ECLI:NL:RBGEL:2018:2080

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
05/840903-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade in Ede

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De zaak vond plaats in Arnhem, onder parketnummer 05/840903-16. De verdachte had op 11 september 2016 in Ede, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen. De verdachte ging naar de woning van het slachtoffer met een gummiknuppel en heeft deze meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat resulteerde in letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €750,- aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische problematiek, en bepaalde dat er geen verplicht reclasseringscontact nodig was, aangezien de verdachte al in behandeling was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840903-16
Datum uitspraak : 4 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 27 november 2017 en 20 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 11 september 2016, te Ede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) naar (de woning van) die [slachtoffer] is toegegaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) met een (wapen)stok, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of (elders) in/op/tegen het lichaam heeft geslagen en/althans (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) in een houdgreep heeft vastgehouden, althans heeft vastgepakt;
Subsidiair
zij op of omstreeks 11 september 2016, te Ede, een persoon genaamd [slachtoffer] (al dan niet met voorbedachte rade) heeft mishandeld door (na kalm beraad en rustig overleg) naar (de woning van) die [slachtoffer] toe te gegaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) met een (wapen)stok, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of (elders) in/op/tegen het lichaam te slaan en/althans (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) in een houdgreep vast te houden, althans vast te pakken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte is op 11 september bij [getuige] op bezoek gegaan. Tijdens het bezoek is gesproken over de rookoverlast die [getuige] heeft van de vuurkorf van aangeefster, haar overbuurvrouw. [2] Verdachte heeft haar witte uniform (de rechtbank begrijpt verpleegstersuniform) aangetrokken en heeft aangebeld bij de woning van aangeefster aan [adres 2] . Verdachte had toen een emmer en een gummiknuppel bij zich. Verdachte heeft aangeefster met de gummiknuppel geslagen. [3] Aangeefster heeft letsel opgelopen, te weten: bloeduitstortingen aan het voorhoofd, aan de rechterpols, aan de linker onderarm en een wond aan de linker onderarm. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, waarbij hij ook voorbedachte raad bewezen acht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het bestanddeel voorbedachte raad, omdat dit bestanddeel niet kan worden bewezen. De verdediging heeft ook verzocht om vrijspraak van ‘de houdgreep’. De verdediging is voorts van mening dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte enkel met aangeefster wilde gaan praten en dat er geen intentie was voor escalatie van het gesprek. Verdachte is door aangeefster geweigerd aan de deur en zij, verdachte, heeft toen een voet tussen de deuropening gezet en een stap in de hal. Vervolgens is zij door aangeefster geschopt en geslagen. Verdachte heeft zich moeten en mogen verdedigen tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van aangeefster. De verdediging door verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt hiertoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet
Aangeefster heeft onder andere verklaard dat toen zij de voordeur opendeed, deze gelijk hard werd opengeslagen door verdachte. Zij werd vervolgens door verdachte hard vastgepakt en naar binnen geduwd, de woonkamer in. Zij werd meerdere malen met kracht met een stok op haar voorhoofd geslagen en krachtig vastgepakt. Aangeefster verweerde zich, rukte zich los en is naar buiten gerend om hulp te roepen. Zij werd vervolgens door verdachte weer naar binnen getrokken. Zij kan zich niet meer herinneren wat er daarna gebeurde tot dat verdachte werd overmeesterd door mensen uit de buurt. [5]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij tegen verdachte voorafgaand aan het incident heeft gezegd:
‘Doe geen nare dingen. Het heeft geen zin.’en
‘ [naam 1] het is jouw verantwoording. Ik ben er op tegen en ik wil er geen bemoeienis mee’. [6] Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte meer van plan was dan even met aangeefster praten. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook niet geloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat ze de overlast wilde gaan bestrijden en dat ze al een plan had voorbereid. De emmer had ze van huis meegenomen; de gummiknuppel had ze in de legerwinkel in [plaats] gekocht. [7] Verdachte heeft verklaard dat zij enkel met aangeefster wilde gaan praten en dat zij toen werd aangevallen door aangeefster. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij de gummiknuppel heeft meegenomen om daarmee de hete vuurkorf te kunnen indrukken. Deze verklaring is volgens de rechtbank niet aannemelijk. Een aannemelijk alternatief scenario, bijvoorbeeld dat verdachte de knuppel heeft meegenomen om haar verhaal kracht bij te zetten of om aangeefster te bedreigen, is door de verdediging niet opgeworpen. De rechtbank kan dan ook niet anders concluderen dan dat verdachte de gummiknuppel heeft meegenomen om aangeefster daarmee te slaan, wat zich ook heeft verwezenlijkt.
De rechtbank is van oordeel dat door het slaan op het hoofd van iemand met een gummiknuppel de aanmerkelijke kans bestaat dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Door met de gummiknuppel met kracht te slaan, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte, gekleed in een verpleegsters-uniform, met een emmer en een gummiknuppel naar de woning van aangeefster is gegaan. Verdachte heeft deze spullen reeds meegenomen in haar auto vóórdat zij op bezoek ging bij getuige [getuige] . Tijdens het bezoek aan getuige [getuige] heeft die [getuige] nog geprobeerd om verdachte op andere gedachten te brengen om te voorkomen dat zij bij aangeefster aan de deur ging.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
zij op
of omstreeks11 september 2016, te Ede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk
(en met voorbedachte rade
)zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(en na kalm beraad en rustig overleg
)naar
(de woning van
)die [slachtoffer] is toegegaan en
/of (vervolgens
)die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal, (zeer) (krachtig en/of gewelddadig)met een
(wapen
)stok
, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en
/of (elders
) in/op/tegen het lichaam heeft geslagen en
/althans (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) in een houdgreep heeft vastgehouden, althansheeft vastgepakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangeefster.
Op grond van de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er aan de zijde van de verdachte geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Immers, verdachte is naar de woning gegaan met het voorwaardelijk opzet om aangeefster zwaar te mishandelen. Verdachte heeft bij de woning van aangeefster aangebeld, haar voet tussen de deur gezet en is tegen de wil van aangeefster de woning binnengedrongen. Op dat moment is er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door verdachte. Aangeefster mocht zich in de gegeven omstandigheden hiertegen verweren.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren taakstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 6 maart 2018;
- een Pro Justitia-rapportage opgesteld door drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 20 november 2016.
Verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een gummiknuppel op haar hoofd en tegen haar arm te slaan. Aangeefster, 84 jaar oud, bevond zich in haar eigen woning toen zij door verdachte werd aangevallen. Aangeefster heeft door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen en bij haar zijn gevoelens van onveiligheid ontstaan. Verdachte heeft met haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft zij een grote inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid aangezien het slachtoffer bij uitstek in haar eigen woning er op moet kunnen vertrouwen dat zij veilig is en niet wordt mishandeld.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS wordt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zonder voorbedachten rade) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden als uitgangspunt genomen. De pogingsvariant vermindert de straf met een derde.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee.
Uit de Pro Justitia-rapportage van de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van een recidiverende depressie en ook van persoonlijkheidsproblematiek met afhankelijke en ontwijkende trekken. De (persoonlijkheids)problematiek van verdachte was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en heeft haar keuzes beïnvloed. De deskundige heeft geadviseerd om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten, omdat betrokkene vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek onvoldoende in staat is geweest de juiste keuze voor haarzelf te maken. Zij heeft zich volgens de deskundige laten leiden door haar hoop op erkenning door anderen. De deskundige heeft het recidiverisico als laag ingeschat.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over en houdt hiermee rekening bij de soort en de hoogte van de op te leggen straf.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval een taakstraf voor de duur van 180 uur passend is. De rechtbank zal hiervan 60 uur voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur dat verdachte ervan moet weerhouden in de toekomst problemen van anderen op deze wijze op te lossen. Voor het voorwaardelijke deel stelt de rechtbank een proeftijd van twee jaar vast. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen met een verplichte behandeling, gelet op het feit dat verdachte reeds is gestart met een ambulante behandeling en daartoe ook gemotiveerd is.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 1.000,- toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag en tot betaling van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom een onevenredige belasting van het strafprocesrecht oplevert. Subsidiair is de verdediging van mening dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van ongeveer € 250,- tot € 300,-. De verdediging is van mening dat bij de hoogte van de vordering de eigen rol van het slachtoffer in aanmerking dient te worden genomen.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering tot immateriële schadevergoeding is in het voegingsformulier d.d. 28 oktober 2016 gemotiveerd door middel van een omschrijving. De benadeelde partij ervaart psychische klachten: te weten slecht slapen en een onveilig gevoel. De benadeelde partij heeft voorts lichamelijke klachten, te weten: bloeduitstortingen op het hoofd, ongeveer drie weken hoofdpijn door de klap met de wapenstok; een koud gevoel aan de rechterkant van het rechterbovenbeen en kramp bij wandelen en zwemmen door de klap van de wapenstok. De vordering is niet onderbouwd met medische stukken of uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is echter van mening dat een dergelijk incident voor een vrouw op leeftijd, terwijl zij zich in haar eigen woning bevond, een heftige gebeurtenis oplevert. Gevoelens van angst en onveiligheid zijn bij een dergelijke situatie aannemelijk. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade naar redelijkheid schatten op € 750,-. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 11 september 2016.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en). De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
taakstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de taakstraf groot
60 (zestig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
o dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 750,-(zevenhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 750,-(zevenhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 15 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2018.
mr. W.L.F. Prisse en mr. H.C. Leemreize zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016450034, gesloten op 12 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 september 2016 p. 30; proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 9.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 april 2018; proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p.5-6.
4.Geneeskundige verklaring, p. 20.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p.5-6.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 10.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 30-31.