ECLI:NL:RBGEL:2018:2023

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
C/05/333774/KG RK 18-185
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure met betrekking tot vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 april 2018 een beschikking gegeven in een wrakingsprocedure. Verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], hebben verzocht om wraking van mr. P.J. Wiegman, de rechter in hun civiele zaak. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een zitting op 20 februari 2018, waar de verzoekers zich niet serieus genomen voelden door de rechter. Ze voerden aan dat de rechter door zijn vragen en opmerkingen de indruk wekte dat de zaak al in hun nadeel was beslist, wat hen deed twijfelen aan zijn onpartijdigheid.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. Het oordeel van de rechtbank was dat de verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de opmerkingen van de rechter, hoewel ongelukkig, niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en opgemerkt dat verzoekers de mogelijkheid hebben om een klacht in te dienen over de bejegening door de rechter, maar dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor dergelijke klachten. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/333774 / KG RK 18-185
Beschikking van 5 april 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker sub 1], wonende te [adres verzoeker sub 1] en
[verzoeker sub 2], wonende te [adres verzoeker sub 2]
hierna te noemen: verzoeker [verzoeker sub 1], verzoeker [verzoeker sub 2] en, tezamen ,verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. P.J. Wiegman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2018 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld, en de schriftelijke toelichting door verzoekers van 20 februari 2018
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 12 maart 2018
  • de brief van 14 maart 2018 van verzoekers
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op
22 maart 2018.
Bij de mondelinge behandeling was, namens de verzoekers, [gemachtigde verzoekers] aanwezig (hierna ook te noemen: verzoeker [verzoeker sub 1]), in aanwezigheid van zijn echtgenote mevrouw [naam 1]. De rechter heeft op voorhand schriftelijk laten weten niet te kunnen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking strekt tot wraking van de rechter, als rechter in de zaak
met nummer 6444694AZ VERZ 17/14 tussen verzoeker en [naam 2].
2.2
Verzoekers hebben volgens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek, dat schriftelijk is toegelicht bij brief van 20 februari 2018, samengevat het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Door de toonzetting, de opmerkingen en de wijze van bevraging en bejegening van de rechter gedurende de zitting van 20 februari 2018 is bij verzoeker [verzoeker sub 1] de indruk gewekt dat de zaak al in zijn nadeel was beslist. Van onpartijdigheid was geen sprake. Toen verzoeker [verzoeker sub 1] tegen het einde van de zitting volhardde in een afwijzend antwoord op een – naar de mening van verzoeker [verzoeker sub 1] – zeer sturende vraag van de rechter, resulteerde dat in de opmerking van de rechter dat hij “nu wel snapte waarom de discussie met hem (verzoeker [verzoeker sub 1], dus) zo moeilijk verloopt”. Vervolgens heeft verzoeker [verzoeker sub 1], namens verzoekers, het verzoek tot wraking gedaan.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De rechtbank stelt, op basis van het proces-verbaal van de zitting en wat verzoekers én de rechter naar voren hebben gebracht en wat verzoeker [verzoeker sub 1] mondeling heeft toegelicht, dat de zitting van 20 februari 2018 moeizaam is verlopen. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij zich niet serieus genomen en gehoord hebben gevoeld door de rechter. De door verzoekers genoemde uitlatingen van de rechter zijn echter in het proces-verbaal van de zitting slechts beperkt terug te vinden. De rechtbank merkt daarbij op dat het proces-verbaal een zakelijke en geen letterlijke weergave is van het verhandelde ter zitting. Verzoeker [verzoeker sub 1] heeft echter aannemelijk gemaakt dat ook die zakelijke weergave – naast taalfouten of onduidelijke formuleringen - in ieder geval op een punt niet correct is. Zoals verzoeker [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd staat in het proces-verbaal dat verzoeker [verzoeker sub 1] zou hebben gezegd “ik ben geen jurist”. Dat is hij echter wel en in die zin is het proces-verbaal onzorgvuldig. Uit de eerder genoemde stukken en verklaringen blijkt voorts zeker van een moeizaam verlopen zitting en moeizame communicatie, in combinatie met tenminste prikkelende, kritische en indringende vragen van de rechter, waartoe een rechter echter ook een zekere ruimte heeft. Toch is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de rechter jegens verzoekers dusdanig diskwalificerende uitlatingen heeft gedaan of uitspraken die dusdanig vooruitliepen op zijn oordeel, dat dit zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Wat wel duidelijk is geworden, is dat de rechter de ongepaste opmerking dat hij “nu wel begrijpt waarom de discussie (met verzoeker [verzoeker sub 1]) zo moeilijk is verlopen” heeft gemaakt en dat hij deze opmerking direct na het maken ervan heeft teruggenomen. Deze ongelukkige opmerking past in het geschetste beeld van een moeizame en in de ogen van verzoekers onplezierige zitting, maar is ook in de context van hetgeen verder is gebleken over het verloop van de zitting onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid te kunnen aannemen.
De slotsom is dan ook dat het verzoek wordt afgewezen.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de klachten van verzoekers in wezen de in hun ogen onheuse manier treffen waarop zij door de rechter zijn bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoekers kunnen desgewenst wel een klacht indienen over de door hen geschetste onzorgvuldige bejegening door de rechter. In een daar opvolgende klachtprocedure kunnen deze aspecten wel worden beoordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, A.M.F. Geerling en
E. de Boer in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.