In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Gelderland op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van gegevens door het plaatsen van een track&trace-systeem onder een voertuig. De tenlastelegging betrof een periode van 1 september 2016 tot en met 11 november 2016, waarin de verdachte samen met een medeverdachte een GPS-kastje onder een auto had geplaatst om de locatie van het voertuig te volgen. De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uur, met een alternatieve gevangenisstraf van 30 dagen, en een schadevergoeding voor de benadeelde partij van €800,-. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van het afluisteren of opnemen van gegevens, omdat er geen gegevens werden onderschept maar rechtstreeks werden verzonden.
De politierechter oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en haar medeverdachte niet door de beugel konden, maar dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 139d van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel is bedoeld om het afluisteren of opnemen van gegevensverwerking van een ander strafbaar te stellen. In deze zaak was er geen sprake van een wederrechtelijke inbreuk op een geautomatiseerd werk van een derde, omdat de gegevensstroom van de GPS-kastjes niet via een ander systeem verliep. De rechter concludeerde dat de wetgever niet de intentie had om deze specifieke gedragingen strafbaar te stellen onder het genoemde artikel.
Uiteindelijk sprak de politierechter de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke en toepasselijke wetgeving in gevallen van moderne technologie en privacy-inbreuken.