde aan dat zij als alleenstaande ouder niet verplicht was om te solliciteren, maar de rechtbank oordeelde dat de wet geen uitzondering maakt voor alleenstaande ouders. De rechtbank concludeerde dat eiseres in de relevante periode slechts twee sollicitaties had verricht, terwijl vier sollicitaties per vier weken vereist zijn. Eiseres had ook geen bewijsstukken overgelegd om haar stellingen te onderbouwen.

Daarnaast stelde eiseres dat de opgelegde maatregel onevenredig zwaar was, gezien haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel van 25% gedurende vier maanden in overeenstemming was met de ernst van de gedraging en dat er geen aanleiding was om de maatregel te matigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/4794

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018

in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.B. Azar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 juli 2017 verlaagd met 25% voor vier maanden.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt vanaf 1 mei 2017 een WW-uitkering.
2. Verweerder heeft een maatregel opgelegd omdat eiseres in de periode van 13 juni tot en met 10 juli 2017 onvoldoende heeft gesolliciteerd zodat zij de sollicitatieplicht heeft geschonden.
3.1.
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat zij niet verplicht is om te solliciteren omdat zij een alleenstaande ouder is met een kind van drie jaar oud.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres verplicht was om te solliciteren. In artikel 24 van de WW is bepaald dat iedere WW-gerechtigde verplicht is om passende arbeid te verkrijgen. In de bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012 is bepaald wat deze verplichting inhoudt. Iedere werkzoekende met een uitkering moet in beginsel vier sollicitaties per vier weken verrichten. Voor werkzoekenden met jonge kinderen wordt geen uitzondering gemaakt. Er kan vrijstelling van de sollicitatieverplichting verleend worden, maar daar moet dan een besluit over genomen worden. In het geval van eiseres is geen besluit genomen. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres vier sollicitaties per vier weken moest verrichten.
4.1.
Eiseres voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij onvoldoende heeft gesolliciteerd. Zij heeft namelijk vier keer gesolliciteerd. Dit blijkt uit diverse e-mails.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres binnen de periode van 13 juni tot en met 10 juli 2017 twee sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Eiseres heeft in de eerste plaats op 20 juni 2017 via e-mail op de vacature voor [werk A] bij [Bedrijf A] gesolliciteerd. Verder is eiseres op een sollicitatiegesprek geweest bij [Bedrijf A] op 3 juli 2017. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij meer sollicitatieactiviteiten heeft verricht in de betrokken periode. Uit de stukken die eiseres heeft toegestuurd blijkt dat het kennismakingsgesprek bij Balans over de vacature van [werk B] bij [Bedrijf B] op 13 juli 2017 is geweest. Dat is dus buiten de periode die beoordeeld wordt. Verder heeft [naam 2] in haar
e-mailbericht van 20 juni 2017 aan eiseres bericht dat er op dat moment geen vakantiewerk was, maar uit dat bericht blijkt niet dat en wanneer eiseres heeft gesolliciteerd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres voorafgaand aan de zitting gevraagd om te onderbouwen dat en wanneer eiseres de sollicitatie had gedaan, maar eiseres heeft geen bewijsstukken aangeleverd. De afwijzingen, die eiseres heeft toegestuurd, tellen niet mee als sollicitatieactiviteit omdat een afwijzing geen sollicitatieactiviteit is van de werkzoekende.
5.1.
Eiseres stelt verder dat zij onevenredig zwaar is getroffen door de maatregel. Volgens eiseres had verweerder een belangenafweging moeten maken. Eiseres heeft in totaal slechts vijf maanden WW-uitkering gehad, zij heeft persoonlijke problemen en een klein kind. Volgens eiseres had verweerder daarom moeten volstaan met een waarschuwing.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd geen grond oplevert voor het oordeel dat verweerder de hoogte van de maatregel had moeten matigen. Van de door verweerder toegepaste maatregel van 25% gedurende vier maanden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat die niet in overeenstemming is met de ernst van de gedraging en de mate waarin eiseres die gedraging verweten kan worden. Dat eiseres de maatregel als een onrechtvaardige bestraffing ervaart, maakt dit niet anders.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 april 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.